Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een nieuw „Leven van Jezus”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nieuw „Leven van Jezus”.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV. {Slot)

' Wij hebben enkele voorbeelden aangehaald van de wijze, , waarop Lepsiüs met de gegevens der H. Schrift omspringt. Hg geeft er hier geen toelichting van, maar zet zonder meer de gegevens órn in dit werk, vult de gapingen op met een rijke verbeelding, en is sterk in het geven, van een rationalistische „verklaring" van verschillende wonderen.

Zoo wordt onder zgne handen ook het bericht van de wonderbare spijziging een doodgewoon voorval, waarbij de invloed van Jezus nog wel een rol speelt, maar van een „wonder" toch niets overblijft.

Ook hier verwerkt de schr. de gegevens van Joh. 6 in zijn verhaal, een nieuw bewijs, dat hij aan het 4e evangelie geschiedkundige waarde toekent.

Volgens zgne voorstelling wilden de discipelen de vijf broeden en twee vischjeg, die de jongen bij zich had, waarvan Joh. 6:9 gewaagt, voor zichzelven bewaren, omdat zij niets hadden meegenomen. Maar Jezus geeft hun bevel, aan de menigte mede te deelen van wat zij hadden, en ze te doen neerzitten,

„De jongeren waren vreemde dingen „van hun meester gewoon. Maar dit „bevel kwam hun ongergmd voor. Zij „zouden met vijf brooden en twee vis-„schen in de handen zoo'n groote menigte „van menschen te gast noodigen? Zij „hadden immers zelf vergeten, brood „mede te nemen; en nu zouden zij het „weinigje, dat zij hadden, ook nog weggeven? Hoe moest Jiet dan, als allen „ïich hadden neergezet voor den maaltgd, „en zij stonden met ledige handen?

„Toch gehoorzaamden zij aan Jezus' „bevel, 

„Jezus dacht anders dan de jongeren, „Als Zgn Vader deze menigte had genoodigd, zou Hij ook er voor gezorgd „hebben, dat geen van hen onverzadigd zou behoeven heen te gaan. Wanneer „de jongeren het hunne gaven, zouden „de anderen hun voorbeeld volgen, en „ieder met zijn buurman deelen, wat hij „had.

„Toen de menigte zich had neergezet, „stond Jezus op, sprak het dankgebed „uit, brak de brooden, en liet ze door „de jongeren uitdeelen aan hen, die het „dichtst bij zaten. Zoo deed hg ook met „de visschen. ,

„Een aansporing was niet noodig. „Niemand uit de groote rpenigte dacht „•eraan, alléén op te eten wat hij bij zich „had. Allen zetten den inhoud van hun „manden en pakjes op. Wat de éen „tekort kwam, de overvloed van een „ander vulde het aan. De discipelen „behoefden slechts heen en weer te gaan, „en uit te deelen wat men hun gaf. De „geest der broederliefde, die bij de armen „altgd had gewoond, vierde triomfen op „dezen avond. Voor iedereen was erge-„noeg. Niemand, die niets had gekregen. „Ja, toen Jezus na den maaltijd de stukaken brood en de overschotten, die de „menschen in het gras hadden laten „liggen, liet verzamelen, vulde men nog „twaalf korven ermede, en gaf deze aan „hen mede, die van verre waren gekomen."

Meh ziet, hoe het hier toeging! En dit is dan de aanleiding voor de rede over het brood des levens, die hierop volgde! Wat zou. zulk een verhaaltje goed thuis zgn in een leesboekje van de school der christelijke en maatschappelqke deugden", met het opschrift: „de „macht van het goede voorbeeld" of iets dergelgks. 

In denzelfden trant is de voorstelling, die de schr. ons geeft van de verheerlijking op den berg. Hij ziet hier niet een werkelijk aan Jezus ten deel gevallen verheerlijking, die de normale, natuurlijke overgang uit zijn volmaakt enzondeloos bestaan tot de „onsterfelijkheid, " naar de hemelsche heerlijkheid zou zgn geweest, en waarvoor Jezus kiest „den uitgang, dien Hij hebben aou te Jerusalem."

Neen, Lepsius ziet in dit alles slechts een droomgezicht van Petrus, waarbij deze in een' toestand tusschen waken en slapen, verschillende woorden, door hemzelf niet begrepen, zou hebben gestameld; op aandringen van Jakobus en Johannes, dat hij hun de woorden zou verklaard hebben, die hij slaapdronken had gestameld, vertelde hg zijn droomgezicht: zg waren naar Jeruzalem opgegaan met Jezus, om bet loofhuttenfeest te vieren. Mozes en Elia waren gekomen, om Jezus te bezoeken. Hij (Petrus) wilde hen verzoeken te blijven, en hutten voor hen bouwen. Nauwelijks vond bij woorden, om het wondere gezicht te beschrijven. Jezus had met innig welgevallen naar Simon geluisterd, doch sneed een verder spreken hierover af met de woorden „zegt niemand iets van het gezicht, totdat de mensch uit de dooden is opgestaan."

Ook hier weer een vervormen van het bericht der vier evangeliën, waarvoor' het gansch iets anders wordt, dan zij hebben bedoeld.

Door deze vervorming wordt deze vereerlijking niet een beslissend keerpunt van 's Heeren leven, een hoogte-punt in zijn aardsch bestaan, waar Hij niettemin den weg de diepte ia verkiest, om zijn leven te gaan stellen als een rantsoen voor zijn volk, het wordt eenvoudig een aan Petrus geschonken visioen, waarin aan den discipel de heerlijkheid van den geliefden Zoon wordt geopenbaard.

Wat dit beteekent, en waarom juist na dit visioen Jezus onomwonden gaat sprekwi van zijn lijden en sterven, en gewaagt van zgne opstanding, ziedaar eenige vragen, 'die bij een dergelijke verwatering van de evangelische berichten tevergeefs worden gesteld.

Even onbevredigend is de voorstelling, die Lepsius geeft van een ander belangrgk moment in 's Heeren leven, n.l. van den doop door Johannes in den Jordaan.

Ook hier wordt met onmiskenbaar talent" het bericht der evangelisten uitgebreid en aangevuld. Ook hier treft  ons de poging, in het ziele-leven zoowel van den wegbereider als van Jezus-zelven door te dringen. En ook hier is duidelgk, dat ook de levendigste verbeelding niet  toereikend is, om psychologisch de pro­fetische roeping van Johannes of het  Messiaansch bewustzijn en optreden van Jezus „rest-loos" te verklaren.

Treffend .is de teekening van den Dooper als den profeet van het oordeel Gods; van zijn onverschilligheid voor de critiek der Farizeërs; van zijn onversaagd optreden in weerwil van de aanmerkingen der Jeruaalemsche priesterschap.

De verbeelding van den Schr. werkt, waar hij verhaalt, hoe de broeders des Heeren in alle stilte er op uit togen om te hooren, wat deze profeet aan den Jordaan had te verkondigen. Jakobus, de streng wettische Jood, en Judas zgn broeder, die in apocalyptische droomerijen verzonken was, zij komen terug te Nazaret van hun bezoek bij Johannes, en allengs lekt het uit, dat ook zij zich hebben laten deepen.

Alleen Jezus hield zich buiten de beweging, zoodat de tegenstanders van den Dooper deze tweespalt, die zelfs in het Davidische huis heerschte, tegen den profeet uitspeelden.

Op aandringen Van Maria gaat Jezus tenslotte naar den Jordaan; daar houdt hij zich eerst eenige dagen schuil onder de menigte, om den wonderbaren profeet te hoeren; weldra stond zijn oordeel over den profeet vast, en ging hij hem. bezoeken. Nadat over de familiebetrekking, tusschen deze beiden bestaande, is gespreken, bekent Johannes, hoe zwaar zijne roeping hem drukt, naarmate hij den innerlijken toestand van het volk beter leerde kennen. Hoe langer hij de nabijheid van het Koninkrijk Gods predikte, des te verder scheen het hem te zgn. Het kookt en brandt in deze vurige ziel. „De Deeper was opgesprongen. Zijn „handen grepen in den wirwar van zijne „hareti om. Hij sidderde ever zijn gan-„sche lichaam, zgne blikken boorden in „Jezus' ziel.

„Plotseling zakte de lange, forsche „gestalte ineen; een onverwachte val, „als van een eik onder den laatsten bijlslag. In stuipachtige bewegingen lag „de reus op den grond, snikkend, buiten „zïchzelven, en verborg zijn hoofd in „Jezus schoot", enz. '

Deze weet eerst niet, hoe hij aan dat pijnlijk tafereel een eind zal maken, totdat de gedachte postvatte in zijne ziel, dat hg dezen man moet bgstaan, hem zijn last helpen dragen, zijn last met hem deelen.

Eindelgk wordt Jezus, na eenig weerstreven van Johannes, gedoopt; als Jezus uit het water is opgeklommen, en op den oever bidt, wil de Dooper op hem toetreden om hem te zegenen. Maar hij wordt teruggehouden door wat hg aanschouwt: „Jezus had: het hoofd opgericht „naar den hemel. Verlangend strekte hj „de armen uit naar den hooge, en luissterde alsof daar iemand was, die tot  „hem sprak Johannes hield den adem „in. Jezus' lichaam beefde als in ekstase „Een glans van zaligheid was uitgegoten „over zijn gezicht. Toen vielen den Dooper als schellen van de oogen; het „teeken was vervuld; de man, die vóór „hem stond was de Verkorene."

Dit alles, maar zeer verkort weergegeven is in schoenen vorm gegoten ; en wij zeggen ervan: aangenomen zelfs, dat het allemaal waar is, dit alles kan toch niet verhelpen, dat hier, in deze romantische schildering, eenige vragen open blijven, waarop toch ieder denkend mensch heel gaarne eenig antwoord zou krijgen.

Jezus onderwerpt zich aan den doop van Johannes. Deze doopte met het oog op het komende Godsriijk. Dit koninkrijk Gods was naar Joodsche voorstelling, in  nauwe aansluiting aan de Oud-Testamentische profetie, onlosmakelijk verbonden  met de verwachting van een Messias, Ook Johannes had gespreken van één die na hem zou komen, en méér zijn dan hij.

Als Jezus*' nu het besluit neemt om gelijk Lepsius het uitdrukt, Johannes bij te staan, zijn last mede te dragen zgn lot te deelen met hem, doet hij dit dan eenvoudig als profeet naast den Dooper? Met deze onderstelling strijdt, dat Jezus óók wel, evenals Johannes, straks gaat prediken van het komende koninkrijk Gods, maar toch niet, als de Dooper, heen wijst naar een ander, die na Hem komen zou. Hg treedt niet op als tweede heraut, maar als de door den wegbereider bedeelde en aangekondigde, Dat wil m.a.w. toch zeggen, dat Hij het werk aanvaardt, nevens, en straks na Johannes optreedt in het bewustzijn, de Messias van Israël te zijn.

Dit is een verklaring, die voor de hand ligt; doch hierover laat Lepsius' roman ons geheel in het onzekere.

Een andere vraag is deze: wat beteekende de doop in den Jordaan voor Jezus' eigen bewustzijn?

Immers Johannes doopte den doop ot bekeering; zijn doopelingen beleden hunne zonden, en gaven door zich te laten doopen, uiting aan het besef, zoner levensvernieuwing aan het koninkrijk Gods geen deel te kunnen hebben.

Is er nu bij Jezus, die zich aan den doop onderwerpt, een dergelgk zondebewustzgn, een soortgelijk besef aan de behoefte van vernieuwing?

Ieder begrijpt, dat dit een vraag is. voor de waardeering van Jezus' persoon van het hoogste gewicht. En hierover liepen vanouds vele liberale theologen, die een „leven van Jezus" schreven, luchtigjes heen, of zg gaven een uiterst oppervlakkig antwoord.

Of hebben wg iets aan de bewering, dat Jezus zich wel onder de voortreffelijksten in Israël met recht misschien gerekend heeft, zender zich van wat Job : 18 en 15 : 15 gezegd is, uit te sluiten? (D, Fr. Straus».)

Dat Jezus, die reeds een kleinen kring van leerlingen gevormd had, met dezen zich naar Johannes begaf, waar , de nieuw aangekomen en zich lieten doopen gelijk iedereen" (Renan) is een verzekering, die met de bovenaangeduide vraag absoluut geen rekening houdt. Anders, meer rekening houdend met de betekenis van Johannes' doop, is de oplossing, dat men in Jezus geen andere beweegreden tot het verlangen van den doop mag onderstellen dan in alle andere deopelingen. Een andere opvatting behalve zulk eene, die het motief, dat Jezus tot den doop dreef, in zijn persoonlijk gevoel van zondigheid ziet, kan voor den richterstoel der rede niet bestaan, (Br. Bauer). Als er de rede zee wordt bijgehaald, schgnt tegenspreken wel bedenkelgk. Maar wij wagen toch de vraag, of het wel aangaat, wat deze zelfde geleerde er aan toevoegt, „dat de zonde-„loosheid van Jezus ons hiertegen geen „bezwaar kan doen maken, daar zg volstrekt niet zoo abstract moet gedacht „werden, dat hem alle persoonlijk gevoe! „en bewustzijn van zonde vreemd isge-„weest. Wel moet men hieraan en voor-„waardelijk vasthouden, dat hij de mogelijkheid der zonde in zich nimms'^ „tot werkelijke, dadelijke zonde „laten komen."

Zou, als hiervan ook maar iets juist was, van Jezus' zondeloosheid nog mogen gesproken worden? En ook, heeft men eenig recht, een dergelijke tegenstelling tusschen gedachte en daad aan te nemen, bij Hem, die in Zijn prediking juist zoo sterk den nadruk legt op de gezindheid? (vgl. Matth.5:27—32; 6 : 1—8, enz.)? Indien er in Jezus eenig „bewustzijn van zonde" was geweest, al is het bg hem ook nimmer tot een zondigen met de daad gekomen, dan zou toch in Zijn leven en prediking daarvan zich wel iets weerspiegelen. En wat juist een ieder treffen moet, is de afwezigheid van eenige zelfbeschuldiging, van ieder zelfverwijt, is de volkomen harmonie in Zijne ziel het nooit één oogenblik door zónde verbroken evenwicht.

Neen, met dergelgke „verklaringen" komen wij niet verder. Evenmin als met de verzekering, dat Jezus zich eenvoudig geworpen heeft in de door den Dooper in het leven geroepen beweging. (H. J, Holtzmann).

Onzes inziens is het feit, dat Jezus zich aan Johannes' doop onderwerpt, zonder dat toch kan beweerd worden, dat hij vergeving of vernieuwing zou noodig hebben of verlangen, alleen zóó verklaarbaar: Hij "•• ' leefde »'" bij de H.  Schrift  van het Oude Testament; dit komt ook in Zijne latere prediking genoegzaam uit, in die Schrift vond Hij het beeld geteekend van den zondaar, waarin Hij zichzelven niet herkende; èn het beeld van den lijdenden knecht des Heeren, van den door God aan Zijn volk beloofden Messias. Allengs begon, zeker mede onder den invloed van Maria, het besef eener goddelijke, Messiaansche roeping te ontluiken in Zijne ziel. De prediking van den Dooper doet het hare. Jezus gaat beseffen, wat Hij als Messias aal te verrichten hebben; het betaamt Hem, alle gerechtigheid te vervullen. En Hij maakt zich één met Zijn volk; ~Hg begint, in hunne zonde in , te gaan, aan hun oordeel Zich te onderwerpen, hün last op Zich te nemen. Zoo wordt Hij gedreven tot den doop van Johannes. Als Hij den voet zet in de wateren van den Jordaan, is dat een eerste schrede de diepte in. Het is zinnebeeld en profetie van de donkere diepte, die Hem straks verzwelgen zal, als Hij zich stort in de wateren van den dood, als Hij zal versmelten onder het gericht voor Zijn volk, en de klacht op Hem zal toepasselijk zijn: „al uwe baren en al uwe golven zijn over mij heengegaan."

Doch wy nemen afscheid van het werk van Lepsius.

Vele vragen laat hij onbeantwoord. En alle talent van schilderen, alle levendigheid der verbeeldingskracht kunnen toch niet den indruk weren, dat ook dit „leven van Jezus" onbevredigd laat. Op deze wijze gaat het niet. Het Evangelie is iets anders en geeft iets anders.,

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Een nieuw „Leven van Jezus”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's