Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u Verhooge te Zijner tijd. 1 Petrus 5 vers 6.

Onder de krachtige hand Gods.

Telkenmale wordt de Gemeente van Christus tezamen geroepen tot eene ure des gebeds en wel met het oog op den nood der tigden.

In den beginne, toen de oorloigsweeën zich pas begonnen baan te breken, hadden ze geregeld plaats, werden, ze veel talrijker gehouden, was de toeloop sóó enorm, dat een enkel kerkgebouw de bange en onthutste schade niet kon be» vatten. Doch, gelijk in veel, kwam ook hierin spoedig verslapping, 't Hield bqna geheel op. Men begon aan den toestand te gewennen. Het directe gevaar was geweken. Naast veel ongemak was er toch ook niet weinig dat als dadelgke winst kon worden geboekt, We zeggen niet in 't algemeen maar toch in vrij groote kringen werden verhoudingen geschapen, waarvan te voren geen denkbeeld kon worden gevormd. Het ging zooals men 't wenschte. Zoo werd geen nood meer gevoeld, totdat, totdat de vreeselijke werkelqkheid van den modernen verdelgingsoorlog heel de wereld dreigde met hongersnood en algemeene verarming. Nu werden de tijden weer rijp en nu werd wederom de noodzaak aangebonden om op te zien naar een God, Die helpen kan.

't Is wel beschamend en 't wijst wel heen op een hardleerschheid van het mensehel^k geslacht, welke schier met alle grenzen spot. Toch is het waar: hij komt niet, de gevallen Adamszoon, of het moet zijn door den nood gedreven.

Die nood is er weer. Momentelqk is er niemand, die er geheel aan ontkomt. De nood klimt, hij klimt steeds hooger, 't Wordt benauwd van alle zijden. Niet een, zelfs de meest vooruitziende diplomaat heeft dit wereldbeeld voor den geest gestaan dat zich voor onzen blik ontplooit. Zoo iets verschrikkelijks liet zich niet denken. En nog zijn we aan het einde niet. Nog kan niemand ons profeteeren waar ongeveer het eindpunt zal komen te liggen, hoe ver de vernieling xich nog zal moetein uitstrekken. Allerlei bange vragen rijzen op.

Lezers, daar is nood, groote nood.

Als er nu maar in oprechtheid to& vlucht mag worden gezocht. Als het ons laaar leiden mag tot den troon der genade, dan zou niet alleen de bedoeling dezer tuchtiging worden verstaan, maar ïou ook winste worden verkregen voor de toekomst. Nood, welke uitdrqft tot den troon der genade, laat een lichtend spoor achter zich. Wanneer de eigengerechtige en hoogmoedige mensch maar leert bukken en buigen.

Zal eene gebedsure vrucht afwerpen, zoo zal het kleed van eigengerechtigheid woeten worden afgelegd en de bedelaarsmantel worden omgedaan. 

Er zgn slechts twee plaatsen waar de Hooge en Verhevene woont, d, i. in de hoogte en in het heilige in den hemel dus en ~ — let nu op" — ^—• bij dien, die eens verbrijzelden en nederigen geestes is, opdat Hq levend make den geest des nederigen en opdat Hij levend make het hart des verbrijzelden.

Deze gedachte aien we zoo kostelijk belicht in het woord van den Apostel ' Petrus: vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhooge te Zijner tijd.

Mij dunkt, dat er weinig over geredetwist behoeft te worden, welke een der hoofdgebreken moet worden geacht van het menschdom in het algemeen. Dat is de hoogmoed. Geen krankheid is er, welke zoo 'in alle nerven en geledingen is doorgedrongen.

Wat klopt dat hart hem hoog! « Wat is hij toch een bizonder iemand I Wat kan hij toch'gemakkelijk wat anderen niet vermogen!

De eerste levenstrek, die uittrad toen hij God niet wilde gelooven en Zgne geboden op zijde schoof, ziet ge nu nog op aller gelaat.

't Was hem immers ook voorgespiegeld: „gij zult als God zijn." Een onbeperkte heerscher zou hg willen worden.

Is het zóó uitgekomen ?

Ge weet beter. Hg heeft gebogen en buigt nog voor een harden meester. Als een onttroond vorst staat hij daar. Telkens dat hg het ervaart. Toch blijft hij in eigen oog een gebieder. Vandaar die schrikkelijke hoogmoed. Of is deze niet schrikkelijk in openbaring? Sleept hg geen heirleger van rampen achter zich aan ? Werpt hij niet alles omver ?

Houdt hg van iets zijne schennende hand terug, als hg er maar grooter door kan worden en zijn zin mag uitleven. De natuurmensch duldt niet één boven zich, duldt niet één naast zich; hg moet heerschen. Ziet vanuit dit punt verklaart gij gemakkelijk heel de wereld buiten en binnen u. Daarom wil de mensch van God niet weten. Daarom verzet hij zich met hand en tand tegen dit heilig Wezen, Hij wil Hem als koning niet eeren. Van daar ook de wereld van verschijnselen rondom u. Wat heeft het eene volk tegen het andere volk, wat beweegt den eenen machtige tegen den anderen wereldgroote het zwaard aan te gespen?

Dat is die ingebeelde koning, d, i. dat welbewuste no, 1 willen zijn. Een wedloop heel deze wereld door wie de teugels in zijne hand aal vatten.

Nu over dit terrein laat de Heilige Geest hier zijn schijnsel vallen.

Petrus heeft door de genadige leiding des Heiligen Geestes, doordat de Heere hem bij de hand heeft gevat, dit leeren verstaan met zgn hoogmoedig hart te buigen voor den eenig-waren Koning,

't Was een pijnlijke weg geweest.

Hg had in volle oprechtheid gemeend dat hg den Heere de meeste liefde toedroeg, dat zgn hart het warmste klopte. Wat anderen aouden doen w; ist hij niet, van hem stond het wel vast dat hg den Heere niet kon verloochenen.

En nu komt hij in de beproeving.

Als het éen. moment had afgehangen van zijne trouw, ware hij omgekomen. De Heere hield in het verborgen de teugels vast.

Ziet dat heeft Petrus geleerd.

In deze leerschool is Petrus geoefend. d Zijn eigen hoogmoedig hart werd hier gebroken. Vandaar dat ge onder de Apostelen geen treft, die zooveel vermaningen laat hooren van nederigheid en kleinen zin.

Hier in dezen Zendbrief vermaant hg de Gemeente in haar geheel, toch de laagste plaats voor zich te begeeren. Zijt met de ootmoedigheid bekleed, want God wederstaat den hoovaardige, maar den nederige geeft Hg genade. 

' De hoogste Koning werpt alles neer wat voor Zijn hoogheid niet wil bukken. De heele historie door, ziet ge deze leer in toepassing gebracht.

God wederstaat de hoovaardigen maar den nederigen geeft Hij genade. — 't Zou de moeite wel loonen u uit de gewijde rollen enkele voorbeelden te noemen, maar waartoe het u al te bekende gewezen. Houdt dit tweetal slechts in 't oog: Saul. heeft in hoogmoed zich niet van den Heere afgewend of hij wordt verworpen, David die in nederigheid zijn kracht zocht bg den Allerhoogste wandelt langs wegen, waarvan maar éen woord geldt: den nederige geeft Hg genade,

't Mag wel voor een tijd den schgn hebben „wij redden het zonder God", straks wordt het schijnbeeld tegen den muur der werkelijkheid te pletter geworpen.

Zoo is ook de sprake, welke er uitgaat van onzen tijd,

Aan den wand waartegen de schaduwen van het wereldgebeuren zich afteekenen heeft de Heere aangebracht gulden letteren.

Als we nauw opletten lezen we: vernedert u onder de krachtige hand des Heeren, opdat Hij u verhooge te Zijner tijd." Daalt af van uwe gewaande hoogte; de zetel, waarop ge zgt geklommen, staat o zoo wankel.

De aandrift, den mensch van nature eigen, had hem geprikkeld tot zulk eene mate, dat hij zichzelf tot wereldgebieder liet uitroepen.

De mensch kon alles, de mensch had alle kluisters afgeschud, hg was een God in het diepst van zijn gedachten. Wanneer een schepsel nog — in zijn onnoozelheid — de, knieën boog om hulp te vragen van zijn God, die troonde boven de wolken, zoo klonken er duizend stemmen die het hem voorzongen: boven de sterren ia geen lichtende hemel meer. G| hebt alles in uw hand, elke'kracht der natuur is onderworpen aan u, o menschenkinderen.

Die hooge gedachte van het eigen ik bleek een prikkeling te hebben om steeds te zoeken naar nieuwe banen, om de terreinen waar nog nooit een menschelijke voet werd gezet, voor aich op te eischen. Hij kon steeds meer, en hij waagde zich steeds hooger, tot hij meende: nu kan ik alles.

God dienen, naar God vragen, , van Hem zich afhankelijk weten, werd steeds meer en steeds luider als dwaasheid uitgekreten.

De mensch zooals hij uittrad in onze dagen was een koning.

Als hij nu maar geen bekamper ontmoette! Als hg maar niet in botsing kwam met anderen, die ieder voor zich hetzelfde terrein begeerden!

Ziet hier de botsing.

Wat den enkeling overkomt in het gewone leven, wedervaart de volken met hun machtigen evenzeer.

Zg wilden ieder voor zich No. 1 zijn, steeds zich uitbreiden, steeds elkander de loef afsteken. Maeht tegenover macht

Al» hier éen schip werd gebouwd, werd ginds een drietal op stapel gezet, 't Was een wedloop, waarvan een ieder kon weten, straks botsen de raderen tegen elkander.

Hoog zijn kan slechts Eén.

De regeermacht kan niet aan velen worden toebetrouwd of straks staat ge voor het feit: wie onzer zal de leiding nemen? Hoogmoed komt voor den val. God wederstaat de hoovaardigen.

Daalt van uw zetel af — zoo klinkt het van alle kanten. De wereld roept het ook, maar uit de rauwe kreten laat zich genoegzaam afleiden wat hiervan de uitkomst zgn zal. Als knechten heeren worden is het een harde weg waarover men wordt voortgedreven.

Daalt van uw zetel af — zooluidtook de sprake des Alniachtigen. Vernedert u — onder Mijn krachtige hand.

Of is deze. niet krachtig? We hebben zoo vaak gezongen:

Gods rechterhand is hoog verheven. Des Heeren sterke rechterhand Doet door haar daan de wereld beven.

En die wereld heeft gebeefd eri beeft nog. De krachtige hahd des Heeren heeft ze op en tegen elkander geworpen, de machtigen, de hoovaardigen.

Het past ons niet eene keuze te doen, want de hoogheidswaan heeft allen gelijkelgk bevangen. Ze konden het allen zonder God, Zg zaten op den aetel. Zg regeerden de wereld. Zij zouden eiken aanslag tegen den vrede vergdelen. Zg zouden de wereld steeds hooger opvoeren.

Voor eene bgzondere leiding bleef geen plaats over.

En nu is alles te pletter geslagen. Da wgzen kunnen het probleem niet oplossen, de machtigen staan voor een hopelooae

En toch is er maar één ding noodig.

Wilt ge 't weten?

Zich vernederen onder de krachtige hand des Heeren, De volken zullen Hem weer moeten erkennen. Hem weer tot Koning uitroepen.

Vele — we kunnen gerust zeggen alle — pogingen van menschelijke zijde om tusschenbeide te komen zijn op een totale mislukking uitgeloopen. Eén interventie kan het doel treffen. Daar kan de kleinste onder ons het zgne toe bijdragen. Hg kan het God vragen: „Och, help Gg hun de oogen eens openen, doe hun de schellen eens afvallen, leer hen eeni buigen voor U." Zou dat ook te weinig worden gedaan? De vraag stellen is ze beantwoorden. De krachtige hand. Gods moet ingrijpep; deze alleen. En dit zal Hij doen om Zijn Naam te verheerlgken. Dit zal Hij doen enkel en alleen om Zijnszelfs wille.

Doch - «wat hier onlosmakeligk mede verbonden is: Hij doet het niet omdat één hunner het zich waardig maakte; de oorzaak ligt in Zijn Wezen, Maar wat nu ook gezien wordt: hiermede gaat onherroepelijk gep? i.ard het vragen, 'het roepen en smeeken der Zgnen: Heere, Gij hebt zulk een machtigen arm. Verbreek het harte der koningen, Verbrgiel den geest der machtigen. Leer hen eens klein worden voor U."

De roeping wordt ons klaar en duidelijk gesteld. Daar is geene zaak zoo noodig als het aanloopen van den troon der genade.

Lezer, waaneer op den weg der hoovaardij het pleit moet vallen, dan zullen de landen waarin het Christendom zijn zetel had geslagen, in een puinhoop zijn verkeerd.

Al zou .de gedachte van toeschouwer zijn voor ons reeds een prikkel inhebben op zichzelven — immer», wie ziet zulk eene menschenslachting aan zonder ontroering — doch daar is meer. Ook over ons zgn en welzijn wordt gehandeld. In de wereld waarin wg leven is alles veel te nauw verwant dan dat niet zou gelden de wet: , zoo één lid lijdt, Iijden al de leden."

Zou het heidendom straks niet komen om de laatste vonken van een schoon verleden te blusschen. De nood wordt ons opgelegd om den troon der genade aan te lèopen, met de bede: „Heere, stort uit den Geest der gebeden, Gg hebt een krachtige hand, Gg kunt de zaak geven waaraan de belofte verbonden is, dat hulpe zal komen. Dat is nederigheid. Staat er dan niet geschreven dat het hart der koningen in Uwe hand is als waterbeken, dat Gij het neigt waarheen Gij wilt, "

Ziet, dat is hetgeen wat zich tot nu tevergeefs laat zoeken. Eerst was het een beschuldigen van elkander in de meest stuitende vormen. Men vroeg zich tevergeefs af: zijn dat nu'de leiders geweest? Kan ik dat nu aannemen?

En al werd de toon nu milder, al werd wederzijds eenige terughouding gezien, daar is nog altijd een schroomvallig ontwijken vanden schgn: „ik ben de mindere geworden."

Ze willen allen nog de eerste agn. Leaers, wat zou het een heerlijke zaak zijn als eens gezien werd de eerste te willen worden in het belijden van de sonde, de eerste te zijn in de erkentenis ' van God te zijn afgeweken, de eerste in het vragen naar den wil des Allerhoogsten. Dan was de weg tot herstel gevonden.

De weg, zeggen we. Want de Allerhoogste blijft vrijmachtig om het punt te bepalen vanwaar herstelling intreedt.

De eisch luidt: vernedert u. De belofte des Heeren wordt waar gemaakt: opdat Ik u verhooge te Mgner tijd.

Gods tijd is de eenig juiste.

Gods klok vergist zich nooit. Hg wacht het juiste tgdstip af. Bij den profeet Jesaja betuigt Hij: „de Heere wacht, opdat Hij u genadig zg, en daarom zal Hg verhoogd worden opdat Hij zich over ulieden ontferme."

't Ia eigenaardig met het menschenhart gesteld. Daar kunnen reeksen van jaren over heengaan, dat hg nooit met God heeft gerekend, zelfs niet met Zgn bestaan. Het geheele leven vloot voorbij, en nu komt daar een keer, een plooi in zijn wezen — en ziet, nu meent hij, zal de Heere dadelijk moeten gereed staan. Hg klopte — die wonderdoende Ontfermer — aan de deur der ziele duizend maal duizend malen, en het bleef er zoo stil van binnen. En de zondaar klopt aan de hemelpoort en wat hg wil is: dadelgk antwoord.

Op Gods tijd. Hij heeft de belofte gegeven, ja, nog wel iets, wat er licht bij verschaft: „Eer zg roepen zal Ik antwoorden, "

Nu komt het er maar op aan dit te verstaan. Hg antwoordt zoo vaak door wachten met toebrengen van hulpe.

De Hemelgebieder luistert nauw toe naar het roepen van Zijne kleinen. De Heere is nabij allen, die Hem aanroepen in der waarheid. Hij doet het welbehagen dergenen, die Hem vreezen. Hg hoort het geroep en verlost hen.

Ja zoude Hg, Die het oor plant niet hooren, gewisselgk, - Hij zal, Den nederigen geeft Hij genade, op Zgn tijd.

Wat wg moeten leeren. Gel, is dragen, dulden, leeren vragen. We moeten het verstaan dat we staan voor den troon van het hoogste Wezen, Dien wij vertoornd hebben.

Wanneer door ons audiëntie ware aangevraagd bg de koningin zouden we het bestaan bij haar aan te dringen op deze wijs: „nu is het tijd." Immers neen, dan zou het enkel zijgn: ons verlangen kenbaar maken op een nederige wqze.

Doe gij dan ook niet anders, die voor het aangezichte Gods u nederbuigt. Pleit op het wezen Gods, op Zqne toezeggingen, op Zijn Woord en wacht op Zijn tijd.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's