Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal den dorstigen geven uit de fontein van het water des levens om niet. Openb. 21:6b.

De Fontein van het water des levens.

De natuur biedt ons het spiegelbeeld der geestelijke dingen.

Hoe menigmaal ontleent de Schrift aan het leven der schepping de beeldentaal, waarin zij ons de eeuwige dingen vertolkt.

Als de dichter uitroept: „o God, mijn ziel dorst naar U, mijn vleesch verlangt naar U, in 'een land dor en mat, zónder water, dan is 't u, als ziet gij het loover verwelken en de vrucht des akkers verdorren onder den feilen zoonegloed en als heft heel d' aarde heur sprakelooae bede om lafenis naar den hooge. Wie met de taal der Schrift vertrouwdis beluistert in het steunen der aarde om de druppels der wolken het zuchten der ziel naar den God des levens, ach wanneer ?

Dorst is een bittere kwelling; wie 't ervoer, zegt dat de geesel van de dorst dieper wondt dan het zwaard van den honger, 't Verdient opmerking, dat de Heilige Schrift dit beeld aangrijpt om 't pijnlijk gemis te teekenen, dat den mensch kwelt, die zijn God verloor. Wie van het menschenleven iets verstaat, speurt dat vlijmend gemis, dat den mensch voortstriemt naar de plek, waar hij lafenis zoekt; hij speurt dat in het woelen en zwoegen, in het jagen en drijven ook van onzen tqd, zelfs onder het mom en masker eener voorgewende onverschilligheid.' Daar, zijn menschen, die uiterlijk gelijken op den effen spiegel van het stille meer maar o, diep onder 'toppervlak kookt en bruist het, en verteert de rustelooze onvrede van een eindeloos verlangen. Lang is de weg en wqdt gaapt de kloof, die den mensch scheidt van het begeerde doel. En als 't misschien 'n enkele maal gelukt door te dringen tot 't voorwerp van zijn begeeren, en hij strekt de gekneusde handen begeerig uit naar de wateren der bron, dan weerklinkt daar het neerslaande woord: wie van dit water drinkt zal wederom dorsten !

Dit woord, waar de ontzaglijke teleurstelling van al het tijdelqke in doorklinkt, maakt zich altoos weer waar, want nauwelijks heeft de amechtige zich neergelaten, om zijn brandende dorst te lesschen, of weer grijpt hem 't begeeren aan, weer boort zich de prikkel des verlangens in zijn vleesch en drqft hem voort langs 't doornig pad.

Wederom dorsten! 't geldt van elke bron, die opborrelt uit den zondigen bodem van onzen levensakker, en 't uitnemendste is nog moeite en verdriet.

Waarom? Omdat one hart naar God geschapen is, en alleen in Hem de bron van het ware leven welt; daarom is de verwachting, dat de wereld lafenis biedt, niet meer dan een waan, die wegstuift als een rookwolk.

Een mensch kan zijn hart niet uit zijn boezem rukken, en in dat menschenhart roeren bodemlooze diepten. O ware de mensch slechts minder vreemdeling in 't eigen ziele-huis! Verstond hij toch beter, de taal van dat rustelooze hart, beter ook . de woorden Gods, die hem zeggen, dat bij den Eeuwige alleen de Fontein des levens is!

Want, en dat is van aangelegen belang voor ons. God heeft het daarheen geleid, dat er voor den dorstige lafenis is; ware, blijvende, afdoende vervulling van de nooden en vragen van het zondaarshart. En is dit nu niet onuitsprekelijk jammer, dat zoovelen deze bron voorbij gaan, hoewel zij toch haar wateren niet ontberen kunnen?

Bovenstaand Schriftwoord bevat éen dier vele ontdekkende en lokkende noodigingen en des Heeren; o wekke Gods Geest dat dorsten in ons, dat 't oor doet leenen aan die roepstem, opdat we ons verblijden mogen in de heerlijke lafenis die bij God is voor al 't dorsten der zondaarsziel I

Van den dorstigen, hier bedoeld, wordt allereerst 't beeld geteekend'in geestelijke trekken. Dorst duidt lOp een kwellend gemis, dat als een prikkel voortdrijft om lafenis te zoeken; want dit gemis baart het verlangen naar vervulling.

Wie door dorst wordt gekweld is zich bewust, dat hem wat ontbreekt. Zijn gemis laat hem niet koud; het ontrooft hem de rust en den vrede.

Reeds merkten wij op, dat 't voor den nauwlettenden kenner van 't menschenleven geen twijfel lijdt, of deze angel woelt in elk inenschenhart. Maar nu kan 't toch de bedoeling van dit Schriftwoord niet zijn om in het algemeen aan alle menschen zonder onderscheid de lafenis der levenswelle in uitzicht te stellen Neen, de Heilige Schrift spreekt duidelgk een andere taal. De Genade is particulier; de gave Gods niet aller. Daar gaat een scheur door de éene menschheid.

Hier moet dus aan dorst gedacht, die een bepaald karakter heeft, een eigen wending neemt, doelend op een gemis van geheel eenigen aard, een gemis dat niet aller is.

Dit ware dorsten, dat de bedding uitgraaft voor den stroom van het levende water, is de dorst van het Godsgemis. Dit is zonder twijfel het dorsten in zijn diepste wortelen, in zijn hoogsten jammer, en in felste kracht. Hoe waardevoller het voorwerp uws verlangens, hoe machtiger de kracht van uw begeeren.

Hier is een dorsten bedoeld, dat saamhangt met den diepsten wezensaanleg van den mensch, geschapen naar Gods beeld, maar om der zonde wille beroofd van dien volheerlijken schat.

Ja, mijn ziel dorst naar den Heere; dat te moeten uitschreien, 't stapelt den zwaarsten last der smart op 't menschenhart, dat te mogen klagen, 't effent den weg tot de hoogst denkbare heerlqkheid; o lezer, om dat dorsten noemen de engelen u gelukkig en pryst God zelf u zalig.

Ja, gewisselijk; want dan drijft u 't zielsverlangen niet meer naar de afgoden; zoo leert gij de gebroken bakken, die geen water houden, ter zyde stellen; zoo worden uwe voeten gevleugeld, om niet te rusten voordat die eeuwige Fontein haar water opwelt ook voor u. O zalig, zalig zulk dorsten, naar den levenden God.

Van nature hebben wij aan de gaven genoeg; de Gever moet Zichzelf onmisbaar maken voor ons hart; u, die gelooft, is Hij dierbaar.

O lezer, wij zijn een geslacht van dorstigen; verlangend ziet de mensch uit naar den toekomenden dag, die hem zijn wensch zal schenken; hier is de rustè niet. Zoo gij diep leerdet lezen in 't eigen leven, dan ontwaardet gij dat.

Maar, ik bid u, wat zoekt gij? wat behoeft gij ? zijt gij nog als die rijke jongeling, die vaag en half-bewust besefte: ik mis iets; het is bij mij niet, wat het; wezen moet; ach, wat ontbreekt mij nog? of schreef God zelf op de tafel uwer ziel, dat zonder God in de wereld, van alles het bangste is. '

O doorzoek uzelf nauw! niet, omdat er in dat omwoelen van eigen hartebodem blijdschap schuilt; integendeel, maar de mensch moet tot klaarheid komen; en zoo alleen kan hij worden uitgedreven tot de Fontein des levens.

Want die is er. O welk een lieflijke, heilspellende saambinding van saamhoorige begrippen in ons tekstwoord: dorstigen en de Fontein van het water des levens.

Uw Hemelsche Vader weet wat gij van noode hebt.

Hg wist het, als die mensch, die zijn God moedwillig verliet, tot zichzelf, tot inkeer zou komen, dan zou 't in hem gaan branden; dan zou diezelfde mensch, die zich afwendde, niet meer kunnen buiten den God des levens.

En daarin heeft de Heere voorzien.

Daar is een Fontein van het water des levens!

Een Fontein, waaruit het water opwelt, dat leven werkt en leven sterkt, dat leven draagt en leven schraagt. Wat daaronder te verstaan zij?

Toen de mensch van God afweek heeft hij het beste prijsgegeven.

Wat wortel, grondslag en waarborg van zijn eeuwige zaligheid was, dat heeft hij weggeworpen; wat alleen in staat was  om hem een gelukkig, volkomen, gaaf  mensch te doen zijn, dat heeft hij smadelijk veracht; nu klemt de vraag: is dat goed dan te herwinnen ? Eens, , in 't  Paradijs, welde die Fontein haar levend water op; maar de mensch heeft door zijn zonde die welle dichtgestopt, en den grond er om heen vastgestampt; zoover 't aan hem lag, zou die bron nooit, nooit meer wellen.

En is dat nu te hervinden? Ja, daar welt weer een Fontein des levens.

Dit werk is door Gods alvermogen, door 's Heeren hand alleen geschied.

En als er nu ergens een arm zondaar met de bedelende bede voor den Heere neerknielt: „Gun leven aan mijn ziel, " dan klinkt bij deze Fontein het klaterend antwoord van het water des levens.

Die Fontein is bij God en zij doet heur wateren springen voor de dorstigen ; gerechtigheid, schuldvergeving, troost, zielevrede, verborgen omgang én zielegemeenschap met God, o dat zijn haar wateren.

Deze Fontein is er, maar gij hebt noodig, dat uw; ziele zich aan haar water laven mag; weet gij 't reeds, dat die Fontein bij God weer' welt voor arme zondaren; weet gij 't, wijl  uw ziele't zelf ondervond, toen zij smachtend en bezwijkend God aanliep in haar nood en Zgn gunst groot voor u was en Hij uw ziele bevrgdde uit den strik des vogelvangers en u van o zoo hooge tegenruischte, als de sprankelende fontein den moeden reiziger blijde tegenruischt: Vrees niet, wees niet verbaasd!

En als gij, lezer, wel van 't dorstm, maar niet nog van de] lafenis uit de levende fontein weet hebt, laat ik u dan zeggen mogen wie de barmhartige Ontfermer is, die als Rebecca'aan Eliëzer weleer, zoo den dorstigen water put en toereikt.

O, gij zult zeggen, wel behooren de dorstigen bij de fontein, maar niemand staat hier verder af, dan juist hij, die eigen onwaardigheid erkende en die nu uitroept: hoe zal ik 't ooit wagen, ik zeg niet naar deze fontein te schrijden, maar er ook maar heen te kruipen, om mijn ontledigde zielekruik te vullen?

Maar daarin is volkomen voorziening; eer zij roepen, heb Ik geantwoord, spreekt de Heere, en Hij, die de Alfa en Omega is, zegt hier zelf: Ik, Ikzelf, zal den dorstigen geven van dat water des levens veor niet; diepen en heerlijken zin hebben deze woorden.

Gij weet, wie Hij is, die hier spreekt. Zijn naam is Immanuel, God-met-ons. Hij is 't, die de schuld geboet, de zonde verzoend, den afgrond gedempt, en den dood tot overwinning verslonden heeft; Hij heeft alles volbracht, en nu geeft Hij dorstigen het water des levens; en dat kan Hg, want Hij is 't, die met God verzoent en hereenigt.

Let nu hierop: toen gij God prijsgaaft, toen hebt gij uw leven, uw geluk, uw heil, uw vrede, uw zaligheid weggeworpen; en buiten God om krijgt gij dat nooit terug. Om u met 't water te kunnen laven, hebt gij de bron noodig; om de vrucht te kunnen genieten, moet er de boom zijn.

Welnu, uw leven, in den vollen rijken zin des woords, dat is 't water uit die bron, de vrucht van dien boom en de bron. God zelf is die Fontein des levens. God zelf is die Boom des levens.

Maar wie zal nu tot den Boom des  levens mogen naderen?

De Cherub der Wet met 't uitgetrokken zwaard wijst hier onverbiddelijk elk zondaar terug. Maar Christus heeft den weg betreden; en omdat Hij niet voor zichzelf, maar voor zijn doemschuldig volk kwam, keerde zich 'dat zwaard der Wet tegen Hem, Hij ving den geweldigen stoot van dat zwaard op in Zijn middelaarshart, Hij is dood geweest, maar weder levend geworden, en zóo heeft Hij den weg vrijgemaakt en opengesteld voor allen, die in Hem gelooven.

Daarom geeft Hij den dorstigen van dat water des levens voor niet! Hij heeft betaald, zij ontvangen 't gratis, want Hij betaalde voor hen. Hij heeft geleden en gestreden, zaj ontvangen de overwinningspalm.

O hier staat 't, in stil zitten en vertrouwen zal uwe sterkte wezen; dit heeft nieis uitstaande met een valsche lijdelijkheid, met een onverschillig zijn onder de dierbaie rechten en inzettingen des Heeren, o neen, maar hier ligt alles buiten de zondaar en in Christus alleen, maar dan ook in Hem volkomen,

Uit genade zijt gij zalig geworden! Dat juist is noodig, want den dorstige ontbreekt alles.

O alle gij dorstigen, hoort des Heeren Woord en komt tot de wateren, en gg die geen geld hebt, komt, koopt en eet, zonder geld en zonder prijs! Voor niet!

O zult gij dan nu nog van verre staan, gij zondaar, die in uzelf alles mist?

Is dan deze noodiging nog niet bg machte, om alle bezwaren en hinderpalen uit uw weg te ruimen en u, arme, alles verbeurd hebbende zondaar en tollenaa, r 't hoofd luisterend te doen opheffen naar die wondere woorden: voor niet

Is dat nu juist niet wat gij noodig hebt ?

Maar maakt dat dan geen inbreuk op het recht onzes Gods?

Neen, want de losprijs is betaald, alle gerechtigheid is vervuld, Christus heeft alles volbracht. En Hij, die dit deed, Bij is 't, die den dorstigen dit water geeft om niet.

O arme zondaar, wilt gij 't dan uit Zgne hand niet aannemen, een doorboorde hand, dragende de teekenen Zijner onnaspeurlijke genade over u? Zult gg die doorboorde hand, uitgestrekt om u te zegenen, afweren, wegstooten ?

Ach neen, dat zult ge immers niet, maar veeleer als Petrus al uw tegenstand opgeven en uitroepen: Heere, .Heere, wasch mg geheel, dan zal ik witter zgn dan sneeuw die versch op 't aardrgk nederviel.

O, komt tot deze Fontein en laat u zegenen, voor niet, uit genade alleen.

Hier wordt 't u geleerd, dat gg niet in uzelf zult zoeken, tot ge iets gevonden hebt, waarvan ge meent dat 't u dit heilbetoon waardig maakt; ach, wie zóo komt, komt tevergeefs; maar wie in de gestalte des tollenaars, met de bede om gene, in 't hart naderen mag, die wordt gelaafd.

En welk 'n ommekeer wordt dan gezien, als de dorstige gelaafd mag worden uit de Fontein van dit levende water. Dan wordt alles anders. Zie 't in de natuur, als God na felle zonnebrand de vensteren des hemels ontsluiten den regenzegen neerdalen doet, dan herleeft 't al in nieuwen glans en gloed.

De lafenis uit die fontein des levens is afdoende.

Wie van dit water drinkt, zal in der eeuwigheid niet meer dorsten.

Zg worden verzadigd met Zijn Goddelijk beeld I

Dit water doet zijn naam eer aan: levend water; 't zal leven alles en alom, waarheen zich dit water wenden zal.

Uit 'een hoop wrakhout herschept God Zijn volk tot een heilig volk, een koninklijk priesterdom.

Voor 'n doorn zal een denneboom opgaan en voor een distel een mirt, en het zal den Heere wezen tot een Naam en tot een eeuwig teeken, dat niet uitgeroeid zal worden.

O, als dit uw lust werd door genade dat gij niet alleen gered en behouden moogt worden van de straf, maar ook — bovenal, dat gij uwen God zoudt wezen tot een Naam — tot een eeuwig teeken om Zijn lof te vertellen — en in die zielewensch openbaart zich 't kindschap op 't liefelijkst — welnu, kom dan tot deze Fontein! wend u niet af; zeg niet dat gij onwaardige, daar niet behoort; Christus Jezus zat met tollenaren en zondaren ; o waag 't met Hem, en eens, arme zondaar, zult gij niet meer hongeren en niet meer dorsten, want het Lam, dat in 't midden des troons is zal u weiden en u een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren, en God zal alle tranen van uw aangezicht afwisschen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's