Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Belijdenis.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 19c. Doch deze twee naturen zijn alzoo tezamen vereenigd inéén persoon, dat zij ook zelfs door Zijnen dood niet gescheiden zijn geweest.

LXXVII.

Zoo was dan 'tgene Hij stervende in de handen Zijns Vaders bevolen heeft een ware «menschelijke geest, die uit Zijn lichaam scheidde, maar hierentusschen bleef de Goddelijke natuur altijd vereenigd met de menschelijke, ook zelfs als Hij in het graf lag: en de Godheid hield niet op in Hem te zijn, gelijk zij in Hem was als Hij een klein kind was, hoewel zij zich voor een kleinen tijd zoo niet openbaarde. Hierom bekennen wij dat hij ware God en ware mensch is. Ware God om door Zijn kracht den dood te overwinnen en ware mensch, opdat Hij voor ons mocht sterven uit de zwakheid Zijns vleesches.

Mochten de twee naturen van den Middelaar Gods en der menschen eenerzijds niet van elkander gescheiden, anderzgds mochten zij ook niet met elkander vermengd worden. Eenerzijds moeten we dus waken tegen het oude gevoelen van Nestorius, dat door de Kerk des Heeren veroordeeld is op het Concilie van Efeze in 431, maar anderzgds moeten we ook evenzeer op onze hoede zijn voor het oude gevoelen van Eutyches, dat de Kerk des Heeren verworpen heeft op het Concilie van Chalcedon in 451. Omdat we echter bg verwerping van het ééne gevoelen zoo licht gevaar loopen om te vervallen in het andere, wordtin art. 19 onzer Belijdenis ons niet alleen voorgehouden hoe wij de verhouding van die twee naturen in. één persoon ons niet hebben voor te stellen, maar ook hoe die verhouding tusschen die beide naturen dan wèl moet worden gedacht.

Immers als we de naturen te zeer uit elkander willen houden, als we dus de klip, waarop Eutyches verzeilde, te zeer ontwijken willen, dan komen wij zoo licht, eer wij het soms vermoeden, tot deleer dat er niet alleen twee naturen, maar dat er in den Middelaar ook twee personen zijn. En als we de naturen weer niet genoeg van elkander onderscheiden, maar ' te zeer in elkaar doen opgaan, als we dus de klip waarop Nestorius vast zatte zeer ontwijken willen, dan komen we, viaak zonder dat wij het bedoelen, tot de leer dat de godheid van Christus in de plaats van Zijn menschheid en omgekeerd Zijn menschheid ook in de plaats Zijner godheid getreden zou zijn.

Daarom moeten we waken zoowel tegen het een als tegen het ander. Moet dus eenerzijds vastgehouden aan strenge onderscheiding tusschen de twee naturen, anderzijds moet dan beslist gehandhaafd blijven de eenheid des Persoons. Gescheiden zijn dan ook de twee naturen nimmer, ook zelfs in Zijn dood niet geweest.

Die eenheid des Persoons blijkt in eerste plaats reeds duidelijk uit de vleeschwording des Woords, Het Woord, inamers zegt Johannes, is vleesch geworden en we hebben Zgne heerlgkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eeniggeboren van den Vader, vol van ger en waarheid. Daar was dus geen scheiding tusschen Woord en vleesch. Het was, '— met eerbied zij het gezegd - niet zoo alsof een gedeelte van Christus het eeuwige Woord was en een ander gedeelte van Hem het menschelijke vleesch had aangenomen; neen de geheele Persoon van den Zone Gods had uit de maagd Maria menschelgk vleesch en bloed aangenomen en was den menschen in alles, uitgenomen de zonde, gelijk geworden. Kan het dus niet van de menschheid gezegd Worden dat hij  b.v. alwijs, almachtig en alomtegenwoordig was, omdat dat eigenschappen zijn die uitsluitend aan de goddelijke natuur toekomen, dit alles kan wel van den Godmenschelijken Persoon van Christus als zoodanig worden getuigd. Het is dan ook geenszins , in strijd met de Schrift

Als we leeren dat Christus, met de goddelijke natuur van Christus, neen, dat Christus in Zijn goddelijke alwijsheid de schijnheiligheid der Farizeërs en Schriftgeleerden in éen oogwenk doorzag, of dat Christus in Zijn goddelijke almacht de kranken genas, de dooden opwekte, de brooden vermenigvuldigde en de stormen stilde, of dat Christus in Zijn goddelqke alomtegenwoordigheid de discipelen kende ook als zij ver van Hem verwijderd waren. En zoo is het ook geenszins in strijd met wat het Woord des Heeren ons zegt, als we leeren dat Christus, niet de mensehelijke natuur van Christus, neen, dat Christus Zelf in Zijn mensehelijke zwakheid heeft gehongerd en gedorst, heeft gerust en geslapen en ook dat Christus tenslotte geleden heeft en gestorven is. Gij moogt dus eigenlijk niet zeggen dat alléén de mensehelijke natuur van Christus gestorven is, evenmin als gij moogt zeggen dat ook de godheid van Christus den dood onderging. Zou het eerste liggen in de lijn van het gevoelen van Nestorius, het laatste zou liggen in de lijn van het gevoelen van Eutyches. Het veiligst gaat gij dan ook als gij eenvoudig zegt dat Christus gestorven is. Wel was datgene wat Hij stervende in dé handen Zgns Vaders aanbeval Zijn mensehelijke geest, die evenals dat bij alle menschen het geval is, bij den dood van Zijn lichaam gescheiden is 'en toen met den eenen moordenaar ingegaien is in het hemelsch Paradijs; maar dat neemt niet weg dat niet alleen de mensehelijke geest, maar oek zelfs het doode menschelijke lichaam des Heeren toch geen enkel oogenblik van de goddelijke natuur is gescheiden geweest. Ook zelfs toen Hij in den grafkuil van Jozef van Arimathea was nedergedaald is het menschelijk lichaam des Heeren dat van alle menschelijk leven was ontbloot toch steeds ndet de Godheid vereenigd gebleven. Of had de dichter van Psalm 16 het, ziende op den komenden Messias, niet reeds voorspeld: „Gij zult mijn ziel in de hel (het graf) niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verderving zie"?

En zooals het was na Zijn dood, zoo was het ook steeds geweest tijdens zijn leven, van het eerste oogenblik van zijn menschelijk aanzijn af; en zoo is het ook gebleven, ook nadat' Hij van de dooden opgestaan was. Steeds was de Heiland mensch, die, uitgenomen de zonde ons in alles gelijk was geworden, maar nooit of te nimmer stond die menschheid op zichzelf. Ook niet toen Hij een klein kind was. Wel was toen de Godheid des Heeren het minst duidelqk zichtbaar.Immers voor het natuurlijk oog was er aan het kindeke Jezus niets bgzonders te zien. Dat de herders en de Wijzen uit het Oosten en straks ook Simeon en Anna in Hem den Beloofde aan de vaderen gezien hebben, was omdat hun geestesoog daarvoor door de bijzondere werking des Heiligen Geestes geopend was. Maar voor het natuurlijk oog is het kind Jezus een kind evenals ieder ander geweest. De Godheid van Christus heeft zich dus toen voor een kleinen tgd niet geopenbaard. Maar toen Christus op dertigjarigen leeftijd optrad onder het volk om het werk te doen dat de Vader Hem te doen had gegeven en dat Hij zelf vrijwillig had op zich genomen, is het meer en meer openbaar geworden dat het eeuwige Woord Gods in eenigheid des Persoons met de mensehelijke natuur van den Middelaar vereenigd was.Met onderscheidene voorbeelden uit des Heeren omwandeling op aarde kan dat worden duidelijk gemaakt. Ziet Hem b.v. zitten aan de Jacobsbron bij Sichem.Naar Zijn menschheid is Hij vermoeid en vraagt Hij water aan de vrouw die om te putten uit Samaria gekomen is.Maar naar Zijn Godheid leest de Heiland met Goddelqke alwetendheid in het hart van die vrouw. Dezelfde Persoon dus die naar Zijn menschheid om water vroeg heeft naar Zqn Godheid haar gezegd alles wat zij gedaan had. Ziet Hem ook staan aan de grafspelonk waarin Lazarus reeds vier dagen gelegen heeft. Naar Zijn menschheid wordt Hij ontroerd en heeft Hij aan het graf van Lazarus zelfs tranen geschreid. Jezus weende. Wat een wereld van gedachten ligt er in die twee woorden niet opgesloten! Maar naar Zijn Godheid beveelt Hij den gestorvene om uit de grafspelonk uit te komen, aan welk machtwoord, naar we weten, door den gestorvene ook is voldaan. Dezelfde Persoon dus die naar Zijn menschheid tot tranen toe bewogen was, heeft naar Zijn Godheid Zich betoond als Een die de dooden levend maakt en Die de dingen die niet zijn, roept alsof zg wareEn wilt gij nog andere voobeelden Hem daar dan liggen op het achetrschip tijdens den storm op zee. Naar zijn menschheid slaapt Hij gekomen waren. Of het 'Mij dorst water aan den berounvoolenDezelfde Persoon dus die eenerzij ds zich zoo telkens betoonde den menschen in alles, uitgenomen de zonde, gelgk te zijn, deed Zichzelf anderzqds ook gedurig weer kennen als de Alwetende, als de almachtige en als de barmhartige God, bij Wien uitkomsten waren tegen den dood.

En niet alleen vóór en in Zijn dood was dat het geval, maar ook na Zqn opstanding is dat' niet anders geworden.

Ook toen is de Persoon van den Middelaar deel blijven hebben aan de eigenschappen van de twee naturen die in dien Persoon vereenigd waren. Naar Zijn menschheid heeft Hij toeh b.v. kunnen zeggen: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde, maar naar Zijn godheid ' kon Hij er ook aanstonds op laten volgen: Ik ben met ulieden alle de dagen tot aan de voleinding der wereld. Niet dat ook toen de eigenschappen van de eene natuur in de andere zouden zijn overgegaan.

Integendeel het eindige zal het oneindige nodit kunnen bevatten. Daarom mogen we pok nooit het denkbeeld voeden dat door de Luthersche Kerk wordt voorgestaan, dat ook de mensehelijke natuur van den Middelaar en zelfs Zijn menschelijk lichaam in en bij en onder de teekenen van het Heilig Avondmaal alomtegenwoordig zou zijn. Integendeel, met onzen Heidelbergschen Catechismus erkennen we in Zondag 18 dat de Godheid, dus ook de Godheid van Christus, onbegrijpelijk en overaltegenwoordig is, waaruit volgt, dat zij wel buiten Hare aangenomen menschheid is en nochtans ook in dezelve is en persoonlijk met haar vereenigd blijft.

Alles tezamen genomen houden wij dus vast aan de ware Godheid èn aan de ware menschheid van Christus; en wij gelooven dat deze tjvee naturen niet naast elkander gedacht of in elkander gedacht mogen worden, maar dat zij met elkander vereenigd zijn in één Godmenschelijk Ik.

En gelukkig dat de Middelaar en Verlosser ook deze twee naturen in één Persoon vereenigd heeft. Immers aan één van beiden hadden wij niet genoeg gehad om zalig te worden. Ware Hij toch alléén mensch geweest dan had Hij den dood niet kunnen overwinnen, dan had Hg den last van Gods eeuwigen toorn niet kunnen dragen, dan had Hij ons dus van het geweld der hel niet kunnen verlossen en van den dood niet kunnen vrijmaken. En ware Hij alléén God geweest dan zou Hij ons vleesch en bloed niet zijn deelachtig geworden en dan had Hij dus door den dood niet kunnen te niet dojsn dengene, die het geweld des doods had, dat is den duivel. Maar' nu Hij waarachtig God is, nu heeft Hij door Zgn kracht den dood verslonden tot overwinning, nu heeft Zijn Goddelijke natuur Zijn mensehelijke bij het dragen van Gods eeuwigen toorn ondersteund, zoodat Hij er niet onder bezweken is, en nu is Hij het die ons verlost van de banden des doods waarmee Hijzelf bekneld was en van de angsten der hel, .waarmee Hij zelf benauwd is geweest.

En nu Hij' waarachtig mensch is, zoo heeft Hij in onze menschelgke natuur de zonde te niet gedaan en nu hebben wij dus geen Hoogepriester die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde.

Gelukkig wie dézen Middelaar met het oog des geloofs aanschouwende, het de Bruid mag nazeggen: zulk een is mijn liefste, zulk een is mijn vriend. '

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's