Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Belijdenis.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 18b. Dewelke eens dienstknechts gestalte aangenomen heeft, en den menschen gelijk geworden is, waarachtiglijk aannemende een ware menschelijke nature, met alle hare zwakheden (uitgenomen de zonde), ontvangen zijnde in het lichaam der gelukzalige maagd Maria, door de kracht des Heiligen - Geestes, zonder mans toedoen.

LXXII.

Tijdens Zijn om wandeling op deze aarde heeft de Heiland zelf telkens gewezen op de geheel eenige betrekking waarin Hij tot den Vader stond. Zoo wist Hij reeds op twaalfjarigen leeftgd, dus als knaap, dat Hij moest zijn in de dingen Zijns Vaders. En ook later heeft iïij zich zelven telkens voorgesteld als de Zone Gods, die verre boven de dienstknechten eu zelfs verre boven de engelen verheven was. Mark.'12 : 6 en 7. Mark. 13 : 32. Gij zult den Heere Jezus dan ook nooit hooren spreken vati „ome Vader", het gebed dat Hij alleen Zijn discipelen op de lippen heeft gelegd, maar steeds van „mijn Vader". Mijn Vader, zegt Hg b v., werkt tot nu toe en Ik werk ook. En waar vooral uit blijkt dat de eerste Persoon van het Goddelijk Wezen in gansch bij zondereu zin Zijn Vader is, het is het woord van Joh. 10 : 80, waar Hg het met zoovele woorden getuigt: Ik en de Vader zijn één". Zulk een getuigenis zou in den mond van ieder ander go(felasterlijk zijn geweest.

Dit getuigenis uu dat Jezus van zich zelf gegeven heeft, is door de prediking der apostelen nader bevestigd en ontwikkeld geworden. Vooral in de brieven. waarin de beteekenis van het leven en sterven des Heereu voor de verlossing en zaligheid van Zgn volk in het licht wordt gesteld, is het gebruik van den-enkelen naam~" Jezus zeer zeldzaam. In den regel spreken de apostelen van JezusOhristus of van Christus Jezus, of van onzen ~Heere Jezus , Christus. Blijkbaar verstonden zij dus toen ten volle wat Petrus reeds in den staat vao-ia Heilands vernedering beleden had: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. Inzonderheid na de opstanding des Heeren was hun dit meer en meer duidelijk geworden. Wij lezen immers van Thomas hoe hij aan de voeten des Heeren was nèdergevallen met de bekende belijdenis: mijn Heere en mijn God; en vooral bij Paulus big kt de naam van Heere een eigennaam, die in onderscheiding van den Vader en den Geest aan Christus geschonken wordt. Of zegt Hij het iu 1 Corinthe 8 niet met_ zoovele woorden dat wij maar êénen God hebhen, uit Welken alle dingen zijn en wij tot t Hem en maar éénen Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem.

Zoo is het dus een geheel eenige gestalte, die ons op de bladzijden der Schrift in den persoon van Christus tegentreedt. Neen, Hij behoefde het zich, in de gestaltenis Gods zgude, geen roof te achten Gode evengelgk te zijn.

Maar ziet, nu heeft Hg, die eer eu heerlijkheid bij den Vader had, eer de wereld was, die van eeuwigheid was het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, die dus met den Vader en den Geest van eeuwigheid dezelfde goddelijke natuur deelachtig was, Hg heeft zich zelven vernietigd, en de gestalteuis van een dienstknecht aangenomen hebbende is Hij den menschen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde.

Christus is dusnietslechts van eeuwigheid de goddelijke, natuur deelachtig, maar Hij is in de volheid des tijds ook de menschelijke natuur deelachtig geworden. Hij kan dan ook niet alleen in geheel eenigen zin de Zone Gods, maar Hij kan ook de Zoon des menschen worden genoemd. 'Immers het woord is vleesch geworden, zegt' Johannes in Joh. .1 : 14. Ook - in Johannes 8 : 40 spreekt de Heiland van zichzelf als van een mensch, terwgl Hg zich in Matth. 20:28 de 7oon des menschen noemt, en in Hand. 2 : 22 en in Hand. 17 : 31 van Hem gesproken wordt als van een Man, Trouwens dat de üeiland in Zijn dienstknechtsgestalte niet slechts een schijnbare, maar een ware menschelijke natuur, niet slechts in schijn, maar waarachtiglijk heeft aangenomen, dat blijkt zoo duidelijk daaruit dat de Heere in den staat Zijner vernedering aan alle menschelijke zwakheden, uitgenomen de zónde, onderworpen was. Wij weten immers uit Matth. 4:2 dat den Heere, als Hij veertig dagen gevast • had, ten laatste hongerde; wg weten uit i Joh. 19 : 28 dat Jezus aan het kruis heeft gedorst; we weten uit Joh. 4:6 dat Jezus, toen Hij nederzat nevens de fontein, vermoeid was; we weten uit Joh. 12 : 27 dat de ziel van den Heiland ontroerd kon zgn; ja, we weten uit Hebr. 4 : 15 dat allerlei onzondige zwakheden bij Hem gevonden werden; immers: ij hebbeu, zegt Paulus daar, geen Hoogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch ronder zonde.

Nu is, evenals de waarachtige godheid des Heeren, ook Zgn waarachtige menschheid door vélen ontkend en bestreden. Waren er eenerzijd» die het goddelijke van Christus in niets anders zagen dan in een buitengewone mate van gaven en krachten, welke Hem door den Heiligen Geest waren medegedeeld, om zijn godsdienstig-zedelijken arbeid te volbrengen, waren er dus eenerzijds die Jezus wel erkendeu als een rijk begaafd mensch, een re.ligieus genie, maar niet als waarachtig God, anderzijds zijn er ten allen tijde geweest, en zij zijn er nog, die niet geloóven konden, dat het Goddelgk Wezen dat zoo rein eu heilig en geestelgk is in zich zelf, ooit een stoffelijke en vleeschelijke natuur zou-hebben aangenomen; van deze zijde werd en wordt dus de waarachtige menschheid des Öeeren prijsgegeven, eü wordt het voorgesteld dat Christus slechts in een schijngestalte , op deze aarde heeft rondgewandeld, evenals dat tijdens de Oud-Testamentisché bedeéling meermalen door de engelen was geschied. Was dus eenerzijds de Godheid "aan de menschheid opgeofferd, anderzijds werd die Godheid weer ten koste van de menschheid gehandhaafd. Zij die het eerste deden, die dus de waarachtige Godheid des Heeren ontkenden, werden van ouds de Ebionieten, eu zij die het laatste deden, die dus de waarachtige menschheid des Heeren loochenden, werde; i van ouds de Doceten. genoemd. Tegen beide uitersten, tegen beide deze dwalingen is de Kerk des Heeren reeds in de dagen van den apostel Johannes, , door diens geschriften, voornamelijk door zijn zendbrieven, gewaarschuwd. De apostel Johannes toch laat ons duidelijk zien, hoe in beide eenzijdige opvattingen vati den Persoon van Christus, in den grond der zaak een verloochening van deif Heere ligt, en hoe dat alles dus als de geest van den anti-christ moet worden aangemerkt.' De dwaling va^ de Doceten, die de waarachtige menschheid des Heeren in twijfel trekken, is dan ook niet minder gevaarlijk dan de dwaling der Ebionieten, door wien de waarachtige Godheid des Heeren bestreden wordt. Vandaar dat ook in onze Belijdenis tegen deze loochening van de rneufchheid wordt positie genomen en dat met nadruk gezegd wordt dat de Middelaar heeft aangenomen een ware jnenschelijke natuur. Een menschelijke natuur; geen menschelijke persoonlijkheid dus. Wij mogen dan ook nooit meenen dat de Heere naast Zijn goddelijke een menschelijke Persoon is geweest, en ook niet dat door de vereeniging van de twee naturen een nieuwe Persoon isontstaan. Neen, ook tijdens Zijn allerdiepste vernedering eu smaad bleef Jezus de Persoon van den Zone Gods, die het ten alle tijde van zich zelf kan getuigen: er Abraham was, ben Ik: hristus heeft dus nooit een oogenblik opgehouden om God te zijn. Integendeel, ook toen er geen straal "van Zijn goddelijke majesteit voor het^ oog des menschen aan Hem werd gezien, ook toen er geen gestalte aan Hem was, dat iemand Hem zou begeerd hebbeu, ook. toen was eu bleef Hg wat Zijn persoon betreft, de Zoon des levenden Gods, Wat Hij aannam was alleen de menschelijke natuur; maar dan ook de ware menschelijke natuur. Geen verminkte natuur dus, waaraan ook maar iets, waaraan ook maar het minste of geringste dat zuiver meuschelgk is, ontbroken heeft. Alléén de zonde ontbrak, rhaar die had ook oorspronkelijk tot onze menschelijke natuur niet behoord. Geen zonde immers heeft Hij gedaan en geen onrecht is in Zijn mond gevonden geworden. Wie van Zijn vijanden of vrienden heeft Hem ooit van ééne zonde overtuigd ? Maar de zonde nu uitgenomen, was niets van de ware natuur des menschen Hem vreemd. Dat blijkt a; l aanstonds uit Zijne geboorte uit Maria^ uit wie Hij het vleesch en bloed Zijner menschelijke natuur heeft aangenomen. De apostel zegt in Gal, 4:4 dat Hij is geworden uit een vrouw. Nu was deze vrouw uit wie de Zone Gods de menschelijke natuur zou aannemen, evenals alle vrouwen, een in zich zelf zondige vrouw, die ook zelve van hare zonden verlost moest worden en voor wie dus ook een zaligmaker noodig was. Dat zij dus de gelukzalige maagd Maria genoemd wordt, was alleen omdat ook zij door het geloof in dat Heilige, dat uit haar geboren werd, haar Zaligmaker mocht aanschouwen. Uit en van zich zelve was en bleef ook deze Maria een onreine zondares; en haar onreine natuur zou zeker ook onrein op haar kind zijn overgegaan, indien het niet waar geweest was wat haar door den engel werd voorspeld: e Heilige Geest zal over u kómen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen. Daarom • ook dat Heilige, dat uit u geboren zal i worden, zal Gods Zoon genaamd worden, Lukas 1 : 35. Ja, hetgeen iu haar ontvangen was, dat was uit den Heiligen Geest, Matth. 1:20. Wij staan hier natuurlijk voor een wondere daad Gods, die door niemand kan worden verklaard. Wanneer de oorsprong van Tiet leven van ieder mensch voor de wetenschap reeds een verborgenheid is, hoe zou men dan ooit iets kunnen begrijpen van dat machtige wonder van de vleeschwording des Woords? Maria zelf kon het ook niet begrijpen. Vandaar haar vraag: oe zal dat wezen, dewijl ik geen man beken ?

Maar wat zij niet begreep heeft - zij ondervonden, nl. dat daar bij God geen ding onmogelijk was. Alle dingen, die onmogelijk zijn bij de menschen, zij zijn immers mogelijk bij Godl Zou dus die God die Eva geformeerd had uit een rib van haar man, die een Sara, een Hanna, een Elisabeth, in wie de moeder reeds verstorven was, had doen komen iu een huisgezin, zou die' God ook niet machtig geweest zijn om Zijn Woord te vervullen: iet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een zoon baren? Ja, niet uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar'uit GoÓ geboren. Dat woord is in geheel eenigen zin op'de menschelijke natuur van Christus van toepassing geweest. De Heilige Geest toch heeft op een buitengewone wijze in den moederschoot van de maagd Maria gewerkt, eu zoo is uit haar vleesch en bloed het lichaam des Heeren gevormd en is het woord waaraan Paulus ons in Hebr. 10 : 5 herinnert, in vervulling gegaan: Gij hebt mg het lichaam toebereid "

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's