Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Modus Vivendi, IX.

't Wilde maar niet lukken met „de rechten der minderheden" en met het „doen samenleven der verschillende richtingen in de Herv. Kerk " De menschen wilden er toch eigenlijk niet van weten, 't Strookte ook zoo heelemaal niet met 't idee Kerk. 't Was ook eigenlijk een miskenning van het recht der belijdenis. En zoo bedacht de Synode van 1881 een voorstel, „om nieuwe gemeenten te doen geboren worden door toekenning van een zelfstandig bestaan aan een zeker getal leden eener gemeente, die verklaren, dat voor de bevrediging van hun christelijkgodsdienstige behoeften noodig te hebben."

O! die eigengemaakte behoeften, welke zoo heelemaal niet naar Gods Woord zijn; wat hebben die al veel ellende in het midden der Kerk veroorzaakt Men vraagt niet wat den mensch noodig is tot zaligheid, waarop b.v, de Oatech. zoo'n mooi antwoord geeft. Neen, men zal zélf zeggen, wat men wil — wat dan geheel niet overeenstemt met Schrift en belijdenis, en ook geheel het kerkelijk leven ontwricht en in de war stuurt.

Voorstellen genoeg in deze.

Maar-de Synode van 1882 durfde het Reglement niet vast, te stellen om den tegenstand, dien het in de Kerk had gevonden.

Weer dezelfde boodschap dus.

Doch de Synodale heeren lieten zich niet zoo spoedig uit het veld slaan. En daarom wilde men nog eens beproeven om dezelfde dingen nog weer eens een anderen vorm te geven en men stelde voor dezelfde denkbeelden een plaats te geven in het kleine Reglement op de erkenning van nieuwe gemeenten.

Aldus geschiedde in 1883.

Maar..., bij de gezamenlijke Kerkbesturen vond het niet de vereischte meerderheid van Ys der leden.

In de Synode van 1884 stelde nu Dr. Chavannes voor, dat elke gemeente volkomen autonoom zou worden-in alles wat leer en geestelijke behoeften betreft. Op verzoek trok de voorsteller het echter weer in en nam hij een voorstel van dr. Gunning over, dat, door de Synode aangenomen, aldus luidde: „dat alles, wat de belijdenis en de zuiver geestelijke belangen der gemeente betreft, voortaan aan de gemeenten zelve, bestuurd door haar wettige voorgangers, zou worden overgelaten."

Gunning bedoelde met éit voorstel niets anders, dan het stellen van een ledige omlijsting, waarin modernen en orthodoxen ieder hun hemelsbreed verschillenden inhoud konden zetten. Hij wilde niet weten van een „recht der minderheden" of van een of andere kerspelvorming die op het verschil der overtuigingen rusten zou, maar hij wilde slechts, dat de Kerk zou antwoorden op de vraag: welke is de grondslag waarop gij staat en welke zijn de grondlijnen van uw bouw?

Dat was ook in 1880 reeds ter tafel gekomen, gelijk we lezen kunnen op blz. 158 van de Syn, acta van dat jaar. Daar heet het „om aan de gemeenten te verleenen autonomie in alles wat leer en geestelijke behoeften betreft met een Synod met uitsluitend administratieven band.

Ook dit alles liep op niets uit.

Maar onder den indruk van het Amsterdamsche conflict werd in de zitting der Synode van 9 Febr, 1886 op voorstel van Ds. Tinholt besloten tot het ontwerpen van een modus vivendi of int'irim „waarbij, zonder eenige gevolgtrekking voor het al of niet recht van bestaan hebben van de thans in onze Kerk feitelijk aanwezige richtingen of of partijen, aan de geestelijke behoeften en wenschen van dezen zou worden voldaan."

Na de indiening van een dergelijk voorstel werd er druk geredeneerd en de langdurige beraadslagingen over den voorgestelden Modus Vivendi gaven een slechts korstondig bestaan aan een „reglement houdende tijdelijke bepalingen tot bevordering van den vrede in de Nederlandsche Hervormde Kerk", dat voorloopig door de Synode aangenomen werd in de zitting van 15 April 1886.

Feitelijk kwam dit Synodaal plan meer op een overeenkomst tusschen de Modernen en Groningers, om buiten de Gereformeerden om en tegen den zin der Etisch-lrenischen in, eenige bestaande moeilijkheden voor eigen geestverwanten uit den weg te ruimen

De Ethisch-Irenischen in de Synode stemden er dan .ook als één man tegen en het oordeel der Ciassicale vergaderingen luidde zóó ontmoedigend, dat de Synode het voorstel geheel introk.

Intusschen had „de Heraut", wel inziende, dat deze Modus Vivendi der Synode een dood geboren Kindeke zou zijn, het voorstel gedaan „dat een drietal Modernen, een drietal Groningers, een drietal Irenischen en een drietal Gereformeerden, mits elk voor hun eigen fractie de erkende organen en tolken, onverwijld de hoofden bijeen staken, om een veel radicaler voorslag aan de Kerk aan te bieden. Op de Classis kon men dan kiezen.

Dr. Hoedemaker betuigde in een volgend nummer van „de Heraut" zijn sympathie, althans met de hoofdgedachte van dit voorstel, en schreef:

„Ware Tinholt niet door .den dood weggerukt, mogelijk zou het voorstel, dat hem aanvankelijk had toegelachen, n, l. om van meer dan ééne richting gecombineerde en gedetailleerde maar zelfstandige adviezen in te winnen, ingang ook bij de Commissie hebben gevonden; mogelijk zou dan ook van Gereformeerde zijde een advies zijn ingediend, dat nu achterwege bleef, omdat men aan de eene zijde „de geschorsten" niet wilde verloochenen, en ze aan de andere zijde niet wenschte te raadplegen. Wat echter thans niet op uitnoodiging van de Synode heeft plaats gehad, kan naar aanleiding van het voorstel der Redactie van „de Heraut" geschieden. Moge het daartoe komen!"

Als vrucht van gemeenschappelijk overleg kwam werkelijk een ontwerp van Modus vivendi tot stand, waarbij leidende gedachte was: dat het genootschap voorshands blijft wat het is, en de modus vivendi niets zij dan een tijdelijke ontspanning van den toestand bij wijze van proefneming, zonder iets voor de toekomst te beslissen; dat gedurende den modus vivendi elk lid ontheven worde van de Kerkelijke aansprakelijkheid voor anderer daad of denkwijze; en dat allen, die met het genootschap in Kerkelijk verband staan, door den modus vivendi op voet van gelijk worden behandeld, niet door wederzijdsche erkenning van elkanders geestelijk recht (wat ondenkbaar is) maar door elkander een tijdlang niet te betwisten het genot van eenige stoffelijke voordeelen",

In de aangeduide richting gaf dit voorstel dan verder in 15 artikelen het volgende Ontwerp van modus vivendi, dat in z'n geheel werd medegedeeld in „De Heraut" van 20 Juni 1886.

I, Er worde aan het Algemeen Reglement een artikel toegevoegd, recht gevende, om de werking van éen of meer artikelen van het Algem. Reglement en van de organieke reglementen voor een bepaald aantal jaren te schorsen.

11. Van deze aldus te verleenen bevoegdheid gebruik makende, schorse men voor een tijdperk van twaalf jaren de werking van alle artikelen in het Algemeen Reglement en in de bijzondere reglementen, uitgezonderd diegene, die betrekking hebben op de formatie der Bestuurscolleges, de Diaconie en de beslissing van geschillen, terwijl voor de vacaturen een afzonderlijk reglement worde opgesteld,

III De schorsing, die door den modus vivendi geëischt worde, raakt dus niet aan bet Kerkelijk kader, dat na afloop van den twaaljarigen termijn, desvereischt, weer den ouden toestand terugroept.

IV. Aan het aldus steeds voltallig te houden kader van Kerkeraden en hoogere Besturen wordt opgedragen:

lo. de invoering van den modus vivendi, met de beslissing van de ge schillen die in den aanvang of later zich hierbij mochten voordoen;

2o. de regeling van het gebruik van goederen en van de genieting van rechten, voor zooveel het reeds gebruik of reoht is, aan de plaatselijke Kerk, aan e de ambtsdragers of aan het genootschap toekomend.

3o, de vertegenwoordiging van de Kerken of van het genootschap bij den Staat, in fora civili of tegenover derden; en, bij verstrijking van den termqn, zoo voor dien tijd geen andere voorziening tot stand komt, de werkzaamheden weder op te vatten als van ouds,

V, Gedurende deze twaalf jaren worden alle ambtsdragers en leden ontslagen van alle geestelijke werkzaamheid en zedelijke verantwoordelijkheid, hun anders door de reglementen opgelegd, en ontvangen zij daarentegen het recht om, soort bij soort gaande, zich groepsgewijze, naar eisch en drang van eigen overtuiging in te richten en te gedragen.

VI, Daartoe erlangen ambtsdragers en leden, die een anderen gang van zaken wenschen, dan zij in hun plaatselijke Kerk op dit oogenblik vinden, het recht om zich te organiseeren op zulk een wijs als hun het meest gewenschtdunkt; terwijl die ambtsdragers en leden, die te kennen geven geen verandering te wenschen, blijven voortleven op den bestaanden voet; echter met dit verschil, dat zij, die eigen organisatie verlangden, niet langer onder hun zorg of jurisdictie blyven, en dat de vergaderingen van den Kerkeraad voor andere aangelegenheden dan in sub IV vermeld zijn, afzonderlijk worden gehouden, en zoo de opteekening van de notulen als de registreering van doopnamen enz, in afzonderlijke boeken geschieden,

VII, Om evenredig aandeel in het gebruik of genot van eenig recht of goed te erlangen, waarover de ofificieele kerkeraad der plaatselijke kerk te beschikken heeft, moet men kunnen aantoonen, dat men sa& .m minstens 5 pCt, uitmaakt van het zielental der plaatselgke kerk.

Groepen uit nabijgelegen dorpen kunnen dit recht gecombineerd doen gelden, mits saam 5 pCt. uitmakende van het zielental der gezamenlijke plaatselijke kerken in deze dorpen.

Waar indeeling van gebruik of genot onuitvoerbaar is, treedt geldelijke vergoeding hiervoor in de plaats.

VIII De regeling van het in VII bedoelde gebruik of genot gaat voor enkele plaatselijke kerken uit van den Kerkeraad, voor gecombineerd gebruik van groepen uit onderscheidene kerken van het Olassicaal Bestuur. Beide malen onder recht van appèl op hooger.

IX netbeheerder Kerkelijke goederen blijft voortgaan gelijk het ging, in elke Kerk overeenkomstig het bestaande reglement; en dat wel in dier voege, dat de Kerkvoogdijen of Kerkelijke Oommissiën nimmer met eenige groep in rechtstreeksch verband treden, maar uitsluitend handelen met den officiëelen Kerkeraad,

X, De aldus ontstane plaatselijke vereenigingen, die tijdelijk buiten het genootschap, het recht van eigen inrichting en gedraging hebben ontvangen, kunnen zich groepsgewijze gedurende dit interim tevens Classicaal en Synodaal verbinden; met dien verstande, dat deze Ciassicale en Synodale vergaderingen evenals de Kerkeraadsvergaderingen van deze groep, wel parallel loopen met de gelijknamige oflScieele samenkomsten, maar er niet in het geheel van zijn afgescheiden.

XI Gedurende het interim regelt elke groep voor zich, hetzij enkel plaatselijk, hetzij tevens Classicaal en Synodaal, hare geestelijke officiën, haar lidmaatschap, het attestatie wezen en de benoeming of beroeping van haar ambtsdragers.

XIL Gedurende het interim waakt het genootschap door zijn ofiiciëel kader dat niemand, hij zij lid of ambtsdrager, tengevolge van het interim in eenig recht op geld of goed worde verkort.

XIII Indien vóór den afloop van het interim geen andere voorziening getroffen is, keert op den dag, waarop deze periode eindigt, alles terug in den toestand, waarin het vóór het ingaan van die periode bestond; met dien verstande, dat alsdan Ie de geschorste artikelen weer in werking treden; 2e op de boeken der ofiiciëele vergaderingen worde ingeschreven, wie ingeschreven wierd op de registers door de groepen gehouden; en 3e dat als predikanten zullen erkend worden alle door deze groepen inmiddels aangestelde voorgangers; met dien verstande echter dat hun alsdan geen traktement zal worden uitbetaald, tenzij de ofïiciëele Kerkeraad hun dit voor een opengevallene predikautsplaats hebbe toegekend.

XIV, Predikantsplaatsen, die gedurende het interim openvallen, worden op de gewone wijze vervuld. Benoembaar in deze vacaturen zijn gedurende het interim alle dienstdoende predikanten en candidaten tot den H. Dienst alsmede zij, die door de ciassicale of hoogere vergadering van eenige groep, volgens daarvoor door die groep te maken bepalingen, zijn toegelaten, mits bezittende dan den graad van candidaat in de theologie aan eenige inrichting van hooger onderwijs, die hier te lande of buitenslands door de Overheid als zoodanig erkend worden.

XV, Voor zooverre deze groepen zich Synodaal georganiseerd hebben, bezitten zij het recht om gedurende het interim met de overige officieuse Syuoden iu overleg te treden, ten einde 't zij voorslagen tot verlenging van het interim, 't zij voorslagen tot de definitieve schikking te doen.

Deze voorstellen worden ingediend bij de officieele Synode, die alsdan gehouden is deze voorstellen te onderwerpen aan de beslissing van een constitueerende ; vergadering, saamgesteld uit de afgevaar­ j digden van de officieele Ciassicale Vergadering der onderscheidene groepen, brengende elke groep daarbij een zooveelste deel van honderd stemmen uit, als het aantal van de leden, dat over heel het land bij haar aansloot, gedeeld kan worden" op het gezamenlijk aantal van de leden der Kerken, die 6f de groep heeft doen vormen of zich voldaan verklaarden met den bestaanden toestand."

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Vragenbus.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's