Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar Gideon zeide lot Hem : Och mijn Heer, zoo de Heere . met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren ? * Richteren 6:13a.

Een Gideons vraag voor onzen tijd.

{Vervolg en slot.)

Och, mijn Heer, zoo de Heere met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren. Dat was een vraag voor Gideons dagen, en we hoorden hoe in die vraag toen klonk een toon van diepe ellende, van grove zonde, maar ook van rijke verlossing.

Maar zou diezelfde vraag in de donkere tijden die wij beleven niet herhaald mogen worden? En zouden ook thans in die vraag diezelfde klanken niet te beluisteren zijn?

Waarom is ons dit alles wedervaren? Ja, dat is een vraag die zeker wel waard is overwogen te worden met het oog op de diepe ellende, waarin ook ons volk naast en met de andere volken verzonken ligt. Immers, was er in Gideons dagen reden om mismoedig te zijn, in onze droeve tijden schijnt het waarlijk niet veel beter te zijn. Ook wij zijn In de handen onzer vijanden overgeleverd. Zeker, we werden nog niet rechtstreeks in den oorlog betrokken; en daarin is ons kleine volk zeker nog wonderlijk beweldadigd boven andere volken, die toch niet slechter waren dan wij. Maar de verslagenen van het zwaard waren in Jeremia's dagen gelukkiger dan de verslagenen van den honger (Klaagl. 4), en dat kon ook in onze dagen wel eens waar blijken te zijn.

Wij weten immers dat ook wij door gebrek aan allerlei levensmiddelen worden bedreigd. Ook ons volk dreigt, evenals Israels volk in de dagen van Gideon, niet uitgemoord, maar wel uitgemergeld te zullen worden. Ook ons zal weldra geen leeftocht, noch klein vee, noch os, noch ezel meer zijn overgebleven. O, wie zal peilen het nameloos leed dat daar reeds in vele gezinnen geleden wordt? Om nu nog maar te zwijgen van den ontzettenden weedom die daar buiten ónze grenzen wordt doorgemaakt! Of zou de wereld wel ooit zooveel smart hebben aanschouwd; zou de aarde wel ooit zooveel bloed en tranen hebben ingedronken; zou de ellende, waarin de gevallen menschheid ligt weggezonken, wel ooit zoo diep zijn geweest?

En niet alleen de wereld, maar ook de kerk des Heeren gaat onder dien zwaren last niet weinig gebukt. Het werk der Zending wordt er onnoemelijk door geschaad. En ook de reeds toegebrachte kerk is in gevangenis gegaan vanwege de ellende en vanwege de veelheid der dienstbaarheid, zij woont onder de heidenen, zij vindt geen rust, al hare vervolgers achterhalen ze tusschen de engten. Onze tijd is dus niet ongelijk aan de dagen van Gideon. Ook thans toch wordt de opkomst des lands verdorven; het volk verarmt, daar is een wegschuilen in de bergen, in de spelonken en in de vestingen en in menig opzicht wordt het koren steelsgewijze gedorscht.

En waarom is ons dit alles wedervaren ? Zou op die vraag niet hetzelfde antwoord van Gideons dagen van toepassing zijn? Of hebben ook wij niet tegen den Heere gezondigd? Hebben ook wij en onze vaderen niet goddelooslijk gehandeld? Hebben ook wij en onze kinderen geen onrecht gedaan. En neen, nu behoeven we de schuld niet bij de wereld te zoeken. Laat Israel de hand maar eens in eigen boezem steken. Laat het volk dat God vreest zichzelf maar eens onderzoeken, zullen zij het dan, bij ontdekkend en licht des Geestes, niet getuigen moeten dat zij net gedaan hebben als Israels volk ? Die Israëlieten hadden de Kanaanieten niet uitgeroeid; maar zoo heeft Gods volk immers de zonden, die in hen woonden, niet gedood. Integendeel, hoe menigmaal hebben zij die zonden gevoed; , hoe vaak hebben zij zich vermengd met'. de wereld en zijn zij der wereld gelijkvormig geweest! Hoe vaak heeft zelfs: Gods Kerk zich nedergebogen voor de; goden der volken. Hoe dikwijls is dus; ook de gemeente Gods hare boelen nagegaan en heeft zij vleesch tot haren arm  gesteld?

Als we dan ook de zonden nagaan, het overtreden en het liegen tegen den Heere, en het achterwaarts wijken van . onzen God, het spreken van onderdrukking en afval, het ontvangen en het dichten van valsche woorden uit het hart,  als we bedenken dat onze overtredingen; velen zijn voor God en onze zonden tegen ons getuigen, dan zeggen we is het geen wonder dat de Heere is uitgetrokken als! een held, dat Hij den ijver heeft opge-' wekt als een krijgsman, dat Hij bergen en heuvelen woest maakt, dat Hij de rivieren tot eilanden maakt en de poelen uitdroogt,

Ja, als we op dat alles zien, dan kan er ook voor ons aan de hand der Midianieten geen ontkomen meer wezen, dan zal het ook voor ons volk een omkomen onder Gods oordeelen zijn.

Maair nu is het ook in onze dagen nog waar dat de Heere de menschenkinderen niet van harte bedroeft. Integendeel, als daar waarlijk een roepen tot den Heere, een wederkeeren van het volk tot den vorigen Man, m. a. w. tot den levenden God gevonden mag worden, dan zal de Heere zich zijner ontfermen naar de grootheid Zijner barmhartigheden en dan heeft Hij voor het zuchtende volk ook im nog verlossing bereid

Maar ook met die verlossing gaat het  net als in de dagen van Gideon. De Heere zond eerst een profeet. En zoo zendt de Heere nog steeds Zijn boetgezanten uit om op te roepen tot boete en berouw, tot geloof en bekeering. Nooit genoeg kan de Kerke Gods dan ook in de prediking bepaald, worden bij het verbond der genade, bij den eisch en bij de belofte daarvan; maar nooit genoeg kan het haar ook aangezegd worden hoe zij dat. verbond overtrad on hoe zij de stemme des Heeren niet gehoorzaam is geweest. De Wet des Heeren moet ook thans nog wezen het woord van den profeet, die het afgekeerde Israel oproept dat er hunnerzijds een wederkeeren tot den Heere zal zijn. En als de groote Leeraar der gerechtigheid dien eisch der bekeering dan bindt op het hart, dan zal daar ook een roepen uit de diepte geboren worden: Heere, bekeer ons, dan zullen wij bekeerd zijn.

Maar als daar dan ook zulk een toepen verlossing gevonden mag worden. om dan zal de Heere ook toonen dat Hij hulpe heeft besteld bij een Held, dan zal het oog straks ook voor dien grooten Redder ontsloten worden, van wien ' Gideon niet anders dan een flauwe afschaduwing was. Immers de Heere is met u, dat woord der belofte is alleen gebleken. in en door Christus waarheid Hij is de Immanuël: God met ons. En alleen als ons oog dus bij aanvang of voortgang voor Hem ontsloten mag wezen, dan zullen we iets van de rijke genade die er in dat „God met ons" ligt opgesloten, verstaan,

Want ja, evenals het enkel genade was dat de Engel tot Gideon werd uitgezonden en dat God Zijn volk Israël straks door de drie honderd man van Gideon heeft verlost, zoo is het ook Gods vrye genade dat er nog steeds een volk is op hetwelk ook temidden van het rumoer der volken en het bruisen der golven, dat „de Heere is met u" van toepassing is. Maar ook daarin is dat volk nu zoo vaak aan Gideon gelijk dat zij die rijke belofte niet aanstonds durven aanvaarden als ook voor hen gegeven te zijn. Daar is ook bij hen vaak geen plaats voor de hope die de Heere door Zijn Woord in hen heeft opgewekt. Integendeel, daar is zoo dikwijIs een zien op. de omstandigheden waarin zij verkeeren, En die omstandigheden zijn vaak zoo dat alle dingen tegen hem zijn, Niet het minst in de  veelbewogen dagen die we belevign kan het kind des Heeren zoo donker zijn. Als hij ziet op de oordeelen des Heeren die over de wereld gaan, als hij hoort hoe de afgrond roept tot den afgrond bij het gedruisch van Gods ' watergoten, als hij luistert naar het kanongebulder dat vanuit de verte soms zijn ooren bereikt en als hij let op de kreten van smart en ellende, die in zijn onmiddelijke omgeving vernomen worden, dan kan het hem wel eens bang te moede worden en dan kan het met den dichter wel eens zijn belijdenis zijn:

Zou God Zijn gena vergeten, Nooit meer van ontferming weten ? Heeft Hij Zijn barmartigheên. Door Zijn gramschap afgesneên?

Ziet, die vraag is in den grond der zaak dezelfde vraag van Gideon: och mijn Heer, zoo de Heere met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren. Maar nu hebben we gehoord hoe in die vraag van Gideon als 't ware geloof en ongeloof met elkaar aan 't worstelen zijn. Het drieste ongeloof immers vraagt niet, maar constateert eenvoudig dat nu al deze dingen ons overkomen, de Heere niet met ons kan zijn. De taal des ongeloofs luidt in onze veelbewogen dagen aldus: ziet ge wel dat er geen God, geen persoonlijk, geen levende God is die alle dingen bestuurt? Immers indien er een God was, dan zou, zoo zegt men, deze oorlog niet mogelijk zijn. Wanneer daar echter eenige vreeze Gods in ons hart gevonden mag worden, dan spreken we zoo niet, dan kunnen we zoo niet spreken. Immers dan weten we dat al deze ellende niet buiten Gods Raad, niet buiten Gods voorzienig bestel over ons kwam. Maar wel kan dan de bange vraag in onze ziel gevonden worden, waarom de Heere toch zulke diepe wegen kan houden met een volk aan hetwelk Hij de belofte verpand heeft, overal en ten allen tijde met hen te zijn.

Op die vraag nu heeft de geschiedenis van Gideon ons het antwoord gegeven. Immers daarom had God Zijn volk in de hand der Midianieten verkocht, niet omdat Hij nüt met hen, maar juist omdat Hij wèl met hen was; 't was goed voor hen verdrukt te zign geweest; opdat men dus Zijn goddlijk recht zou leeren. Ja daar moest een droefheid over de zoude, een breken met de zonde en een wederkeeren tot den Heere zijn, en langs dien weg zou het. straks de ervaring van Gideon en van gansch het ware Israël zijn, dat er daarom een oogenblik is in Gods toorn opdat er een leven zou wezen in Zijn goedgunstigheid, dat daarom 's avonds dikwijls het geween vernacht, opdat er 's morgens gejuich gevonden zou worden.

En wat dunkt u, zou dat niet het groote doel zijn, waartoe de Heere Zijn Kerk van onze dagen dezen bloedigen oorlog heieven doet ? Zou het niet wezen om Zijn volk terug te roepen tot de Wet en tot de Getuigenis? Neen, dat wij al deze ellende beleven, is op zichzelf nog geen bewijs dat de Heere tegen ons is. Integendeel, het is maar de vraag waar wij er mee komen, waar al die oorlogsjammer ons brengt. Schrikkelijk wanneer wij er steeds verder door van den Heere afgeleid worden; wanneer daar bij ons, evenals bij Farao weleer een verharding onder Gods oordeelen is. Laten we dan bedenken wat het zal wezen als de Heere straks niet met ons, maar wel eeuwig tegen ons is. Wanneer dan Gods oordeelen hier op aarde reeds zoo schrikkelijk zijn dat men in de holen der borgenen in de spelonken een toevlucht moet zoeken, wat zal het dan wezen, wanneer straks de kreet der wanhoop vernomen zal worden: bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons, want de groote dag Zijns toorns is gekomen en wie zal bestaan? Als het kleine oogenblik in Zijn toorn reeds zoo ontzettend is, hoe vreeselijk zal dan de groote dag Zijns toorns niet zijn!

En daarom dat gij u nu op de vraag: Waarom is ons dit alles overkomen, door den Heere Zelf nog het antwoord Het geven. En dan zegt Gods Woord het zoo duidelijk: het is omdat gij gedaan hebt wat kwaad was in de oogen des Heeren: het is omdat wij der stemme des Heeren onzes Gods niet zijn gehoor­zaam geweest, omdat wij naar het goed­dunken van ons eigen hart gewandeld hebben, en niet hebben gewild dat de Heere Koning over ons was.

Gelukkig wie zichzelf zoo als een zondaar door de Wet veroordeeld mag zien ; wie de oorzaak van al het oorlogswee in de eerste plaats bij zichzelven leert zoeken.

Hij weet dat de Heere Zijn volk kastijdt met straffingen om der ongerechtigheid wil. Maar nu ligt er juist voor dezulken in de vraag van Gideon zulk een uitnemende troost. Immers uit die vraag blijkt zoo duidelijk dat de Heere Zijn genade verheerlijkt aan een volk, dat het niet heeft verdiend, ja dat de onwaardigsten in zichzelf vaak de voorwerpen Zijner rijkste genade zijn.

En daarom, met de geschiedenis van Gideon voor oogen roepen wij het allen toe, die aan de Gideons gestalte geen vreemdeling zijn:

Hoop op den Heer, gij vromen, Is Israel in nood. Er zal verlossing komen, .. Zijn goedheid is zeer groot.

Ja, er zal verlossing komen. Dat is de belofte waaraan al het volk yan God zich vastklemt in deze dagen van strijd. Of heeft de Heere het niet alleen in deze geschiedenis uit het Richterenboek, maar heeft Hij het niet altijd getoond, dat als daar een roepen uit de diepte, een billijken van Zijn recht en een terugkeer tot Zijn paden gevonden mocht worden, dat Hij zich dan wendde van de hittigheid Zijns toorns en dat Hij dan berouw had over het kwaad? En ook al moest het dan wezen dat, omdat de maat der ongerechtigheden vol was, er aan de tijdelijke oordeelen Gods geen ontkomen meer was, al moest het dan wezen dat de verdrukking hoe langer hoe zwaarder zou worden, en dat al deze oordeelen straks uitloopen op het groote gericht, als de vierschaar Gods over de gansche aarde gespannen zal worden, welnu óok dan is het niet erg voor allen die, trots alle tegenspoeden en rampen, gelooven mogen dat de Heere met hen is. Ja, welzalig als gij verstaan moogt dat al het lijden van dezen tegenwoordigen tijd moet medewerken om ook u straks te brengen op de plaats waar geen oorlog meer gevoerd zal worden, waar elk zwaard tot een spade en elke spies tot een sikkel geslagen zal zijn, waar de wolf met het lam zal verkeeren en de luipaard bij den geitebok zal nederliggen, ja waar men nergens meer leed zal doen noch verderven op den ganschen berg van Gods heiligheid, omdat dan de aarde vol zal zijn van de kennis  des Heeren gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's