Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den Schoolstrijd.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den Schoolstrijd.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V. -

Zagen we in een vorig artikel hoe treurig het met de Kerk op het einde der achttiende eeuw. was gesteld, met de school stond het niet beter. Mr. Groen van Prinsterer zegt er van: „Het godsdienstonderwijs was, wel verre van gelijk voorheen, de volksschool te doen doortrekken, tot een ergerlijk geprevel uit den Bijbel en Catechismus misvormd, — het schoolwezen diep in verval; onderwijs in Bqbel en Catechismus veelal geheugenwerk en doode vorm; onkundige en strenge meesters, door wie met plak en roede meer dan met ernst en liefde geregeerd werd. Deze jammerlijke opvoedkunde was niet bestand tegen de idealen van Locke en Roussean, den ophef van Basedow, en de bevattelijkheid, waarmee, in scholen en geschriften nuttige kundigheden speelwijze werden medegedeeld."

.Vele onderwijaers bemoeiden zich meer met hun bijbaantjes dan met de school en bij gebrek aan een deskundig, verantwoordelijk bestuur was het bijna onmogelijk de nalatigen tot hun plicht te brengen. De predikanten hebben de taak, die de Dordtsche Synode hun in •deïe had opgedragen, niet kunnen volbrengen en als gevolg van de algemeene geestelgke inzinking verminderde bij de Kerk het besef harer ernstige roeping^ inzake het onderwijs. Meer en meer kreeg de school het karakter van een onverzorgde wees, die zich moest vergenoegen met het karig deel, dat de veelal onkundige en hooghartige schooolmeester haar toereikte. Toch handelt men zeer eenzijdig, wanneer men alleen de Kerk aanklaagt als de schuldige van dezen vervallen toestand van het onderwqs in die dagen. Wat deed b.v. de Overheid, toen de Kerk de teugels van het toezicht liet glippen ?

Wat een reeks van tekortkomingen komt voor haar rekening, toen zij in den regententqd slechts, dacht aan de belangen van haar stand en de volks school met het volk verwaarloosde I En hoeveel hebben ook in deze de ambachtsheeren niet op hun geweten, die hun oude bedienden, die ze kwijt wilden, inplaats van ze te pensioneeren, tot schoolmeester aanstelden! Zoo werd h«t volksonderwijs op tal van plaatsen verwaarloosd door hen, die er in de eerste plaats voor te zorgen hadden. Maar ook bet gebrekkig Stafttsmechanisme werkte verlammend op den toestand van het onderwqs. Van een krachtig centraal gezag was geen sprake. Ons land bestond niet uit éen ondeelbaren staat, maar uit een reeks van staatjes, die werden bijeengehouden door een zeer lossen band, dien men alleen had gelegd tot verdediging van het vaderland. Een gemeenschappelijke grondwet ontbrak en eenheid in het bestuur werd niet gevonden. De verschillende provincies waren volkomen souverein in eigen kring en de vroedschappen in steden en dorpen letten op bun beurt meer op locale belangen, dan op het welzijn der provincie in haar geheel. Op den onwil van éen enkele stad kon de beste provinciale maatregel afstuiten en daar bij eiken ingrij penden maatregel st«den en dorpen moesten geraadpleegd worden, werkte de Staatsöachine uiterst langzaam en kwam alles op zijn-elf en-dertigst tot stand.

Dit alles nu veranderde door de staatslegelmg van 1798. Toen werd de eenheid ^an den Nederlandschen Staat in de grondwet vastgelegd met de woorden: „De Bataafsehe Republiek is één en ondeelbaar". En hoe dikwqls we ook den staf breken over het werk der mannen van 1798, w'e moeten erkennen, dat de aanvaarding van het beginsel iérstaatseenheid ons land tot zegen is gewecst. Door deze eenheid in het staatsbestuur toch werd het recht bevorderd, de defensie verbeterd en het financiewezen beter geregeld.

Ook in de positie onzer kerk kwam een groote verandering. Was er róór de revolutie in staatsrechterlij ken •zin slechts sprake van één kerk en werden andere kerken dan de gereformeerde hoogstens geduld, thans ging het voorrecht van de ééne kerk verloren en zouden voortaan alle kerkgenootschappen" gelijk zijn voor de wet.

Art. 20 toch luidde: „Geenburgerlijke voordeelen of nadeelen zyn aan de beIqdenis van eenig Kerkelijk Leerstelsel gehecht".

Als onmiddellijk gevolg werd aan de kerk ook het toezicht op de school ontnomen en de nieuw georganiseerde staat zou nü zelf die taak ter hand nemen. En werd de godsdienst nu direct uit de school verbannen? Neen, daaraan dacht men in den beginne niet. Het onderwijs op de openbare volksschool zoowel als op de bijzondere scholen, die uitgingen van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, moest Christelijk zgn Maar bij dit christendom verliet men Gods Woord als eenige kenbron der waarheid en wilde, ook op het gebied der school, eenaxder fundament leggen, dan hetgeen gelegd is, n.l. Christus Jezus.

Als symbool van „de eeiiheid der natie'" begeerde men „de gemengde school" en om nu andersdenkenden geen aanstoot te geven, zocht men naar een zoogenaamde hoogere eenheid van alle gezindheden, „een christendom boven geloofsverdeeldheid". Men nam eenige elementen uit het Christendom en vermengde deze met een eigenwilligen godsdienst, hierbij een scherpe tegenstelling makende tus? ehen den natuurlijken en den geopenbaarden godsdiehst. De eerste had al de liefde van hun hart, met den tweeden hadden alleen de kerken te maken. Mr. Nic. Sinderom, een der woordvoerders van „'t Nut" schreef dan ook: „Een rechtschapen ouder behoort zich inzonderheid naar de vatbaarheid van het kind te schikken, beginnende met allereerst uit het rijk der natuur de Godheid te leeren kennen. Kan men een oog in het ronde slaan, zonder overal en in alles het bestaan van een almachtig Weaen te ontdekken? Er bestaat nists, waarin men geen leering vinden zal. Men beginne dan ook aldus God te leeren kennen; zoo zal het kind zuivere begrippen verkrijgen, en in staat gesteld .worder, om eenmaal iets meer te weten. Dat men eerst daarna van een Goidelijke Openbaring spreke. Ja, het is maar al te waar, dat, wanneer ds ouders deze openbaring te ontgdig ontdekt en met het onderwijs in bijzondere leerstellingen te vroeg een aanvang gemaakt hebben, het 'gevolg daarvan geweest is, dat hunne kinderen onverzoenlgke partg gangers, lage dwepers, schqnheilige booswichten en openbare Godverzakers geworden zijn".

I En de predikant Nieuwold, ook een der schoolhervormers uit die dagen, oor­deelde al even minachtend over het ; onderwijs in den bloeitijd der Republiek, als hij zeide: „Het van buiten-leeren van een godsdienstig vrageboek, hetwelk een kind niet verstaat, was slechts een dikke schakel meer aan den gzeren keten van een dom gerei, met hetwelk men eertijds Gods redelijke en zedelgke, doch teedere schepselen, misvormde tot gevoellooze werktuigen".

Uit bovenstaande citaten blijkt, dat deze mannen van den vooruitgang, schoon alleszins godsdienstig, vol afkeer warsn van de Gereformeerde leer en vijandig en hard tegen hare aanhangers. Men begon met den Catechismus van de school te weren, maar weldra behoorde ook de Bijbelsche Geschiedenis tot het verboden leerstellig onderwijs en werd de geheele Bgbel op den index geplaatst.

Zoo werd het beste deel van ons volk overgeleverd aan de willekeur van de leiders der toenmaals regeerende partg. Dat deze zich begverde voor de kinderen harer geestverwanten scholen te stichten zonder den Bijbel, was voor hare verantwoording, maar waarom belette zij den geloovigen ouders dit evenzeer te mogen en kunnen doen op scholen meiden Bijbel?

«En juist dit hebben de Liberalen met hand en tand belet. Viel, waar de oude beginselen nog doorwerkten, aan de ontkerstening der volwassenen in massa niet te denken, dan het maar beproefd met het opkomend geslacht door ze te dwingen de gemengde schooi te bezoeken.

Reeds den 1en Maart 1796 werd een ontwerp van onderwijswet der Nationale Vergadering aangeboden. Het duurde evenwel tot 1801 alvorens de eerste schoolwet tot stand kwam. Zij was het werk van den hoogleeraar van der Palm, die twee jaar te voren tot „Agent" van Nationale Opvoeding was benoemd. Volgens deae wet zou het onderwijs „zoodanig worden ingericht, dat het door ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen, geschikt zg, om hen tot redelgke wezens te vormen; -en wijders om in hun harten in te prenten de kennis en het gevoel van dat alles, wat aij aan het Opperwezen, aan de Maatschappij, aan hun Ouderen, aan zichzelve en 'aan hun medemenschen verschuldigd zijn". Contrabande was „al het leerstellige, dat door de onderscheiden kerkgenootschappen verschillend wordt begrapen".

Dr. J. Woltjer zegt hierover: „Deze wet verving nu de voorschriften door de Dordsche Synode in 1618 gegeven en de ordinantiën op het onderwijs door de Staten der Provinciën uitgeyaardigd. Wanneer men de beteekenis van den term Opperwezen, overeenkomstig het spraakgebruik van de toonaangevende kringen van dien tijd in 't oog houdt, kan niemand ontkennen', dat het Christendom in deze wet geheel ie verloochend, dat zij even goed door een heiden, als Cicero bijv., had kunnen zijn uitgevaardigd."

Reeds in 1803 werd de eerste schoolwet door een andere vervangen. He* rationalistisch beginsel bleef behouden en' daar bovendien de onderscheiding tusschen openbare en' bijzondere scholen verviel, was een ieder gedwongen van het openbaar onderwgs voor zijn kmderen gebruik te maken.

Van 1805—1806 stonde laer aan het hoofd van het bewind de Raadpensionaris Rutger Jan Schimr^penninck, die zich bijzonder interesseeme voor het onderwijs. Door zijn bemoeimgen kwam op 3 April 1806 de derde wet op het lager onderwijs tot stand. Naar den vorm keerde deze wet tot meer Christelgke beginselen terug. Art. 22 toch luidde: „Alle schoolonderwijs zal zoodanig moeten worden ingericht, dat onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden de verstandelgke vermogens der kinderen ontwikkeld en zg zelven opgeleid worden tot alle maatschappelijke en christelgke deugden." En in art. 23 heette het: „Terwijl vastgesteld wordt het nemen van maatregelen, om de schoolkinderen van het onderwijs in het leerstellige van het kerkgenootschap, waartoe zij behooren geenszins verstoken te doen blijven, zullende het geven van dit onderwijs niet geschieden door den schoolmeester."

Zoo moest dan de uitdrukking: „het albesturend Opperwezen" in deze wet zijn plaats ruimen voor „alle maatschappelijke en Christelijke deugden" ea werd ook niet meer gesproken van „het vormen tot redelgke wezens " Toch was deze terugkeer tot betere beginselen slechts een schijn, want onder den invloed van de verschillende geestesstemmingen werd in den loop der tijden de zin dier bekende formule gedurig gewgzigd, zoodat ten slotte elk houvast ten aanzien van de juiste verklaring dier woorden ontbrak. Men stak zijn licht op bij allerlei wgsgeeren en theologen, alleen naar de verklaring door den Christus zelf van het woord „christelijk" werd niet meer gevraagd en zoodoende werd het een vlag, die een onchristelgke lading dekte.

{Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit den Schoolstrijd.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's