Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht. 1 Petri 2 : 9

Grootelijks bevoorreeht tot eene grootsche taak.

Als wij het hoofdstuk lezen waaruit de bovengeplaatste woorden genomen zijn, valt ons bij onzen tekst onmiddellijk de wending op, die er in den gedachtengang van den apostel plaats vindt. Hij spreekt ineens de bevoorrechte Gemeente toe, rijk beweldadigd als zij is in den Heere Jezus Christus. Het is met haar zoo geheel anders als met hen die in het voorafgaande genoemd worden. Christus zal hun tot een ergernis zijn, tot een aanstoot. En zij zullen Zijn Woord verwerpen. Zij zullen niets dan onheil in Hem zien, en dan ook niets dan onheil uit Hem ontvangen. De steen des aanstoots zal op hun hoofd neerkomen en hen verpletteren. , Maar gij"... Zoo richt de apostel zich dan tot de kinderen Gods. En hij somt hun op wat zij zijn. Natuurlijk door dien zelfden steen, die door de bouwlieden is verworpen en tot een hoofd des hoeks werd. Zij moeten weten wat zij door genade zijn, hoe groot 's Heeren goedertierenheid over hén is. En die rijkdom' van 's Heeren weldadigheid moet hun een spoorslag wezen tot een Gode gewijd' leven. De apostel had hen toch vermaand om alle kwaadheid ^n alle bedrog, en geveinsdheid, en nijdigheid, en alle achterklappingen af te leggen. Wel, dan kon hij dit niet met meer nadruk doen dan; door hun te zeggen wat de Heere voor Zijn volk is. Immers de liefde Gods is *^als een zon, die het ijskoude hart doet wegsmelten in verootmoediging, die ook een dorre ziel, zooals deze wel eens wonen! kan in den rijk begenadigde, on tvonkt, tot wederliefde en doet gloeien voor de eere Gods.

• Met eene reeks van schoone namen wordt de Gemeente des Heeren versierd. Zij is zooveel door de genade die in Christus Jezus is. Hoe zou er dan nog bij haar een lust zijn om de zonde te doen ? Dat kan toch niet ? ... De minste ervaring van de liefde Gods, de liefde van een heilig God, zal haar toch al wat zonde is doen haten. Ja, Gods kind zou dan, als het mogelijk ware, de zonde die in hem blijft wonen wel weghaten willen. Welnu, d& arom zegt de apostel aan zijne lezers dat zij uit de duisternis der zonde geroepen zijn en dat zij geworden zijn een uitverkoren geslacht, ' een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk.

Deze benamingen zijn genomen uit het Oude Testament. Het oude bondsvolk wordt door den Heere zoo genoemd. Een volk, dat telkens toonde de vermaning des Heeren noodig te hebben, ja, zich Zijn gramschap waardig te maken. Maar dat dan ook door den Heere krachtig werd opgewekt tot Zijn dienst door hun te verkondigen tot welk een hoogte Israels God hen had opgevoerd.

Een uitverkoren geslacht. Nietwaar, de diepste oorsprong der zaligheid wordt ons hierin gepredikt? Eene waarheid, ; geschikt om ten zeerste den mensch te! verootmoedigen en klein te maken. De Heere heeft in Zijn Raad de schapen Zijner weide het merkteeken gegeven, opdat zij in den tijd zouden verzameld worden tot Zijne kudde. Uit louter barmhartigheid heeft Hij Zich een geslacht verkoren in Christus Jezus, om er Zijne liefde aan te bewijzen. Hij heeft dit niet gedaan omdat zg zouden gelooven, omdat zij boven anderen uitmunten. Neen, 't was alleen Zijne aan Zichzelf gebondene goedheid. Zijn vrij welbehagen, waardoor Hij gedreven werd zich een God des aanziens te betoonen. Elke reden van zelfverheffing wordt hier bij den wortel afgesneden. Gods kind heeft hier het hoofd te buigen onder de kennis der eeuwige liefde .... En zoo predikt Petrus der gemeente: gij zijt een volk, door Gods eigen hand opgenomen uit de overigen; gij draagt het merkteeken der eeuwige barmhartigheid; gij zijt door den Heere Zelf aangewezen als de kern der menschheid.... Betoon u ook als zulk een kern! Gij zijt door den wil en de keuze Gods zoo hoog gesteld .... Wees ook als een stad op een berg, als een licht op den kandelaar! Gij zijt een uitverkoren geslacht.

Een koninklijk priesterdom! Een koninkrijk van-priesters I - Om nu te verstaan wat de apostel hiermede bedoelt, moeten wij bedenken dat de priesters van het Oude Verbond door hun dienst in tabernakel en tempel zeer dicht bij God leefden. Zij waren in het heiligdom. Zij ' mochten in die heilige gebouwen, de vrije 'gunst, die eeuwig Hem bewoog, Zijnlieflijki heid en schoonen dienst aanschouwen,

Zoo is de Gemeente des Heeren, die uit God is, ook bij Hem. Zij is met Hem verzoend. Zij is in Zijne onmiddellijke nabijheid. En dit door haar Hoofd, Christus Jezus, de groote Hoogepriester. Deze is, na Zijn eigen bloed op Golgotha vergoten te hebben tot vergeving der zonden, in het hemelsche heiligdom ingegaan, Aan het Hof der hoven heeft de Gemeente haar groeten Vertegenwoordiger. Door deze voortdurende gemeenschap tusschen God en den Middelaar is heel het volk des Heeren een priesterlijk volk.

Bovendien is daar het werk des Heiligen Geestes, waardoor iets priesterlijks in het hart des menschen nederdaalt. Niet dat de mensch zich zelf een priester durft noemen als hij zijne smeekingen den Heere voorlegt. Veeleer acht hij zich een arm zondaar, die ver van den Heere en Zijne geboden afwijkt. Maar toch'.... dat brengen van onzen nood bij God ' dat oprechte klagen over onze zonden die openhartige zelfaanklacht voor den Alwetende, dat is het priesterlijke in ons menschelijk leven. De offeranden Gods toch zijn een gebroken geest. Het is een j priesterdienst, die door God niet veracht wordt.

Ook als het geldt de nooden voor dit tijdelijk levMi. Wat zijn wij vaak bezorgd, zonder dat wij onze zorgen hebben, geopenbaard aan Hem, die alle macht heeft in hemel en op aarde. Welk een murmureering in den tegenspoed! Welkeen onwillig buigen onder 's levens ellende I Konden wij al onze bekommernissen maar op Hem werpen, die uit kan helpen! In ieder geval, dit is weer het priesterlijke van het priestervolk. Bij God te wezen. Bij God te brengen al onzen nood. De  nood van ziel en lichaam, van volk en vaderland .... Bij God te wezen, ook als onze beker is overvloeiende. Om Hem te erkennen, Zijn goedertierenheden te loven. Dit maakt de Gemeente tot een volk priesters. En zoo predikt Petrus: Gij zijt  een priesterdom een volk met God vereend .... Laat dan ook uw wandel met den Heere zijn.

Gods volk vormt een koninkrijk van priesters. Een koninkrijk van den hoogsten koning, die het priesterlijke volk door Zijn Woord en Geest regeert. Dat dit meer bedacht werde in den kring der geloovigen. Dan zou toch het Woord des konings, Zijn Woord alleen meer heerschappij onder hen uitoefenen. Hetgeen daar geschreven staat zou veel meer de eenige levensregel uitmaken. De apostel verkondigt het hun, opdat hun leven zou wezen met den Heere, zich buigende onder Zijn Woord.

Een heilig volk. Ook het oude Bondsvolk wordt in de Schrift heilig genoemd, terwijl er toch zeer veel zonde in Israël woelde, terwijl dat volk den Heere gedurig tergde in Zijn aangezicht. Maar nochtans wordt het heilig genoemd. Daardoor wordt dan nog niets gezegd van de innerlijke gesteldheid. Alleen wordt er door aangeduid dat de Heere Israël had afgezonderd van zijne omgeving, door het verbond dat Bij met Abraham en diens zaad had gesleten. Zoo is er ook een verbond der genade, waaronder heel de Kerk des Heeren ligt, overvleugelend de geloovigen met hun zaad. Niets wordt daardoor nog gezegd van hear geestelijk, heur innerlijk zijn. Zoo kunnen de apostelen aan „heilige Gemeenten" schrijven, terwijl er toch in den kring dier gemeenten groote onheiligheden plaats vonden. Twisten verdeelden haar. Zedeloosheid ontsierde haar. Het Avondmaal werd ontwijd. Dit alles was haar tot een schande en moest haar wezen tot een smart,  Maar toch vormde die Gemeente de hei-1 lige akker des Heeren. De scheiding van : het koren en het kaf zou door God zelf geschieden,

De Schrift kent echter nog*een dieperen zin toe aan het woord „heilig", En' daardoor wordt dan wel degelijk iets gezegd van het geestelijk gehalte dergenen ' die het dragen. De heiligheid van den Middelaar wordt door den hemelschen Rechter zondaars toegerekend, zoodat God Zijn volk niet aanziet in hun zonde, maar: in de gehoorzaamheid die Christus voor hen volbracht heeft.

O, troostvolle gedachte! Wat is het Evangelie rijk voor arme zondaars! Al spannen wij al onze krachten in om \ heilig te wezen, kunnen wij toch nooit het ideaal bereiken. We kunnen ons...wel moe strijden, moe worstelen, maar de moede zinkt neer in het besef dat de Heere volmaakt is en dat de ziel alleen in het volmaakte rust zou hebben» En er blijft alleen smart over, diepe droefheid over onze onheiligheid. Onuitsprekelijk voorrecht, als wij dan rusten mogen in 's Heeren werk. Immers, voor het oog Gods is heel de Gemeente bedekt met het smetteloos reine kleed van Jezus' heiligheid; een heiligheid die niet ver-1 overd moet worden, maar die geschonken wordt uit genade, aan dood-schufdige menschen.

Gods volk is heilig. En zoo heeft" de apostel recht te verkondigen: gij zijt een heilig volk. Maar slaan wij acht op den gang der gedachten in ons hoofdstuk, zien wij dat het hem niet maar te doen is om de onuitsprekelijk groote troost dezer waarheid te melden, maar ook om de lezers op te roepen uit hun onheilig leven. Gij zijt heihg! Wéést dan ook een heilig volk in het midden eener zondige wereld

Gij zijt een afgezonderd volk! De Heere zelf heeft de scheidslijn getrokken! Zondert u dan ook af van het booxe!,

En nu behoeft de apostel niet te vreezen dat hij aldus niet zou spreken naar het hart van Gods kinderen. Immers hoe meer zij weten wat het zeggen wil in Christus heilig te zijn, naar diezelfde mate zullen zij de zonde haten; de zonde in hen, de zonde in hun omgeving. De trek naar heiligheid wordt in een ieder gelegd, die den Heere vreest; een najagen van de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien'zal.

Een verkregen volk. Het is duidelijk dat hier van een bijzonder eigendom gesproken wordt, dat de Heere zichzelf verworven heeft. Heel de wereld is natuurlijk Zijn gebied, heel de aarde met al wat er op is, met alle millioenen menschen tezaè, m. Allen zijn van Hem. Hij, die den hemel en de aarde gemaakt heeft, heft Zijn schepter op over al wat adem heeft. Hij geeft ook aan allen den adem en het leven. Het zij ons dan ook niet 'Vreemd dat Hij alle menschen oproept tot Zijn dienst en zich tót Hem te bekeeren.

Zij zijn van Hém! En niet van zich zelf!

Maar toch is de Gemeente, in haar geheel. Zijn eigendom. Zijn volk in zeer bijzonderen zin, waar zij eertijds Zijn volk niet was. De zonde toch heeft eene wreede verwoesting aangebracht en heeft het meest edele getroffen. Zij heeft verwoest de heerschappij die God had over het geestelijke en zedelijke leven des menschen. In den staat der rechtheid had de mensch kunnen zeggen: mgn wil is van God, mijn verstand, heel mijn innerlijk wezen is van God ... Hij zou het met blijdschap hebben kunnen getuigen.... En zie, hij is gewillig gaan loopen aan den leiband van satan en is in alles onnut geworden. Zou de Heere dan zonder een eigen volk zijn dat Hem gewillig dient? Zou'de Heere dan geen eigen volk hebben? Neen, dat kan niet  Dat zou de eer van den Schepper te na komen. Hij heeft zich een volk ver kregen,

Door de kracht van het verzoenend lijden en sterven heeft de Heere Jezus voor Zijn Vader een volk vrijgekocht van de dienstbaarheid der verderfenis,

Hij heeft voor hun zonde geleden, hun schuld betaald, de straf hunner zonde I gedragen. Hij heeft bovendien den levend-1 makenden Geest hun verworven, opdat, zij daardoor den Heere vrijwillig zouden dienen,

Zij zijn van God, door de verlossing van Christus Jezus. Wel, dan roept Petrus hun met andere woorden toe: Laat dan ook al wat van u en in u iö van God wezen, uw lichaam en uw ziel, uw verstand en uw gedachten, uw levensdagen en uw goed. Hetzij dat gij eet of drinkt of iets anders doet, gij zijt van God, een verkregen volk.

Grootelijks beweldadigd is de Kerk des Heeren; maar dan ook-tot een grootsche taak geroepen.

Immers, de apostel roept haar op om den lof des Heeren te vermelden. En zoo leidt hij heel het werk der verlossing heen tot het verheven doel dat God zelf Zich daarmee gesteld heeft: de verheerlijking van Zijn Naam

Het gaat om den roem Zijner deugden. Ach, wat is de mensch traag in het vermelden van wat de Heere doet. Het diep zondige hart is zoo goddeloos ondankbaar. Ook zoo hoogmoedig, om eigen deugd op het hoogst te roemen. Het schijnt wel of wij van God niets ontvau' gen hebben dat noemenswaardig is .... Gods kind-vergeet maar al te vaak 's Heeren weldadigheden. En dan schgnt de liefde verkoeld, zijn mond verstijfd. En dat.... o schande.... terwijl God Zijn eeniggeboren Zoon overgaf.... en dat, terwijl Christus voor hem..stierf aan het kruishout.

Geen wonder dat de apostel het ons alles nog eens voor den geest brengt, om te doen bedenken wat de Heere is voor Zijn volk. Opdat de mond zou overloopen van den lof des Heeren. En het eertijds trage hart zal warm worden voor de zaak des Heeren. Hem zullen gebracht worden de offeranden der lippen. Uit den overvloed des harten zal de mond spreken. Gods gerechtigheid en Zijne liefde, Zijn majesteit en barmhartigheid .... het onder de genade verootmoedigde hart zal geen woorden genoeg vinden kunnen om van het licht te getuigen, het licht des He.eren, het licht Zijner eeuwige genade. Zijn wonderbaar-licht. -

Én wat de mond zegt, wordt dan ook met den wandel bevestigd. Door een godzalig leven staat de geloovige als een stille getuige in den kring waarin hij geplaatst is, ook al zou hij voorts geen woord spreken van wat de Heere hem deed ondervinden. God geve dat een ieder onzer, voorzoover hij genade kent, als eea licht mag wezen, een licht dat geruischloos zijn schijnsel in de omgeving afwerpt. Laat het uitverkoren geslacht, het koninkrijk van priesters, het heilige volk, het verkregen volk, in woord en daad den lof vermelden van Hem die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht. Want inderdaad, Hij is waardig te ontvangen de eer en de dankzegging, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's