Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want door de Wet is de kennis der zonde. Rom. 3 : 20*.

Voor de spiegel der Wet.

Als in de eerste Zondagsafdeeling van onzen Heidelbergschen Catechismus, die schoone inleiding op ons aloude leerboek, een teekening is gegeven van de glinsterhoogte van troostvolle zaligheid, welke in Christus geschonken wordt aan heel Zijn Bruidskerk, wordt ook dadelqk aangegeven voor wie die zaligheid is geopenbaard en wat de weg is waarlangs de ziele tot die zaligheid komt.

't Is voor degenen die leeren kennen wat ellende is.

Dat is een dankbaar onderwerp in onze dagen, om over ellende te spreken.

Hoevelen voelen zich niet ellendig. 't Leven is zoo vol ellende. De tqdsomstandigheden zijn zoo ellendig. En daarom op straat en in de gezinnen, op vergaderingen en in de tijdschriften is het een handelen over de ellende. En waarlijk, we leven in dagen dat de ellende groot is.

Maar de Catechismus wil in de 2de Zondagsafdeeling dadelijk onze gedachten vangen. En waar het gaat over ellende i en kennis van ellende krijgen we ten antwoord, dat we nog een andere ellende moeten leeren kennen dan de ellende; der volkeren, dan de ellende van het huiselijk leven, dan de ellende van den oorlogstoestand — we moeten zielsellende leeren kennen, dat we ellendig voor God Zign, dat we ellendig door de zonde zgn, om als een verloren zondaar met weedom der ziele uit te roepen: , ik, ellendig mensch, o. God I wees mij zondaar genadig !"

Het tegenwoordig leven leert werkelijk wel verstaan dat ellende levenswerkelij k-heid is. De ellende gluurt door de vensteren van ieders levenswoning.

Maar die ellendige toestanden waartuBschen we ons bevinden, die wonden die zoo pijnlijk schrijnen van dag tot dag, waar we ons ook bevinden, die gescheurde kleederen waarin we rondloopen, telkens verkondigend onze armoede — dat alles moet ons leeren dat dit de schrikkelijke vruchtgevolgen zijn van 't verlaten van het huis wat de Heere ons wilde schenken' in het paradijs. Daar was het aoo .goed. En geschapen naar Gods beeld stemde des menschen harte zoo geheel in met des Heeren wil. In het harte des menschen was ingegraveerd dat kennen van Gods wil en de ziele begeerde niet anders dan het doen van Gods wil. En toen was er heilige harmonie tusschen den mensch en God en in heel de schepping. Van ellende geen sprake. Van armoede geen spoor. Van gescheurde kleederen niets te merken. Geen vloek en jammer, geen zuchten en geen gekerm, geen dood en geen verderf. Maar de breuk tusschen den mensch en God, het rebelleeren van het schepsel tegen den Schepper, het inwendig verbroken worden van de heilige harmonie tusschen het harte van den mensch en den heiligen wil Gods, is de oorzaak 'geworden van die wereld van smart, van al den vloek van namelooze ellende voor tijd en eeuwigheid.

Daar moeten we aan ontdekt worden. Aan die inwendige verandering bij den mensch. Aan die verandering van wil bij het schepsel. Aan het vaarwel zeggen van Gods wil en wet en weg, waarbij de mensch den dienst bij God opzegde, om in de wegen des Boozen te gaan. Dat is het begin van de ellende, dat is de ontketening van slechtheid, zonde, overtreding, ongehoorzaamheid, opstand.

En de lange staart van vloek en oordeel voor tqd en eeuwigheid is openbaar geworden, waarbij gansch het schepsel zucht.

Daar moeten we niet overheen loopen.

Onze diepste ellende is niet, dat we allerlei ellendige dingen in het leven ervaren; ligt niet in 't geen voor het vleesch onaangenaam is. 't Is ons losgescheurd zijn van God. 't Is ons zondigen tegen God. 't Is dat vervuld zijn met een anderen wil dan Gods wil; dat leven in een anderen weg dan Gods weg dat opgaan in een andere wereld dan IS de wereld der goddelijke dingen

Neem een voorbeeld uit het leven. De spoortrein op de rails loopend gaat vooruit en alles gaat goed. De spoortrein uit de rails gesprongen, werkt zich in 't zand en werkt zich dood. 't Hokt, het hapert, 't is niets dan bittere teleurstelling — totdat de wielen weer op de rails zgn teruggebracht.

Zoó met den mensch — al is de mensch volstrekt geen machine; geen dood ding.

Nu kan de Wet Gods ons zeggen hoe j ^e zqn moesten. Hoe de rails zijn door j God gelegd om door het leven te gaan De Wet houdt ons het beeld voor van den mensch, zooals God hem hebben wil en zooals God hem ook geschapen heeft; zooals God hem ook weer hebben wil in den hemel.

Het oorspronkelijk beeld spiegelt af in de Wet.

Het toekomstig beeld wordt ons in de Wet voorgehouden. En nu niet 1 zoó te zijn, als de Wet, zqnde de afschswiuwing van Gods heiligen wil, ons hebben wil — déA i» onze ellende.

We zijn zedelijk gebroken.

Er is van binnen bg ons iets verbrqzeld.

Het beeld Gods in ons is stukgebroken.

Door de zonde, door moedwillige en welbewuste overtreding is dat zoo geworden.

Daarom moet het ook maar niet altgd gaan over die ellendige toestanden des levens. Dat alles is heti ergste niet, hoewel het héél erg zqn kan.

Dat we niet in Gods weg zijn, dat we niet het ongeschonden beeld Gods dragen, dat we God ontvlucht zijn, dat we tegen God overstaan, dat we Gods wil vertreden, dat we de zonde liefhebben, dat we de ongerechtigheid doen — dèt is het ergste van alles.

En daarom moet daar de kwaal gezocht worden en daar moet ook de operatie ten goede geschieden.

Als de diagnose hier verkeerd is, als men hier een verkeerd onderzoek instelt en tot een verkeerde conclusie komt ten opzichte van de kwaal — dan gaat men ook verkeerde geneesmiddelen toepassen. Als men de oorzaak van de ellende zoekt in uitwendige dingen, gaat men ook in uitwendige dingen de genezing zoeken. En hoe belangrqk deze dingen dan op zichzelf kunnen zijn, toch zal het niet tot genezing leiden, omdat men niet achter de eigenlijke kwaal is en de grondoorzaak niet kent.

Neem de leer van het socialisme. Zoekt men daar de oorzaak van alle ellende niet in maatschappelijke misstanden, in stoffelijk tekort? En zeker het is niet betamelijk dat men menschen in krotten van woningen - laat verblijven soms tegen  betaling van hoge huur. Het is niet geoorloofd, dat veel werk en harde arbeid  moet worden verricht, dikwgls des daags en des nachts, zelfs ook 's Zondags, voor een veel te klein loon, waarvan man, vrouw en kinderen eigenlgk niet leven kunnen. Dat is niet naar Gods wil. Maar met betere huisvesting, met meer loon is de mensch niet geholpen voor zielen lichaam, voor tijd en eeuwigheid. Daarin ligt de vrede en het waarachtig geluk niet. Zeker, wij gelooven dat hier wel degelijk geldt, dat het natuurlijke eerst is en daarna het geestelijke. En we kunnen het maar slecht hebben als een die te weinig loon betaalt geestelqke praat uitstalt of een die van hooge huurpenningen leeft den mond vol heeft van geestelgke dingen, 't Past zoo slecht bij elkaar, 't Harmonieert niet. 't Vloekt met elkaar. En zoo voelen we ook, dat de Apostel ons met die wijze woorden, dat het natuurlqke eerst is en daarna het geestelgke — dat arroen en ellendigen, verdrukten en Ig denden, zieken en verlatenen eerst geholpen moeten worden wat het natuurlijke betreft. Luister maar eens naar den mond die vroom praat, als de hand niet helpen wil 't Kan immers niet. - Maar dat alles neemt niet weg, dat de ellende des menschen niet in 't gemis van stoffelgke dingen zit en dus ook niet door verbeterde stoffelijke dingen kan worden weggenomen. De ellende des menschen zit hierin, dat hg niet is voor God zooals hg zgn móet. Dat hg een zondig en' slecht hart heeft. Dat hij een vijand van God is, als 't er op aankomt. Dat hij de , zonde, de wereld, het vleesch lief heeft en God haat. En zoolang die breuke er ligt is hij een verloren zoon, die als balling ronddoolt in een vreemd land, ver van God en Zgn dienst verwgderd.

Die dan ook weten dat het leven vol zorg, moeite en verdriet is, voelen zich daarom volstrekt nog niet ellendig voor God. Ze kunnen helaas! wel geheel onbekend zgn met hun val, hun verlorenheid, hun onheiligheid voor God. En ziet, daarom moeten we nu voor den spiegel van Gods wet getrokken worden, opdat we bij' Geesteslicht mogen leeren zien wie en wat we zgn geworden door de zonde, om, staande voor dien spiegel, te leeren uitroepen: ik ellendig mensch — o God! wees mij zondaar genadig.

En dan moet de Wet Gods in één brandpunt saamvallen, om zóo met al de stralen Zgner goddelgke heiligheid ons hart, onze ziel, onzen wil, ja, gansch ons bestaan te belichten.

't Volle licht moet er op vallen. En ja dan wordt de mensch in al z'n zwakheid en melaatschheid gezien. Dan staat hij daar als een vijand van God, als een dienstknecht der zonde, als een die dan ook waarlgk een ellendeling is, voor tgd en eeuwigheid verloren.

In de Wet houdt God den mensch niets vreemds voor. 't Is precies hetzelfde als waarmee God den mensch van den beginne heeft toegerust: God lief te hebben boven alles en den naaste als zichzelf. Dat zgn de twee pilaren waarop alles rust. Zóo heeft God het gewild en zóo zou het heerlijk geweest zijn voor den mensch, voor heel het leven, in heel de schepping, over gansch de aarde.

Doch de mensch heeft die twee pilaren, waarop alles rustte, onderstboven gestooten. En hg heeft het tegenovergestelde daarvoor in de plaats gesteld, verleid zijnde door Satan.

Dèt is de ellende dés levens. Want nu b rust alles op deze twee pilaren: God haten  en den naaste haten.

En dat is de oorzaak van allen vloek en smart.

Zeker  eenmaal in den hemel zal het weer anders zijn. Dan zal het weer zijn zooals het was in het paradijs. En dan veel heerlijker nog. Dan kan 't ook niet meer bedorven worden, dan kan 't niet: d meer verloren gaan. En de heerlgkheid van het hemelleven zal wezen, om God, te aanschouwen; om den Heere onbelemmerd en volkomen lief te hebben; : om eeuwig bg God te wezen en om het te ervaren dat God zal zijn alles in allen, Vernieuwd naar het evenbeeld Christus zullen dan de gezaligden den Heere; eeuwig loven en prgzen, Hem van ganscher harte lief hebben en met elkander zal het zijn om als één volk te juichen voor den troon van het Lam en als broeders en zusters aan te zitten aan het Bruiloftsmaal, waar ook Abraham, Izaak en Jacob zgn. 

Maar dat het nu hier in dit leven bij den natuurlgken mensch zoo heelemaal  niet is overeenkomstig de Wet Gods, dat: maakt het léven zoo vreeselgk.

't Moest zgn: God liefhebben met geheel het hart, met geheel de ziel, met geheel het verstand, met geheel de kracht. En 't omgekeerde wordt gevonden. Heel het hart concentreert zich op de dingen die beneden zijn. Heel de ziel is met lusten naar lagere dingen vervuld. Het verstand met al de gedachten draait om de wereld en de zichtbare dingen. Al de krachten worden saamgetrokken op 'tgeen voorbijgaat. Met onheilig vuur zijn de lusten en begeerten ontstoken tot zonde en ongerechtigheid. Verdwaasd en vol vijandschap richt ons denken zich tegen God. En zoo kon de Heüand, Die de menschen zoo goed kende, ook constateeren, dat de mensch het tegenbeeld geworden is van 'tgeen waarmee en waartoe de Heere hem geschapen heeft. Want de uitgangen des harten, het inner-Igk wezen des menschen dus, zijn vervuld met allerlei, ook van de meest gruwelijke zonden.

Zeker! een leeuw die slaapt lijkt geen verscheurend dier. De zee die kalm is lijkt niet zoo diep. Maar als de leeuw opstaat en uitgaat, zgn zijne gangen gangen des bloeds. En als de zee in beroering komt, wordt het hart van de zee openbaar als dorstende naar vernieling.

Zoo moet de wereld dan ook in de Wet en in eigen hart leeren inzien, om overtuigd te worden, door Gods Geest, van zonde en oordeel. Door de Wet is de kennis der zonde. En Gods kinderen zullen van dag tot dag voor den spiegel moeten staan, om te bekennen, dat de Wet doodt en verdoemt, maar dat Jezus Christus is de gerechtigheid en het leven.

O I wat is er een pogen, om de Wet weg te werken; om de Wet krachteloos te maken. Wat werpt men dikwgls een kleed over dien spiegel. Men wil dien spiegel ook wel stuk slaan. Maar die Wet kan niet wgken — of God moest ophouden God te zgn. En nu ik niet ben, gelijk die Wet mg hebben wil, isdatmgn zonde. Waarbij de Wet roept: „vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al 't geen geschreven is in het boek der Wet om dat te doen."

We moeten leeren hoe grondeloos slecht we zijn. En daarom heeft God zijn ! Wet gegeven, onuitwischbaargeschreven in steenen tafelen. Dat is genade en; barmhartigheid, dat de Heere die Wet ons wil voorhouden. Opdat we leeren kennen wat zonde is. Opdat we onszelf als zondaar zullen leeren aanklagen bq God. Opdat we onzen hemelschen Rechter om genade zullen leeren smeeken. Opdat we in Christus ook de vervulling van de Wet zullen vinden, om uit Zgne gerechtigheid bekleed te worden en door den H. Geest vernieuwd, zullen ervaren wat het is: „ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mg." Dan wordt ook Gods Wet ons lief. Dan zullen we ons laten onderwijzen in Zijne rechten en inzettingen. En wetende, dat Zgne bevelen recht zijn zullen we voor ons zelf en voor anderen alleen heil verwachten, als door Genade, ons aller voet gericht wordt in het spoor Zgner inzetting en de overdenking van Zgn Wet onze ziele tot vermaak is des daags en des nachts.

O I als de liefde tot God en de liefde tot den naaste ons harte eens vervulde. Als die lieflgke reuk gansch het leven eens doorgeurde. Als de volkeren hun voeten eens mochten richten in die wegen waar God wordt geëerd en de naaste wordt geacht. Waar we sê, am, uit éénen bloede gemaakt, éénen Naam roemden als dien lieflijken Naam, die hemel en aarde vereenigt te saam. Wat zou er een fontein van zaligheid en zegening ontspringen

En nu probeert men alles om tot genezing te komen, behalve wat er waarlijk toe dienen kan.

Men veracht God en Zgn Woord. Men roept: wijk, wgk van ons, want in de kennis Uwer wegen hebben we geen lust. Men vloekt God weg. Men spot God weg. Men redeneert God weg. En Gods Woord moet wijken van alle terrein des leven». Maar zóó komt de genezing niet. Zóó wordt de ellende vermeerderd. Zóó wordt de vloek verzwaard. Zóó wordt het einde verhaast, waarbij zal blijken dat allen die ver van God de weelde gezocht hebben en andere goden zgn nagewandeld een nacht van eeuwige duisternis zullen beërven. '

Gelukkig dan de ziel, die met de Wet Gods bekend gemaakt, overtuigd van zonde en oordeel, van genade heeft leeren leven, in Christus kennend de vervulling'der Wet voor al de Zgnen.

Waar de Wet doodt en verdoemt, daar IS Christus gestorven en dragende den vloek is hg door het graf heengegaan, om daarna uit de gevangenis verloet het witte kleed der gerechtigheid uit te deelen, als vrucht van Zijn arbeid, aan allen die vermoeid en beladen tot Hem vluchten

Zalig die hebben leeren verstaan wat ellende is.

En in Christus vertroost is nu de bede om door Gods Woord en door Gods Geest geleerd en geleid in het spoor van Gods gerechtigheid te mogen wandelen, om straks, na lange en bange omzwerving, in den hemel der heerlgkheid te worden opgenomen, waar het beeld Gods ongeschonden en gansch vernieuwd weer zal worden hersteld en alle gezaligden eeuwig bg God zullen zijn, om dan verzadigd met Gods deugdenbeeld. Hem eeuwig lief te hebben en s& am Zgn Naamgroot te maken, ten prijs van'des Middelaars bloed.

Kom dan, allen die vermoeid en beladen zgt, kom dan tot Hem die u gemaakt heeft en die in Christus verlossing besteld heeft bg al uw zonde en ongerechtigheid, bg al uw ellende en smart.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's