Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

GENESIS IV vers 10: En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem van het bloed uws broeders, dat tot Mij roept van den aardbodem.

Een stem des bloeds.

Deze woorden verplaatsen ons in een tijd, toen de mensch nog maar kort stond buiten de poorten van het verloren paradijs. Buiten dat paradijs waren aan Adam en Eva twee kinderen, wellicht een tweeling, geboren. Al aanstonds echter bleek het dat de eerste de laatste en de laatste de eerste zou zijn. Op Kaïn immers, den man dien zij van den Heere had ontvangen, was van den beginne aan Eva's hope gevestigd geweest. Maar op die overspannen hoop volgde weldra d« matheid der teleurstelling. Haar tweeden zoon echter had Abel, d. i. ijdelheid of ijdele damp geheeten. Wel een bewijs dat zij van dit kind niet veel verwachting had. En toch bleek van de twee die op den akker waren Abel de aangenomene en Kaïn de verworpene te zijn.

De aanleiding tot onze tekstwoorden is overbekend. Kaïn had Abel doodgeslagen en schijnt toen op de vlucht te ïijn gegaan. Op die vlucht echter is de Heere hem tegengekomen en heeft hem toen de bekende vraag gedaan: Waar is Abel, uw broeder ? En als Kaïn dan het bekende antwoord geeft: ik weet het niet, ben ik mgns broeders hoeder ? dan zegt de Heere tot hem: Wat hebt gij gedaan ? Daar is een stem van het bloed uws broeders, dat tot Mij roept van den aardbodem.

Wat hebt gij gedaan? Als Kaïn op die vraag een antwoord had moeten geven, dan zou het dit geweest kunnen zijn. Dan had hij kunnen zeggen: Ik heb mijn broeder vermoord.

Toch zou dit antwoord dan maar zeer ten deele zijn geweest. Immers gij gevoelt wel dat Kaïn zoo maar niet aanstonds tot zijn doodslag gekomen was. Daar wai heel wat aan voorafgegaan. Wanneer de apostel dan ook later dezen broedermoord van Kaïn op Abel bespreekt, dan vraagt hij zoo terecht: en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? En op die vraag-heeft hg-dan dit antwoord gegeven : omdat zijne werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig.

Om te weten wat Kaïn gedaan heeft, moeten we dus een stap in de geschiedenis terug. En dan komen we tot het offer dat door beiden gebracht was. Kaïn had dat offer gebracht van de vruchten des lande. Kaïn had dus gemeend dat een handvol korenaren genoeg was om het verkeer met God te herstellen. Met Abel echter was dat geheel anders geweest. Niet maar van de vruchten der aarde, maar van zijn schapen en nog wel van de eerstgeborenen zijner schapen en nog wel van het vet. dus van het beate daarvan had Abel den Heere een offer gebracht. Het offer van Abel was dus, in tegenstelling met dat van Kaïn, een bloedig offer geweest

Vandaar dat er ook staat: de Heere zag Abel en zqn offer aan; maar Kaïn en zijn offer zag hg niet aan. Het aanrien van Abels' offer boven dat van Kaïn vond dus zgn grond in de gezindheid waarmee beiden hum offer gebracht hadden. Wanneer de apostel Paulus later in De Hebreeënbrief deze beide offers be­ spreekt, dan zegt hij: door het geloof heeft Abel een meerdere offerande ge--offerd dan Kaïn. Het verschil lag dus in het geloof.

Abel was een geloovige en Kaïn niet. Door het bloedig offer dat hij bracht, erkende Abel zichself des doods waardig te zijn. Maar in dat vette der rammen dat Abel aanstak op het altaar lag ook reeds een heenwijzing naar het Lam Gods, waardoor straks ook Abels' zonde zou worden teniet gedaan en waardoor straks ook de prikkel van Abels' dood zou worden weggenomen. En dat alles nu werd bij Kaïn gemist. Bij hem was geen belgdenifl van zonde, dus ook geen behoefte aan verzoening, dus ook geen geloovig uitzien naar een bloedig rantsoen Kaïn was een ongeloovige. En dat hij dan toch offerde kwam bij hem niet anders voort dan uit kracht van opvoeding of uit een zekere slaafsche vrees voor den Heere of uit de verbeelding dat hij met zgn offer Gode aangenaam was. Maar om God zelf was het Kaïn niet te doen. Integendeel, Kaïn was in den grond der zaak een vgand van God en een vijand van God ia ook een vijand van zijnen naaste.

Daar lag dus de diepste oorzaak waarom Kaïns' aangezicht jegens zgnen broeder verviel, waarom Eg eerst in'hgd en wrevel, straks in toorn en haat tegen aijnen broeder ontstak. Ja, daar lag de diepste oorzaak waarom straks de oudere broeder den jongere heeft aangegrepen en hem met zijn sterke vuist zoo heeft geslagen dat weldra zijn ziel het lichaam ontvlood. De oorzaak van het eerste bloed dat buiten het paradgs werd vergoten, de reden dat het eerste graf gedolven moest worden op een aarde die nu een groote akker des bloeds is geworden, lag dus daarin dat de mensch van zijnen God was afgeweken en gedaan had wat kwaad was in de oogen des Heeren. Het is dan ook wel opmerkelijk dat de eerste zoon van den eersten zondaar de eerste moordenaar werd.

Was Abel de eerste martelaar, Kaïn is de eerste moordenaar geweest, de eerste van allen wier voeten snel zijn om bloed te vergieten en in wier wegen vernieling en ellendigheid is. En ach, dat die schuldentdekkende vraag , wat h«bt gij gedaan, " door den Geest des Heeren Kaïn op het hart ware gebonden, dan zou hij niet alloen gekomen zijn tot den uitroep: mijne misdaad is grooter dan dat zij vergeven worde, maar dan zou hg ook gevraagd hebben; is er nog een weg om de straf te ontgaan en weder tot genade te komen?

Wat hebt gij gedaan? Dat was de vraag tot Kaïn; maar kan die vraag niet herhaald worden tot een van God afgevallen wereld, inzonderheid in onzen tegenwoordigen tijd?

Wat hebt gij gedaan? Ja, die vraag kan in de eerste plaats gericht worden tot de oorlogvoerende volken, die nu meer dan vier jaar met elkaar zijn gewikkeld in den meest moorddadigen krijg. En als die volken nu op deze vraag een antwoord moesten geven, dan zou het dit kunnen zijn: wij hebben vier jaar lang elkander vermoord, wij hebb«n vier jaar lang het bloed van Vorsten en volken vergoten, wg hebbon vier jaar lang doodgeslagen, wg hebben vier jaar lang de kostelgkste menschenlevens niet maar bij tientallen of bij honderdtallen of bg duizend-en tienduizendtallen, maar bij honderdduizentallen en bij millioenen vernield.

Toch zou ook dit antwoord, indien 't al gegeven zou worden, nog maar zeer ten deele waarheid sijn. Immers evenmin als Kaïn zoo maar tot den moord op Abel gekomen is, evenmin is deze oorlog zonder oorzaak ontstaan. En wat dunkt u, zou de oorzaak van dezen krijg in den grond der zaak niet dezelfde wezen als de drijfveer dien Kaïn tot den doodslag bracht? Zooals we zagen was dat het ongeloof van Kaïn, zijn moedwillig afwgken van den Heere, of wilt ge, zgn eigenwillige godsdienst, dat hg meende dat ook zijn on-bloedig offer den Heere welbehagelijk was.

Kaïn meende het zónder God ta kunnen stellen, althans zonder den éenen waren God. Kaïn wist niet dat hij met den Heere weer verzoend en vereenigd moest worden; hij verstond niet dat zijn zonde scheiding gemaakt had tusschen God en zijn ziel en dat er zonder bloedstorting geen vergeving van die zonde mogelijk was. Vandaar dat Kaïns' godsdienst ook was een eigenwillige godsdienst.

En zou dat in den grond der zaak het geval ook niet .bij de oorlogvoerende volken zijn"? Of kan het ontkend dat 't ongeloof ook onder hen steeds dieper wortelen schoot ? Is er ook onder de volken, evenals bij Kaïn niet een moedwillig afwijken van den Heere geweest. Zeker, de Heere heeft nog wel laten waarschuwen. Hij heeft Zgne dienstknechten nog wel uitgezonden, vroeg op zijnde en zendende, om het inzonderheid Europa's volken toe te roepen : is er niet, indien gij weldoet, verhooging, en zoo gij niet weldoet, de zoude ligt aan de deur. Maar trots die waarschuwende stem des Heeren is men hoe langer hoe verder afgeweken van God en Zijn dienst. Als er nog godsdienst overbleef, dan bleek het zoo vaak een eigenwillige godsdienst te zijn. De offers, die nog gebracht werden, zg bleken vaak niet anders dan een vrucht van opvoeding of van slaafsche vrees voor den Heere of van werkheiligheid te zijn.

De volken hadden God niet meer noodig, althans dien God niet, van wien zij door de zonde waren afgeweken en met Wien zg nu alleen in een weg van gerechtigheid wefn verzoend en vereenigd konden worden. Dien God, dien éénen waren God werd het hoe langer hoe driester toegeroepen: wgk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.

En waar er onder de volken hoe langer hoe meer een breken met God en Zijn Woord en Zgn dag, daar kon het niet uitblijven of de mensch ging het hoe langer hoe meer zoeken op eigengekozen wegen. Hoe meer God van den troon werd gestooten, hoe meer 't schepsel op den troen werd gezet. Hoe meer de eeuwige dingen uit hst oog werden verloren, hoe meer de zienlijke dingen in het oog werden gevat.

Was het dan wonder dat om die zienlijke dingen deelachtig te worden, de éen steeds meer den ander verdrong? Het was den mensch en alléén om rijk worden te doen, en Gods Woord zegt het zoo duidelijk: de geldgierigheid is de wortel van alle kwaad. Zij is niet 't minst de wortel van nijd en haat en thans ia zij op groote schaal de wortel van moord en doodslag geworden.

En ach, laten wij nu, ziende op de oorlogvoerende volken maar niet meenen dat wij beter zouden wezen dan zij. Immers het moge waar zijn dat wij door Gods sparende goedheid nog voor den krijg bewaard zijn gebleven, maar zit dezelfde wortel van haat en doodslag toch ook niet in uw en mijn hart ? Een ieder die zgn broeder haat immers is een doodslager ! O hoe komt dat telkens weer uit in zooveel twist en tweedracht als niet zelden ook in de gemeente des Heeren bestaat.

Wat een bittere woorden kunt gij telkegs weer hooren; wat een booze oogen kunt ge telkens weer zien; wat een nijdige harten treft gij gedurig weer aan. O, dat de Heere die vraag: wat hebt gij gedaan, door de werking Zijns Geestes ook ons maar op het harte mocht binden. Dan zullen ook wij tot de belijdenis komen: Heere, wij hebben al zoo menigen doodslag begaan. Ook al is het niet in denzelfden zin als waarin Kaïn het deed, ook wij hebben al zoo menigen broeder en ; al zoo menige zuster vermoord.

En daarom, neen, de schuld van dezen oorlog ligt niet alleen bg de volken die bezig zgn elkaar te vernielen tot het meest bittere einde. De schuld van deze krijg ligt in ons aller hart. Immers ook van ons is het waar wat de dichter van den 106en Psalm eens zong:

Wij hebben God op 't hoogst misdaan: Wij zijn van 't heilspsor afgegaan; Ja, wij en onze vaad'ren tevens. Verzuimende alle trouw en plicht. Vergramden God, den God des levens, Die zooveel wond'ren had verricht.

Wat hebt gg gedaan? Het is wel opmerkelijk dat op deze vraag die de Heere zelf gedaan heeft, ook door Hem zelf het antwoord wordt gegeven. Kaïn is dus blijkbaar op deze vraag het antwoord schuldig gebleven; maar nu laat de Heere hem gevoelen dat Hij een God is, die de bloedstortingen gedenkt. Hoort maar: daar is een stem van het bloed uws broeders, dat tot Mij roept van den aardbodem.

De dood van Gods gunatgenooten is kostelijk in de oogen des Heeren. Ook in het laatste boek des bijbels worden we daaraan herinnerd. Immers Johannes hoort daar de zielen dergenen, die gedood waren om het Woord Gods en de getuigenis die zg hadden met groote stem roepen: hoe lang, o heilige en waarachtige Heerscher oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen, , die op de aarde wonen ?

En zoo nu was het ook hier met dezen manslag door Kaïn gepleegd. De wrake Gods werd er over ingeroepen. En in het vervolg van Genesis IV kunt gij het lezen welk een schrikkelijk oordeel aan Kaïn voltrokken zou worden. De broedermoorder toch werd van de aarde vervloekt. Wanneer hij den aardbodem bouwen zou, zou deze hem aijn vermogen niet meer geven en zelf zou hij op de aarde zwervende en dolende zijn.

Wat een bittere naweeën heeft dus de zonde van Kaïn met zich gebracht. Neen, voor Abel was de moord het ergste niet. Immers omdat zijn leven een leven in hope op het komende vrouwenzaad was, daarom is zijn sterven voor hem geen verlies, maar wel winst© geweest. Voor Kaïn heeft de zonde heel wat wranger vruchten gedragen. Hoort hem maar, evenals later Esau, schreeuwen met een zeer grooten en bitteren schreeuw: mijne misdaad is grooter dan dat zg vergeven worde. Ziet hem maar, evenals later Judas, zich rondwentelen in angst en in ernart; en hoewel hg de plaats des berouws met tranen zoekt, vindt hij ze niet.

Kaïns droefheid bleek dan ook niet anders dan een droefheid naar de wereld te wezen. Kaïns onrust bestond niet anders dan in vrees voor de menschen. Hij vreesde immers, dat al wie hem vond, hem zou doodslaan. Vreeze echter voor den Heere, die hem reeds gevonden had, kende hij niet. O, ware er van die vreeze in zgn hart slechts iets gevonden geworden. Dan zou Kaïn zeker in aanbidding zijn nedergevallen voor dien God, die hem op zgn weg tot staan had gebracht. Dan zou hij, door Gods Geest asn zijn zonde ontdekt, voor den Heere ook belijdenis van zgn overtredingen hebben gedaan, en dan zou ook Kaïn het nog ervaren hebben dat er een bloed was dat betere dingen sprak dan het bloed zijns broeders, dat zoo juist door hem vergoten was.

Helaas, dat Kaïn nooit anders getreurd schijnt te hebban dan over de gevolgen der zonde, en dat het bij hem dus ook nooit gekomen is tot een droefheid naar God, die een onberouwelgke bekeering tot zaligheid werkt.

Daar is een stem des bloeds van uwen broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. Zoo sprak de Heere tot Kaïn, maar zou God wel ooit meer reden gehad hebben om dat woord ons toe te roepen dan nu, nu vier lange jaren het bloed van zooveel duizenden en millioenen in de aarde is weggezonken.

Of weet gij het niet en gaat het u niet aan dat de aarde doorweekt is van het bloed dat nog steeds in breede stroomen over haar henen golft? En o, hoeveel bloed zal daaronder ook bloed van Abel zijn geweest. Hoevelen zullen er aan beide zijden van de strijdende volken zijn gevallen, wier namen waren geschreven in het Boek des Levens en des Lams, wier zielen waren ingebonden in het bundelken der levenden bij God ?

En wat in Kaïns' dagen waar was, dat is in onze dagen niet anders geworden. Het bloed van Zijn volk is dierbaar in de oogen des Heeren. Hij zoekt en Hij gedenkt het bloed, gestort in wreev'len euvelmoed. Dus ook het bloed dat in dezen krijg vergoten is, het heeft geroepen en het roept tot den Heere om wraak. Is het wonder dat de Heere met Zgn oordeelen komt? Is het wonder dat in menig opzicht de vloek van Kaïn ook ons heeft getroffen? De aarde gaf aan Kaïn zijn vermogen niet meer. Wat dunkt u, is dat niet een der bittere vruchten die ook voor ons aan dezen hangen wereldkamp zijn gegroeid ? Want zeker, de aarde geeft nog wel haar gewas, maar wie is er die van het gewas des velds nog het deel dat hem toekomt ontvangt? Is het niet veeleer als zien we dagelijks het zwarte paard uitgaan en als hooren we telkens weer een stem uit het midden der vier dieren, die zegt: een maatje tarwe voor een penning en drie maafjes gerst voor een penning, en beschadig de olie en den wijn niet.

En was dat nog het eenige maar. Maar is het niet alsof het vergoten bloed naast het zwaard van den honger ook een geest van krankheid ontketend heeft? Wij hooren er immers allerwege van hoe zulk een geest van besmettelijke krankheid ook ons volk reeds heeft aangetast. En ook al liet hij zich aanvankelijk niet zoo ernstig aaneien, toch vernamen we wel hoe ook hier reeds voor meerdere slachtoffers de kuil gedolven moest worden, en wie vermag te zeggen wat ook hiervan nog het einde sal zijn. O, dat wij ook in deze krankheid iets mochten hooren van de stem van het broederbloed, dat nu meer dan vier jaar vergoten werd.

Maar daar is nog meer Kaïns-vloek die deze stem des bloeds over ons bracht. Ziet eens, Kaïn vond geen plaats des berouws, zeiden we reeds, hoewel hij de zelve mot tranen zocht. Kaïn vreesde den Heere niet, maar Kaïn was bang voor de menschen en vandaar dat zijn leven een leren van voortdurende en matelooze onrust is geweest. En zouden er ook te dien oprichte in onze dagen niet veel Kaïns zijn? Menschén die wel treuren over de gevolgen der zonde, ir aar niet over de zonde zelf ? Menscheu, die wel bang zqn, maar die veel banger zijn voor de menschén, dan dat zij bang zijn voor God ? Immers daar wordt in onze bange tijden nog wel geklaagd en gezucht, maar gij weet dat ook wel, het is in den 'regel eon klacht over duurte en over gebrek; het is in den regel een klacht omdat de zienlijke dingen zooveel schaarseher en dus ook zooveel duurder dan. anders zijn. Maar waar is de klacht over zonde en schuld ? Waar is de klacht dat het onze ongerechtigheden zijn die scheiding maakten tusschen ons en onzen God?

O zeker, de menschén zijn in onze dagen, evenals Kaïn, soms wel ongerust. Nu eens zijn zij bang dat er oorlog zal komen, dan weer z^'n zq bang voor het zwaard van den honger, dan weer vreezen zij dat de verderfengel zal uitgaan, en zoo is daar van alle zijden vaak een vreexe des doods. Maar waar is de vrees voor Hem, die niet alleen het lichaam kan dooden, maar die ziel en lichaam beiden kan verderven in de hel ? Ach, als het daar op aankomt dan geldt het: daar ia geen vreeze Gods voor hunne oogen.

En toch is het noodig dat daar zulk een klacht over onze zonde en dat daar zulk een waarachtige vreeze Gods in onze harten geVonden zal worden. Anders zal ons offer, ook het offer van ons gebed om vrede, den Heere niet welbehagelijk kunnen zijn. Integendeel, dan zal het ook van ons gelden: Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan.

Gelukkig daarom als de vraag: wat hebt gg gedaan, door ons met de belijdenis van David beantwoord mag worden : Ik heb gedaan, wat kwaad was in uw oog, Dies ben ik. Heer', Uw gramschap dubbel waardig. Immers als gij zoo tot u aelven ingekeerd, zondaar voor God zqt gesvorden, dan hebt gij noodig een bloedig offer, waarmee gij voor Gods aangezicht zult kunnen bestaan.

Welnu, dan mogen wg u wijz«n op dien eenigen Herder, vau wien Abel een zinnebeeld was. Dan mogen wij u wijzsn op Hem, die straks ook door zgn broeders is gehaat en daarna door de handen. der onrechtvaardigen aan het kruis is gehecht en gedood. Zijn bloed echter is het bloed der verzoening, dat betere dingen spreekt dan het bloed van Abel. Immers roept het bloed van Abel en al het rechtvaardige bloed dat ook thans nog wordt vergoten om toorn ®n wraak, het bloed van Christus roept om genade en zaligheid.

Mocht dat u in de bange en donkere dagen die wg beleven tot vertroosting wezen. En als ook gij dan geroepen zijt om telkens weer om herstel van den vrede te bidden, mocht dan het bloedrantsoen van het offer van Christus uw eenige pleitgrond zijn.

Immers als de Heere niet anders zag dan de misdaad van Kaïn, als Hg niet anders hoorde dan de stem van het bloed, dat nu vier jaren lang bij stroomen vergoten is, dan zou de Heere voortgaan om het aardrijk te vervloeken en dan zou er aan de uitgieting van de fiolen van zijn rechtmatigen toorn geen einde meer zijn. Alleen wanneer de Heere aanziet het offer van den beteren Abel, dat eenmaal gebracht is aan Golgotha'* kruis; alleen wanneer de Heere zijn oor te luisteren legt aan de stem van dat bloed dat van de aarde tot Hem roept om genade en waarheid, om gerechtigheid en vrede, dan is er hope dat het woord van den dichter in beginsel ook hier op aarde nog weer eens zijn vervulling erlangt:

De bergen zullen vrede dragen. De heuvels heilig recht. Hij zal hun vrolijk op doen dagen «. Het heil hun toegezegd, 't Ellendig volk wordt dan uit lijden Door Zijnen arm gerukt; Hg zal nooddruftigen bevrijden, Verbrij z'len wie verdrukt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's