Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 93.

God regeert.

{Vervolg en slot.)

Stel u dit goed voor, zelfs-die goddelooze wereld rust op Hem. Zij weet het niet en zij wil er heelemaal niet van weten, maar gij die uw kracht hebt voelen breken en uw hoogheid hebt zien nedervallen, gij ziet u hier aangegeven: het geheimenis van uw niet-weg-zinken. Och grijgt naar nooit iets anders heen, strekt uw vingeren niet uit dan naar dezen gordel der sterkte. Buigt u alleen voor Zijne hoogheid, want deze Koning maakt dat Zijn volk niet wankelt. Zoo kan er gesproken worden van pilaren waarop de wereld rust. Het is de Christus als Koning in het midden van Zijn kerk.

Hier op deze wereld zijn tronen, die vast schijnen té staan, tenminste zij hebben reeds op eeuwen kunnen nederblikken, maar om nu te zeggen: zij zullen altijd blijven, durft niemand, of juister gezegd, daar is geen een, die het gelooft. Elke troon waggelt, behalve die in eeuwigheid is. Christus' kerk heeft een Koning, wiens zetel staat van eeuwigheid tot eeuwigheid. Sions Koning is een eeuwige Koning.

Zou deze wetenschap u niet ten goede komen, volk, dat God vreest? Voordat gij uwe knieën kondet buigen, voordat gij nog een stamel-klank kondet opzenden, ja, voordat gij het aanzijn hadt verkregen, was een Koning en Behouder reeds over u bewogen op Zijn troon.

Gij staart vol aanbidding naar boven en ge fluistert; heerlijk is deze waarheid, maar daar komen stemmen zich mengen in het koor.

t' Is wel waar, maar.... Ik zal er niets tegen zeggen, doch hebt ge hier wel eens op gelet....

Ja dat is wel het vreeselijke, altijd weer vormen zich groepen van gedachten, waarvan de aanvoerder zich gemakkelyk laat aanwijzen. Op het masker staat: „maar", doch Hij zelf is de vader der zonde. En nu is dit zulk een schrikaanjagend iets. Daar is zooveel wat bange maakt en alle uitzicht ontneemt. Er komen klanken, welke ons geheel doof maken. Deze wereld kan verschrikkelijk zijn. Waar zal ik heen?

De wateren, welke u zoeken te verderven komen als stroomen van boven, van alle kanten in allerlei vorm. Wat 'n klanken op het wereld tooneel die .verontrusten.

Wat spatten de wateren der zonde boog op.

Wat ontplooit zich voor onzen blik als we de machten der wereld zien botsen.

't Kan niet anders of in bangheid én vreeze komt het over de lippen: zal ik me vluchtende verbergen?

In deze wereld wordt het hem benauwd. Als hij nu maar de oorzaak zag, zoo kon het hem nog winste leveren.

Maar weet gij nu zijn doen: hij geeft (God) den Hemelkoning de schuld. Waarom draagt Gij geen zorg, dat de rivieren effen blijven, dat daar geen bruisen kan geschieden. Het aanstooten geeft mij aanstoot. Weet gij het antwoord des AUerhoogsten : de zonde geeft niet anders; die wateren zullen nog hooger gaan, dat bruisen nog geweldiger worden, die rivieren zullen, naarmate de eeuwen voortwentelen, steeds hooger zich verheffen in aanstooting. Dat is de toekomst der wereld. Benauwend.

Benauwend kan het ook zijn voor Gods kerk, benauwend ook voor hem, die God vreest.

Heere, wat moet ik nu hietvan denken ? Heere, Gij zijt met hoogheid bekleed en met sterkte omgord, wat moeten die rivieren nu ? Zij gaan zóó hoog! Zij bruisen zoo geweldig! Haar aanstooten is zoo schrikkelijk. Zou het ons ook schade kunnen doen, ja laat het mij maar uitspreken : zou ik ook verzwolgen kunnen worden ? Nooit, nimmer, want Mijn zetel staat er boven uit. De Heere in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van geweldige wateren, dan de geweldige baren der zee.

Daar is. Gel., geene machtsontplooiing op deze wereld zoo geweldig of God ziet er op neder. Ook hierop is zijn oog, ook hierin heeft Hij de leiding, In de gerichten en oordeelen Gods blinkt nog Zijne Majesteit uit. In de bezoekingen des Heeren laat Hij zien, dat Zijn wetten niet straffeloos worden geschonden.

Vandaar ook dat de oproep tot Zijne kerk uitgaat:

Gij koninkrijken zingt Gods lof, Heft psalmen op naar 't hemelhof, Van ouds zijn troon en woning, Daar Hij bekleed met eer en macht Zijn sterke stem verheft met kracht En heerscht als Sions Koning; Geeft sterkt' aan onzen God en Heer'; Hij heeft in Israël zijn eer En hoogheid willen 'toonen. Erkent dien  God; Hij is geducht Hij doet zijn sterkte boven lucht En boven wolken wonen.

De Heere regeert, Hij is met hoogheid bekleed, de Heere is bekleed met sterkte. Hij heeft zich omgord, ook is de wereld bevestigd, zij zalniet wankelen.. Van toen af, d.w.z. van eeuwigheid af is Uw troon bevestigd. Gij zijt een eeuwig Vorst. Maar nu komt de tegenstelhng, want als zoodanig, niets minder, wordt het gevoeld; daarom treedt de wereld ook altijd met dit mom naar voren. Als er dan een God regeert, Die zoo hoog is, en zoo sterk moet genoemd. Die een vasten zetel heeft verkregen, waarom verheffen dé rivieren zich dan, waarom bruisen die wateren dan zoo geweldig ? Waar schuilt de oorzaak dat ze zoo hevig op elkander worden geworpen? Daar is een botsing. Als er dan een God ware, waarom dan niet met éène hand bezworen, waarom spreekt Hij 't machtwoord niet? O, wat proeft ge Satan toch duidelijk, de macht Hem van God gelaten, de krachten Hem nog tot een tijd toe betrouwd, uiten zich hier. Hg geeft God de schuld. De werkingen der zonde doen niet anders en kunnen niet anders dan botsen, dan aanstóoten In plaats van nu eens zonder mom naar voren te tredèn en te zeggen : ziet hier ben ik, ik heb met U en .Uwe kerk den strijd aangebonden, ik maak al dat gedruisch, komt Hij met een verborgen aanklacht: heeft dit somtijds zijne oorzaak hierin, dat er een troon ontbreekt, waarvan de leiding uitgaat? Is er wel een koning?

Gel, wat is het noodig, . wat is het allernoodzakelijkst dat van 'shemelsbogen weerklinkt „doch de Heere in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van groote wateren, dan de geweldige baren der zee."

Dat het niet meer dan rivieren zijn en geen zeeën, geen oceaan, waarin alles verzinkt, - komt omdai Ik de teugels in handen heb. De rivieren bruisen, zij verheffen zich tot in de hoogte, zij stooten aan, het doet u vreezen, maar hebt ge dit dan niet gezien, dat daar nog oevers zijn gelegd, waarop ze breken. Dat bruisen is het toppunt van hun kracht, in dat tegen elkander aanstooten ligt juist hun ondergang. De troon des Allerhoogsten staat niet enkel hooger maar ook langer. Als heel de wereld zal zijn voorbijgegaan, staat hij nog. Wat een voorrecht, die het met den Psalmist den Heere zelf mag voorleggen, want hier komt onze verharding tegenover den Hemélgebiedér uit. Daar fcan eerr heetrwijzen worden gevonden op alles wat verschikt, met het geheime bedoelon: ik zal daaruit een aanklacht formeeren tegen den Allerhoogste, ik zal zoo ik het vermag, daarmee aanloopen "tegen de stutten van zijn Troon, ik wil Hem niet erkennen.

Ziet hier springt de kindertrek naar voren, wanneer het kind des Heeren verschrikt wordt, en dat gebeurt geduriglijk. Lees maar eens na wat er staat in Ps. 71; hoe die vrome bidder vraagt „wees mij tot een rotssteen om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan; wanneer de schrik hem het harte doet beven, wanneer hij het bruisen hoort en de aanstooting gevoelt — dan springt hij daarmede zijn God tegemoet, „Heere, zoo-roept hij uit, de rivieren verheffen zich, ja in zijn bangheid laat hij er onmiddellijk op volgen, de rivieren verheffen haar bruisen, och help mij toch, zij stooten zóó geweldig ..mij aan, "

Wat een heerlijk antwoord ontvangt deze bidder: „machtiger dan dit alles ben Ik, " „Vrees niet, wanneer gij zult gaan door het v/ater, Ik zal bij u zijn en door de rivieren, zij zullen u niet overstroomen."

Is dit geen geweldige vertroosting? Als ik in dit verband deze woordschikking kiezen mag: „leg u in den schaduw van dezen troon neder. Gij zijt er volkomen veilig, waagt het alleen maar op uw Koning, op Zijn troon.

Dit is onze slotgedachte. De getuigenissen des Heeren zijn zeer getrouw. Zijn paleis is allerheerlijkst, want van de grondslagen tot aan den uitersten top is het alles heiligheid wat ge ziet,

't Is met vele uitspraken van mensehen zóó gelegen, dat ge niet weet of ge ze kunt aannemen, 't Kan waarheid zijn en ook verdichting, als ge ze nu^maar eens kondet nagaan en toetsen. En ziet dit kan nu met des Hoogsten werken gedaan. Ze kunnen nagespeurd. Wat Hij beloofd heeft en wat Hij bedreigt heeft. Zoo wel de zegeningen als wat met den naam van tuchtiging wordt genoemd. Ge kunt alles aan de uitkomst toetsen. Daar is geen enkel ding op heel deze wereld dat zoo naar alle kanten kan onderzocht, als wel de getuigenissen des Heeren. Wat deze Koning eenmaal sprak blijft waar: daar zal geen tittel noch jota vallen van alles wat des Heeren mond gesproken heeft. De getuigenissen des Heeren zijn zeer getrouw.

Een tweetal bladzijden moeten u worden voorgelegd. Vooreerst een donkere. Wat blijkt daar te zijn een scherpe blik en een vaste hand bij het uitvoeren van de oordeelen. Er is geene mogelijkheid dat er ééne zonde bij doorglipt zonder gezien, zonder achterhaald, zonder getuchtigd te zijn. Wat aan het slot van ons hoofdstuk staat blijkt zoo waar : „de heiligheid is uwen huize sierlijk." Gij laat het niet toe. Gij kunt het niet toelaten, eerder zou de Allerhoogste moeten ophouden te bestaan dan dat het kwade ongestraft zou blijven.

Wat is deze wereld al getuchtigd en wat vallen de slagen altijd dicht biij. Wat blijkt Hij een wijs vader te zijn. Hij gaat de vreemden voorbij, maar bezoekt Zijne kinderen.

Deze opmerking kan niet achterwege gehouden: de Heere let op wat naar Zijn Naam is genoemd zoo nauw. Vandaar de slagen bij het minste afwijken.

Hebt ge dit woord wel eens van naderbg beschouwd en in verband-met de historie zien toegelicht: „het is de tijd dat het oordeel beginne van het huis Gods, Daar vallen de eerste slagen, wat met zijn huis samenhangt, wat tot zijn huisgezin behoort, wat onder één dak werd ondergebracht. Daar beginnen de oordeelen, d, i. de oordeelen, de gerichteii, de tuchtigingen der liefde. Ook hierin zoekt de Heere nog naar behoud, 't Is maar niet uit lust tot plagen dat Hij Israël d.w.z. dat huis bezocht, en nog eens weer bezocht, dat Hij het tuchtigde, we kunnen zeggen: „geweldig", omdat Zijne liefde zoo geweldig is. Israël is een toonbeeld voor de volkeren. Ge ziet het nu weer net zoo. In het mortier waarin volkeren worden verplet liggen christenen onder. Het is het meest christelijke deel van de wereld, waarop de tuchtiging Gods hederkomt. Waar het Woord Gods is, waar de gemeenten des Heeren worden verzameld, daar valt nu de roede. En we gelqoven niet ons schuldig te maken aan gewaagde profetiën, wanneer we zeggen, dat het heidendom gebruikt zal worden om te bevestigen dat de getuigenissen Gods zeer getrouw zijn. Daar worden geen zonden bedreven, daar zijn geen loslatingen van God die Hij toelaat zonder vreeselijk bezoeken. Och Europa's schuld is ons zoo duidelqk, — dC' onze inbegrepen, wanneer daar voor één betuiging ruimte moet gezocht is het deze: wat heeft de Heere lang gewacht, maar niettemin blijft het waar : Zijne getuigenissen zijn zeer getrouw. Hij wil het bruisen der rivieren, deverschrikkmgen van den krijg nog gebruiken tot zijn heilig en heerlijk doel, opdat zijne kinderen het enkel met Hem wagen.

Thans zijn we dan gekomen tot de lichtende zijde.

Voor één volk kan het wel zeer duidelijk zijn, dat de getuigenissen des Heeren niet liegen. Hiervoor zijn ze zelf het levend bewijs. Als ge een kind des Heeren vraagt welke ervaringen het heeft, wat hij omtrent de daden des Heeren heeft op te merken, zoo zal het niet anders zijn dan „wat Hy gesproken heeft maakt Hij waar. Zijn getuigenissen zijn séer getrouw."

Tegenover mijn gedurig afdwalen myn niet-willen buigen, - mijn verzet, blijft Hij de getrouwe. Hij laat mqn ongeloof en bygeloof en klein geloof versmelten in de zee van Zijne ontfermingen.

Zeer getrouw — ziehier het eenige wat ik zal moeten uitroepen wanneer ik tegenover mijn God kom te staan.

Waar schuilt nu het geheim ?

Waarin is dit gelegen? - Hoe komt het dat Zijne getuigenissen zoo getrouw zijn ? Hierop kan slechts één antwoord gegeven: alles wat aan Hem is, is heerlijk, is volmaakt, is heilig. In dat huis, we noemden dat paleis, blinkt alles, omdat God blinkende is. Daar is geen enkel gebrek. Ziet daarom breekt dit woord niet af, ziet daarom komt er een volk binnen dat in zichzelven geen enkele deugd bezit, omdat Hij in Zqn heerlijkheid, Zijn volkomen van alle zonde en onreinheid verre zich weten, in Zijn trouw, den zondaar zaligt uit het Zijne.

't Zou mogelijk zijn dat het laatste u nog wederom verschrikking bracht, kleine en verlegene zondaren. Gig zegt: de slotklank van dit schoone schriftwoord heeft het Over heiligheid, alleen heiligheid is  uwen huize sierlijk. Waar zal ik het vinden? Hoe Word ik heilig? Als ge ze tezamen laat staan en deze samenvoeging niet verbreekt de troon van Zyn getuigenis moet verbonden blijven aan Zijn heilig wezen. Als ge 't eerst zien wilt, zoo legt een bladzijde uit uw Bijbel naar achteren. Hier spreekt de Heere in Ps. 89: „Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen en hetgeen dat uit Mijne lippen gegaan is zal ik niet veranderen. Ik heb eens gezworen bij Mijne heiligheid zoo Ik aan David lieg."

De Heere zweert dus bij Zqn heiligheid dat Hij Zijn woord niet zal breken aau dat volk, dat Christus niet alleen noodig heeft, maar ook erkent als hun Behouder.

Ie deze Christus door genade uw Koning, waagt het dan op Zijn heiligheid. De band aan Hem door het geloof heeft genoegzaam waarborg in dat watsierlqk is, u in het harte staat gegrift. Immers is daar iets wat u meer pqn doet, u dieper beleedigt dan wat van God afvoert? 't Is de teederste bede: Heere houd de zondige lust die in mijn hart woont ten onder. .Het allerliefste zoude mezgn, dat ik mijn Koning zien mocht, dat ik uit de verheffing der rivier het hoofd omhoog mocht heffen. Het bruisen vooral van de zondezee kan me zoo benauwen, maar Heere, dit troost mij: Uw getuigenis is zeer getrouw.

Straks zal ik geduriglijk bij u zijn, want Gij hebt mijn rechterhand gevat. Dit kleed, dat ik thans nog draag, valt af. Het nieuwe wordt overgereikt by de poorte van het koninkiyk paleis, waar alles heilig is,

We begonnen met het beeld van het kleed, we eindigen er ook mede.

Een eenvoudig landman stond in de residentie een lakei des lonings na te staren, verbaasd als hij was over het prachtige gewaad dat des konings dienaar droeg.

En toch had de koning juist tot dezen dienaar gesproken: in dit gewaad moogt ge niet meer dienen. Ziet, hij was toen op weg om toch een nieuw kleed aan te schaffen.

Zoo zij ook uw gang, kinderen Gods. Op reis om het nieuwe te ontvangen om dan uw koning te dienen zonder eenig gebrek in Zijn heilige woning.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's