Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenicing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenicing.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de Profeten niet hooren, zoo zullen zij ook, al ware het, dat er iemand uit de dooden opstond, zich niet laten gezeggen. Lukas 16:31.!

Ik heb vijf broeders.

Bij de gelijkenis van den rijken man en den armen Lazarus moeten wij ons wachten voor verkeerde gevolgtrekkingen. De rijke man komt niet in de plaats der rampzaligheid omdat hij rijk was; evenmin is de arme Lazarus in de heerlijkheid overgegaan, omdat hij het hier op aarde zoo slecht had. De rijkdom is op zichzelf geen kwaad, al is hij vaak een oorzaak dat men den Heere niet noódig heeft. De Schrift toont ons wel uit verschillende voorbeelden dat iemand rijk kan zijn naar de wereld en ook rijk  in genade. En menigeen is arm naar de, wereld, maar ook arm in de vreeze Gods, ' terwijl men zijn hulp zoekt in wegen die van God en Zijn Woord afwijken.

Maar de Heere verkondigt' ons door deze gelijkenis de brandende noodzakelijkheid der bekeering. Hieraan ontbrak het bij den rijken man. Zij was wel bij Lazarus. En al is er dan nog zooveel aardsch goed, al kan men allen dag vroolijk en prachtig leven, als dit ééne ontbreekt dan ontbreekt nog alles. Of al is het dat men hier in de grootste ontberingen leeft, in smart en in smaad, het zal niemand buiten de poort des hemels houden, als hij maar is opgestaan in een nieuw leven. De maatstaf toch waarmede God meet is een andere dan waarmede de kinderen dezer wereld meten. Aan de poort des hemels wordt niet gevraagd: zijt gij rijk of arm, waart gij gehuldigd of veracht, waart gij meester of knecht, hadt gij een rijke tafel of leefdet gij van de kruimkens . neen, maar wel: zijt gij opgestaan in een nieuw leven en hebt gij in dat nieuwe leven leeren gelooven in den Heere Jezus Christus.

Als de Heere nu, in het tweede gedeelte van de gelijkenis, ons wil spreken van het eenige middel der bekeering, stelt Hij ons den rijken man voor, zijnde in de pijnen. In dezen vréeselijken toestand gedenkt hij aan zijns vaders huis. Hij heeft nog vijf broeders, die geleefd hadden zooals hijzelf, gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vroolijk en prachtig. Niet dat zij in grove zonden leefden. Neen, maar zij deden alsof er geen eeuwigheid ware, alsof er geen hooger belangen waren dan die welke tot dit tgdelijke leven behooren. Eu zie, in de plaats der rampspoedigheid bekruipt den rijken man een bitter zelfverwijt. Door zgn slecht voorbeeld heeft Mj zijn broeders in hunnen boozen wandel gesterkt en zoo staat hij ook schuldig aan bun zonde en is mede oorzaak van hun verderf. O, als hg nu ook hen moest zien in dezelfde pijnen, de wroeging zijner ^iel zou ondragelijk zijn. En hij bidt Vader Abraham, dat deze Lazarus zal zenden naar zijn broeders. Mocht Lazarus hem zelf geen lafenis schenken, dat hg dan maar zijn waarschuwenden vinger mocht opsteken tegen zijns vaders huis. Dit is een trek in de gelijkenis die ons Veel heeft te zeggen. Wij staan niet in ^t leven als eenlingen, los van elkander. Wij zijn saamgegroeid met een kring van aienschen rondom ons. Met allerlei band wij tot hen in betrekking. De voor­ naamste band ia wel die van de bloedverwantschap, in de gelijkenis genoemd. En op dien kring waarin wij geplaatst zijn oefenen wij onwillekeurig invloed uit, door onze woorden of door ons zwijgen, door heel onzen levenswandel Zeker, ieder zal door zijn eigen schuld verloren gaan. Niemand zal in den dag der dagen kunnen zeggen: het is de schuld van mijn vader of moeder; die hadden mij maar beter moeten voorgaan; of: had ik maar niet zulk slecht gezelschap gehad, ik ware wel anders geworden. Ieder zal het zich zelf te wijten hebben, dat hij zijn kostbaren levenstijd aan minderwaardige dingen heeft gewijd. Maar dat neemt toch niet weg dat wij een roeping hebben tegenover degenen die 'naast ons zijn. Ook zij gaan den weg der eeuwigheid. Met ons leven zij in het voorportaal. Ouders, gij ... maar ook uw kinderen zullen voor den rechterstoel verschijnen. Kinderen, gij... maar ook uw ouders zullen rekenschap afleggen. Jongeman, gij... maar ook uw vriend zal één keer sterven en daarna komt het oordeel. Patroon, ook uw knecht, met wien gij dagelijks in aanraking komt, heeft eene onsterfelijke ziel. Knecht, ook uw meester kan niet zonder Borg voor God bestaan ... Zie, hieraan herinnert ons dit gedeelte der gelijkenis. De rijke man bedacht hét te laat dat hij niet als eenling in het aardsche leven geplaatst was. In de plaats der rampzaligheid beschuldigt hem zijn geweten, over de groote nalatigheid tegenover zijn medemensch. En wat hij persoonlijk niet meet herstellen kan, wil hij nog zien opgedragen aan Lazarus.

In zijn onbeschrijflijk groote ellende meent hij ook te weten welke boodschap Lazarus zijn broeders brengen moest die hun ten zegen zou wezen. Hij moest hun zeggen welke smart hun broeder leed. Het lijden moest hij gaan voorstellen dat in de holen der duisternis geleden wordt; van het vreeselij ke weegeklag moest hij gaan spreken dat uit de schare der rampzaligen opstijgt, van het roepen waarop geen verhooren volgt, van het weenen dat nooit ophoudt.

Ook aan dit verzoek van dezen rampzalige wordt echter niet voldaan. „Zij hebben Mozes en de Profeten; dat zij die hooren", zoo luidt Abrahams antwoord.

Trouwens de voorstelling van de ontzetting der hel, als van een die haar met eigen oogen van verre aanschouwd heeft, zou nimmer een mensch tot bekeering kunnen leiden. Wij weten er niet meer van dan de Schrift ons openbaart. En daaruit weten wg reeds dat het vreeselijk is te vallen in de handen van den levenden God. Maar voorts spreekt de Schrift er van in sobere woorden. Hoe wij ons de verdoemenis der eeuwig rampzaligen moeten voorstellen weten wg niet. Daarover wordt ons een sluier gelaten. Het gaat ook in Gods Woord niet om de verkondiging van de hel, maar wel om de bekendmaking van 's menschén zonde. Het wordt den goddelooze gezegd dat het hem slecht zal gaan, omdat hg slecht is, opdat hij zijn ongerechtigheden kennen zou.... Een juiste voorstelling van het zalig hemelleven kunnen wg, met de hand op Gods Woord, elkander ook niet geven. Van het een noch van het ander is ons de helft aangezegd. Maar zoo min als de beschrijving van de heerlijkheid des hemels ooit liefde voor den Heere in het hart heeft uitgestort, zoo min zal ook de voorstelling van het helle-leed oprechte droefheid over de zonde doen geboren worden. Alleen de onomwonden bekendmaking van 's menschén zonde en van 's Heeren eeuwige barmhartigheid, in Christus geopenbaard, zal, onder de bedauwing des Heiligen Geestes, tot eeuwigen zegen van den zondaar zijn.

Het antwoord van Abraham was dan ook niet hard en onbarmhartig voor de vijf broeders, 't Was niet de bedoeling: er is wel beter middel, maar zij moeten het er maar mee doen. Neen, want zij hadden het beste wat er was. Zij hadden Mozes en de Profeten, het eenigè heerlijke middel waardoor het God behaagt menschén tot bekeering te brengen en te zaligen.

Maar de ziel van den rampzalige wordt door wroeging verteerd. Zij heeft ook geen vrede mét dit antwoord. „Neen, vader Abraham, maar zoo iemand van de dooden tot hen heenging, zij zouden zich bekeeren" zoo luidt het angstig smeeken, opstijgend uit eene nameloos groote smart. O, als Lazarus, die als een bedelaar aan de poort gelegen had, daar voor hen stond, in levenden lijve, en hij zou hun dit betuigen, .... ja, naar hem zouden zij luisteren , ., . zij zouden voor him God in aanbidding nedervallen en den dienst der wereld verlaten. Zie, de rijke man is zeker van zijn zaak, als de boodschap maar gebracht wordt door iemand die rechtstreeks uit den hemel kwam.

Toch blijft zijn bede onverhoord. Wat was het dan toch eigenlijk, hetgeen deze ellendige in zijn dwaasheid en angst begeerde? Een wonderteeken bg het Woord; een hemelbede bij 's Heeren getuigenis. Iets nieuws, iets buitengewoons, dat meer de zinnen der menschén moest aangrijpen. Er zijn altijd menschén geweest die aan het eenvoudige Woord Gods niet genoeg hadden; menschén die van visioenen en gezichten heil hebben begeerd. Zij hebben gemeend dat God een bijzonder teeken uit Zijn hemel aan Zijn-kinderen zou geven, een aparte boodschap, een verschijning, eene bijzondere inwerking op hun oogen Neen, dit is dan wel niet precies hetzelfde als wat deze rijke man voor zijn broeders begeerde, maar 't is toch wel iets dat daarmee op één lijn ligt. Deze vijf broeders hadden de Wet en de Profeten. Maar dat Woord had voor hen geen beteekenis. In den dienst der zonde levende, roerde hen dèt geluid des hemels niet, deed die boodschap hen nieirbeVen en vreezen, niet weenen en om genade roepen, niet hopen en gelooven. De bazuin Gods hebben zij daaruit niet vernomen! Hun hart was ook zoo vol van de wereld. Dan moet hun dat Woord wel ledig zijn. Hun hart was zoo warm voor de weelde en dé pracht dezer wereld. Geen wonder dat het koud was voor de weelde des Geestes waarvan het eenvoudige Woord des Heeren spreekt. En zie, nu meent de rgke man dat dit anders zou worden als er miaar iemand uit de dooden tot hen kwam. Neen, zegt Abraham, al zou iemand uit de "dooden opstaan, zij zouden zich niet laten gezeggen.

Wilt ge hiervan duidelijke bewijzen? De spiritisten uit onzen tijd zeggen om te gaan met de gestorvenen. Laat dat waar wezen. Wel, dat zou dan toch iets zijn in overeenstemming met het bijzondere teeken of gezicht dat sommigen verlangen, 't Ligt in de lijn van 's rijken mans wensch. Maar dan moesten ook alle spiritisten toon en zich waarlijk tot den Heere te hebben bekeerd. Het tegenovergestelde echter blijkt. Het spiritisme staat bg hen hooger'dan de Christus der Schriften. Het geloof in de geesten der gestorvenen is bij hen belangrijker dan het geloof in den eenigen God en Jezus Christus dien Hij gezonden heeft.

Maar biedt de Schrift zelf ons niet een klaar bewijs ? Er is eens een Lazarus uit de dooden opgestaan, de broeder van Maria en Martha. Is het niet opvallend in deze gelijkenis dat de Heere den bedelaar met denzelfden naam noemt? Het is ontegenzeggelijk eene heenwijzing naar dat groote wonder dat daar in de onmiddellijke nabijheid van Jeruzalem plaats vond. Als het dan zoo zeker was dat de vijf broeders zich hadden bekeerd, zoodra er maar iemand uit de dooden tot hen kwam, wel, dan moest heel Israel zich in die dagen tot Christus hebben gewend. Spinoza, de wgsgeer, heeft eens in spot gezegd: als ik eens iemand uit de dooden zag opstaan, ik zou ook een geloovige zijn ... Neen, Spinóza, dèt was nog zoo zeker nieti Onze Bijbel zegt het anders. Juist de opwekking van Lazarus heeft den stoot gegeven tot de uitbarsting van haat tegen Christus, tot den kreet der woede: weg met Hem! weg met Hem! ' Het bewijs is gegeven van wat Abraham ' zeide: al ware het dat er iemand uit de, dooden opstond, zij zouden zich niet laten gezeggen. Niet door teekenen of gezichten, een stem of voor het oog waarneembaar wonder komt de mensch tot de kennis des Heeren.

Stel u voor dat het luchtruim voor ons oog vervuld was van lichtende engelen, dat alle gezaligden ons verschenen en dat een stem als van vele wateren door de wolken dreunde... stel u dat even voor, wat God niachtig is te doen ... ja, eene geweldige ontroering zou zich van hfit menschdom meester maken, maar ontroering is nog geen bekeering. Schrik en angst zou er zijn, maar dat is nog geen verootmoediging. Verbazing zou er wezen over het majestueuze, het machtige dat van God uitgaat, maar dat is nog niet eene aanbidding van de ^deugden des Heeren Heeren.

Stel u voor dat de Zoon des menschén komt op de wolken des hemels. Aller oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben. Zal er dan bekeering wezen ? Neen, neen ! Wel smart en wroeging, een ach-en wee-geroep; wel een bede die niet verhoord zal worden: bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons voor het aangezicht des Heeren, Maar geen kinderlijk geloof in Jezus den Christus. O zeker, daar zullen er wezen, die Hem met blijdschap tegemoet gaan. Hun verlossing is daar. Zij hebben Zijne verschijning lief gekregen. Maar dat is enkel en alleen wijl zij het' Woord des Heeren hadden en daardoor tot de kennis van zichzelf zijn gekomen en van Hem, Die hunne ziel redde.

„Zij hebben Mozes en de Profeten.; dat zij die hooren." Deze woorden staan als met dikke letters geschreven tegen alle bedenkingen van den mensch en het zoeken van een vruchtbaarder middel ter bekeering. Mozes en de Profeten! Hiermede werd de gansche Schrift bedoeld, zpoate zij tóen bestond. Voor de Gemeente des nieuwen verbonds is het Woord der vervulling daaraan toegevoegd. En zoo geldt het ook voor ons allen: zg hebben het Woord des Evangelies; dat zij daarnaar hooren.

De bekeering van den mensch is het werk van den almachtigen God. Hg alleen plant het geloof in het hart van den zondaar. Op den natuurlijken bodem van ons hart groeit niet anders dan afkeerigheid van 's Heeren wegen, ongeloof en goddeloosheid. Er moet een wonderaan den mensch gebeuren, zal hij tot God komen. De bekeering is eene gansch bovennatuurlijke, een zeer krachtige, wonderlijke werking, die in hare kracht niet minder, noch geringer is dan de schepping of de opwekking der dooden. Bij elk geloovige is dit wonder van Gods genade geschied, een wonder van Gods almacht en grondelooze liefde. Alles toch wat in den mensch is verzet zich tegen het werk des Geestes. Maar wanneer God Zelf, met Zijn bovennatuurlijke kracht, indaalt in ons bedorven hart, wordt al het innerlijk verzet, het een na het ander, overwonnen. De harde rots wordt gespleten. De stugge bodem wordt verteederd. En inplaats van de zelf-ingenomenheid die in ons is, komt er de verbrijzeling des harten, een diep doorwerkende verslagenheid der ziel. Wie zal deze inwendige omzetting nauwkeurig beschrgven? De Heere leidt uit de duister­nis tot het eeuwige licht, van het ongeloof tot het geloof, van den dood tot het leven, van de klacht tot den jubel, van de diepte der ellende tot de hoogte der verlossing. Wie zal die werking Gods beschrijven? Zij is onnaspeurlijk als de wind. Wij weten niet vanwaar hij komt noch waar hij heengaat. Alzoo is het met dengene die uit den Geest geboren is. Zoomin als wij den wind kunnen vasthouden of terugduwen, zoomin kunnen wg met onze krachten de werking des Geestes keeren. God doet wonderen, God alleen. Zoo zal heel de Kerk van 's Heeren wegen zeggen'. En allen die den Heere vreezen zullen alleen in de genade van een vrijmachtig God roemen en één keer hun stem paren in den lof van Hem, uit Wien en door Wien en tot Wien alle dingen zijn.

Maar al is de werking Gods in onze zielen bovennatuurlijk, zij is daarom nog niet tegennatuurlijk. De Heere wendt Zich tot den mensch, die wel diep gezonken is, maar toch nog een redelijk schepsel blijft. En in overeenstemming' daarmede heeft de Heere Zijn Woord gegeven. Ziedaar het instrument des Geestes, waardoor Hij het vérstand verlicht en den wil ombuigt. Door dat Woord alleen wil de Heere Zijn geestelijke zegeningen uitstorten. Cornelius, de hoofdman, werd niet door eene engelenverschijning bekeerd, maar door de eenvoudige prediking van Petrus. Lydia's hart werd geopend ! O, eeuwig te verheerlijken wonder Gods! Het geschiedde door dat zij acht gaf op het woord dat Paulus sprak. En terwijl Paulus sprak, was het haar alsof God Zelf Zich tot haar persoonligk richtte. Toen stond zij alleen voor den Heere, en de Heere alleen voor haar. En de meest verborgene, de bovennatuurlijke werking des , Geestes had plaats, terwijl de meest gewone, natuurlijke zaak geschiedde. God deed Zijn wonder, terwijl een mensch tot anderen sprak. Het geestelijke ging samen met het gewoonmenschelijke.

Neen, Abraham heeft geen hard woord gesproken, toen hij zeide: zij hebben Mozes en de Profeten; dat zij die hooren. Immers wees hij toen op het kostelijkste. Het eenige middel, waardoor de Heere het wonder Zijner genade verheerlijkt.

En wij zullen ons over dit middel niet behoeven te beklagen, als wij bedenken wat Petrus zegt: wij zijn geen kunstig verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekend hebben gemaakt de kracht en de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijne Majesteit.

Het middel dés Geestes, door aanschouwen bevestigd, door den Geest ons bewaard .... het is het Woord onzes Gods dat blijft in der eeuwigheid.

Gelukkig een ieder die in ootmoed buigt onder wat geschreven staat; die door het Schriftwoord gegrepen werd als door Gods eigen hand; die door het Evangelie gedreven werd als door een hemelbode, die hem het goede meldt. Gelukkig een ieder die belijden mag: het Woord des Kruises heeft mij mijn verlossing gemeld, zoo klaar alsof de uit den dood verrezen Christus Zelf tot mij sprak. Voorzeker, hij heeft „Mozes en de Profeten" en heeft er naar gehoord.

Met wroeging en zelf-verwijt sprak de rijke man, zijnde in de pijnen, van zijn vijf broeders. Maar wanneer wij de kracht van het Evangelie kennen, zullen wij met liefde en medelijden gedenken aan onzen naaste. En wij zullen ze noemen voor den troon der genade, hen die nog onbekeerd naast ons voortleven, zonder zich om hun zieleheil te bekommeren. Wij zullen van hen spreken tot Hem, die machtig is vele wonderen te doen, opdat Hij ook hen zegenen zal door Zijn Woord, zooals Hij ons gezegend heeft. Zulk een gebed is een vrucht uit Hem, die steeds voor Zijn Gemeente bidt. En door zulk een gebed zal ook de kracht ontvangen, worden om ons het Evangelie der genade voor elkander niet te schamen. De gezegende zal tot zegen willen wezen. En wij zullen in dit kostbare leven tot elkander zeggen: -wij hebben het Woord onzes Gods, dat wij daarnaar hooren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenicing.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's