Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verkiezing tot het ambt.

(Vervolg).

Wat de Schrift in deze leert is ongetwgfeld: dat het verkiezingsrecht allereerst en oorspronkelijk rustte bij de Gemeente.

Wanneer men nagaat, hoe de Apostel Matthias door het lot gekozen is uit «en dubbeltal, door de Gemeente te Jeruzalem gesteld (Hand, 1 : 23); hoe het eerste zevental diakenen door de Gemeente op Apostolisch bevel is gekozen (Hand, 6:3) en daarmee vergelijkt hetgeen ons wordt meegedeeld in Hand. 15:22 en 2 Cor. 8:19, dan bemerkt men dat de Gemeente bij de verkiezing tot het ambt (Tit, 1: en 1 Tim. 5:22 gaat over het stellen in het ambt) grooten invloed had. 't Welk de Kerkvaders hebben vastgehouden, gelijk we van Cyprianus uitdrukkelijk de verklaring lezen: Wij verzekeren plechtig, dat door Goddelijk gezag vastgesteld is, dat de priester in tegenwoordigheid van het volk, onder aller oogen gekozen worde, opdat hg als waardig en geschikt tot het ambt door aller getuigenis goedgekeurd worde." Iets wat ook Calvgn in zijn tractaat van de „Noodzakelgkheid der reformatie der Kerk" alsook in dat over de „ ware wijze, waarop de Kerk gereformeerd moet worden" verdedigt tegenover Rome.

Evenwel gaat het niet op hieruit nu te besluiten, dat de ambtsdragers bij de verkiezing dus niets hebben te doen dan lijdelekie toeschouwers te zgn; dat de gemeente bij haar keuze geheel onafhankelijk moet zgn van den Kerkeraad en dat elke invloed van den Kerkeraad op de stemming uit den booze zou zijn; en als hiërarchisch of Roomsch zou mogen worden getypeerd.

Neen, als de Roomsche stelling is: het ambt wordt door het ambt verkozen, dan is de Gereformeerde stelling nog niet: het ambt wordt buiten het ambt om gekosen. De Schrift leert ons wel anders. De Gemeente is één geheel. De Gemeente is het lichaam van Christus en Jezus is de Koning, die over haar regeert in den weg door Hem zelf geordend, agnde in en door het ambt. En daarom ook moet de Gemeente in de verkiezing van de ambtsdragers gekend worden, maar de ambten zelf moeten daarbij niet uitgeschakeld worden. ledere orde in de Kerk moet haar wettig aandeel krijgen. En daarom moet gewaakt, dat niet de Kerkeraad met uitsluiting van de Gemeente tot het ambt verkisst, gelijk eveneens niet goed te keuren is, dat de Gemeente kiest zonder den Kerkeraad daarin te kennen.

Vandaar dat we b, v. in de door de Leidsche hoogleeraren opgestelde Synopsis ook lezen: „Evenals in de eerste gemeente Matthias tot het Apostolaat en de diakens tot hun ambt gekozen zijn onder leiding der Apostelen met toestemming van de geheele Gemeente, zoo behoort eene goede en wettige verkiezing aldus te geschieden,

"orde eerst de Kerkeraad beproeft uitkiest de en geven de leden der gemeente hun stem  aan de keuze, die door den Kerkeraad is gedaan."

Hierin ligt dus het beginsel, dat de / Kerkeraad, die bij alle kerkelijke handelingen de leiding heeft, krachtens de '' instelling van Christus, ook bij het  verkiezen van ambtsdragers niet op non activiteit mag worden gezet, maar ook dan wel degelijk een verantwoordelijke leiding heeft en houdt.

Eene vrije stemming der gansche Gemeente werd dan ook van ouds alléén gedoogd bij de eerste stichting der Kerk. Maar was de Kerk eenmaal geordend, en warem de ambten ingesteld dan werd het anders. Zoo werd b.v. op de Synode der Kruiskerken in de Z. Nederlanden, 26 April 1563 te Armentiers gehouden, aldus besloten: , Waar de Kerk nog niet tot haar rechte orde is gekomen, daar zullen de ouderlingen en diakenen gekozen worden door de gemeene stem dea geheelen volks (par la voix commune de tout Ie peuple) met hunne predikanten, maar waar de tucht reeds is ingevoerd, daar zal de verkiezing geschieden door den Kerkeraad met de predikanten en diakenen, en de gekozenen zullen daarna worden voorgesteld aan het volk."

In dien geest schrqft ook Calvijn in . zijn verklaring van de Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 6 vers 3, waar we, naar aanleiding van het verkiezen der 7 diakenen lezen: „wqzen wij er in de eerste plaats op, dat de verkiezing der diakenen aan de Gfemeente toekomt. Want het is tyrannie, indien één enkel persoon naar eigen keuze de kerkendienaara aanstelt" (waarmee Calvijn dus blijkbaar het Roomsche stelsel, dat de paus tot het r ambt verkiest, veroordeelt.) „Dit is dus de wettige orde, dat zij, die eenig openbaar ambt in de Kerk bedienen zuilen, door eene gemeenschappelijke stemming gekozen worden. Maar de Apostelen schrijven ons voor, hoedanige personen men kiezen moet, n.l. mannen van een beproefd geloof, begaafd met wijsheid en andere gaven des Heiligen Geestes. Dit nu is het midden tusschen tyrannie en willekeurige bandeloosheid, dat er niets gedaan wordt dan met toestemming en goedkeuring van het volk; dat de herders echter moeten toezien, dat hun gezag een teugel blijft om de aanvallen van het volk te bedwingen, dat zij niet buiten de gestelde orde gaan. Bovendien is het der moeite waard er op te letten, dat het den geloovigen als eene wet op-1 gelegd wordt, om niemand te verkiezen, | dan die er de geschiktheid voor heeft." 

Dit komt overeen met wat we in de „Institutie" lezen: „Zoo zien we dan, dat deze beroeping eens Dienaars volgens Gods Woord wettig is, wanneer diegenen, die bekwaam gevonden worden, door de eenstemmigheid en goedkeuring des volks verkozen worden. En dat de andere Herders de verkiezing leiden en bestieren moeten, opdat daarin of door lichtvaardigheid of door partijschap of door oproerigheid geen misslag van de menigte begaan worde." 

De Kerkeraad mag dus bij de verkiezing tot het ambt niet verlaagd worden tot het Moderamen van een vergadering, welke vergadering dan met meerderheid van stemmen eens zal uitmaken wie tot predikant aal worden beroepen, wie oaderling of diaken ml worden. Dan zijn we in de revolutionaire wateren van de volkesouvereiniteit gekomen. En daar hooren Gereformeerde menschen niet thuis. 

Maar Calvijn wqst in deze den Schriftuurlijken weg: dat de Kerkeraad aan de Gemeente bepaalde personen moet voorstellen, om dan van de gemeente de goedkeuring en de toestemming tot die keuze te verlangen. Zoo kon eenersijds de klip van tyrannie des Kerkeraads, anderzijds de klip van tyrannie der Gemeente ontzeild worden in een gulden middenweg. En zoo staat ook Voetius tegenover dit vraagstuk. Hij acht het uitnemend, dat de Kerkeraad voor het opmaken van een dubbeltal eerst de Gemeente raadpleegt, omdat de Kerkeraad niet voor zichzelf maar voor de Gemeente de keuze moet doen; maar ook dit raadplegen der gemeente, wie de mannen harer keuze sijn, moet altijd zoo geschieden „dat zoowel de leidende macht bij de verkiezing zelve als ook het eindoordeel over den verkoren persoon aan dm Kerkeraad verblijft." 

Dat is zoo de doorloopende Iqn bij al de Geref. theologen: de Kerkeraad — het ambt van Ohristus ingesteld, om de Gemeente te besturen en in alles leiding te geven — moet ook bq de verkiezing van ambtedragers ds leidende macht behouden, ook al behoort het recht der verkiezing aan de Gemeente. 

Dat is Schriftuurlijk. Neem maar de verschillende plaatsen waar van het verkiezen van diakenen of ouderlingen sprake is en ge zult zien, dat wel niet alles ons is beschreven en dat ook volstrekt ons geen regelen gegeven zijn in deze voor alle volgende tijden, maar dat toch wel als doorloopende practijk ons geteekend wordt: at de Apostelen bq de verkiezing van een nieuwen Apostel en van de eerste diakenen wel de Gemeente saamroepen, om een keuze te doen, maar dat zq daarom niet aan de Gemeente een volkomen vrije keuze laten. (Men zie plaatsen als Hand. 6, Hand. 14, Tit. 1:5, I Tim. 5 : 22, enz.

Nog eens, veel blijft in deze duister en onzeker. Vaste regelen en bepaalde reglementsartikelen zijn ons volstrekt in deze niet gegeven. Maar onae Gereformeerde Vaderen hebben toeh terecht geconstateerd, dat het Schriftuurlijk is, dat de verkiezing het recht is d«r gemeente; maar dan die gemeente genomen in haar organisch geheel, waarin het ambt van Christuswege een verantwoordelgke en leidende taak heeft. Twee beginselen dus, die beide tot hun recht moeten komen. En daartoe moet, om met Oalvijn te spreken, gezocht worden naar een „gulden middenweg."

Merkwaardig in deze is, dat te Geneve waar Oalvijn zelf werkte zoo weinig van het ideaal in deze gegrepen is. Feitelijk was het daar toch dat.... de Overheid de ouderlingen koos, zq 't dan ook in overleg met de predikanten. Want in de Ordonnances Ecclesiastiquoa was bepaald, dat de kleine raad van de stad gezamenlgk met de predikanten de voordracht voor ds ouderlingen zouden doen aan den groeten Raad van tweehonderd en dat zij door dezen zouden worden bevestigd. De Gemeente dus geheel uitgeschakeld en het ambt feitelijk buiten werking gesteld. En eerst in 1560 kreeg de Gemeente het recht om, nadat de namen der gekozenen aan hun waren voorgesteld, tegen de gekonenen bezwaar in te brengen. 

Dat Calvijn zelf een dergelijke regeling geen ideaal vond weten we uit 't .geen hij in zijn , Institutie" heeft uiteengezet. We bedoelen Boek IV hoofdst. 4 par, 12. Daar lezen we: „Ik beken echter dat door het Concilie van Laodicea met goede eden is besloten, dat de verkiezing aan de menigte des volks niet zal worden toegelaten. Want het gebeurt bijna nooit, at zoovele hoofden eenige zaak eentemmig afdoen, en het ia schier altijd aar, dat het ongestadige volk in tegentrijdige richtingen gescheurd en gedeeld ordt. Maar tegen dit gevaar was een eer doelmatig middel verordend. Want ooreerst werd de verkiezing door de eestelgken alleen gedaan; dien sij verozen hadden stelden zij voor aan de agistraat, of aan den Raad of aan de oornaamsten. Dezen bekrachtigden, na ehouden© beraadslaging, de verkiezing, oo zij hun wettig scheen te zijn; maar oo zq in hun oog niet rechtmatig was, ozen zij een ander, die hun verkieslijker as. Daarna werd de zaak gebracht voor de menigte dea volks, die, schoon zij aan zulk een voorafgaande keuze niet was ebonden, nochtans minder gewoel verorzaken kon. Of, indien men, om tot e verkiezing te komen, een aanvang aakte bij de volksmenigte, zoo gechiedde dit alleen om te weten, wien ij begeerden. Als men nu de begeerte es volks gehoord had, deden eerst de eestelijken hunne keus. Op die manier onden de geestelijken niet aanstellen dien ij wilden en werden toch ook niêtgmoodaaht de dwaze begeerten des volks in' te willigen." 

Tweeërlei advies dus van Calvijn; óf de kerkeraad kiest de ambtsdragers, aan de gemeente dan overlatend om te belissen of zq deze gekozenen wil aanvaaren of verwerpen; öf de gemeente komt erst saam om vrij en onaf hankelqk haar temming te houden, waarna de kerkeaad keuae doet uit degenen die de geeente begeert. Langa deze wegen wordt dan bereikt: de kerkeraad kan niemand an de gemeente opdringen, dien zij niet ebben wil; maar ook de gemeente omekeerd kan den kerkeraaad niet dwingen ersonen in het ambt te stellen die de kerkeraad niet begeert.

Het ambt wordt zoo niet uitgeschaeld ; aan den invloed van de gemeente ordt plaats gegeven; tyrannie van het mbt wordt geweerd; voor volkasouveeiniteit wordt gewaakt. 

Wil men dan tusschen die twee w^gen nderscheid maken, wat er ook werkelqk s, dan aou men van den eersten kunnen eggen dat de kerkeraad feitelijk kiest n de gemeente alleen het recht van oestemming of afkeuring heeft (de meer rristocratiache lijn, omdat d« machtvan en kerkeraad domineert), terwijl van en tweede gezegd kan worden, dat de emeente feitelijk kiest en de kerkeraad an deze keuze gebonden wordt (de meer emocratische lijn, omdat daarbij het overicht aan de »qde der gemeente valt).

In de Fransche Kerk«n is over 't alemeen de meer arristocratische Iqn geolgd en benoemde de kerkeraad, waarna de benoemden aan de Gemeente werden voorgesteld. En in onze Nederlandsehe erkordeningen is aanvankelqk deze egel overgenomen. In de Wezelsche rtikelen van 1568 lezen we toch in oofdst. 2 het volgende: art, 1. In de eerste plaats is het gansch noodig, dat tot den Dienst van het Woord Gods venals tot welke kerkelqke bediening ok niemand worde toegelaten zonder wettige roeping, verkiezing, goedkeuring, ehoorlijke onderzoeking en wettige orde. art 2. Nu kan een beroeping en veriezing, met geen enkel recht voor wettig gehouden worden tenzq daarbij zooveel mogelijk èn de kuiperq van den beroepene en de teugellooze en onbezonnen gemeenheden van het volk èn de eerzuchtige heerschappij van de ouderlingen en voorgangers buitengesloten worden. Art. 3,

Opdat dit op de rechte wijze geschieden kan, zou het zeker te wenschen zijn geweest, dat een vrome overheid harerzÏjds haar hulpe wilde verleenen bij het rijp beraad en de voorzichtige keuze der ouderlingen. Want op deze wijze zou elke beslissing van het volk veilig kunnen berusten in hun (beider) eaamgevoegd gezag. Daar dit echter nauwelijks schijnt te kunnen worden verwacht, zoo meenen wij, dat geen betere regeling kan ingesteld worden dan dat de gemeene bewilliging der Kerk gevoegd worde bij het gezag der ouderlingen. En dit zal in iedere Kerk zoolang onderhouden worden, totdat de Synode na de verdeeling der dassen, sal geoordeeld hebben, dat de Dienaren en ouderlingen van meerdere kerken moeten samenkomen bij de verkiezing en onderzoeking van een enkele (Kerk). Want indien dit geschiedt, dan schijnt de toestemming van het volk niet zoozeer van noode te moeten zijn, daar het gezag van meerdere kerken voldoende is om den overmoed der ouderlingen (indien deze wellicht, wat God verhoede, mocht ingeslopen zijn) te beteugelen. Art.4. Intusschen echter, zoolang dit nog niet teweeggebracht kgin worden, oordeelen wij, opdat aan de ouderlingen niet meer macht en vrijheid dan billijk is tegenover het volk toegestaan worde, dat een dubbel getal van personen, die na rijp beraad door de (ouderlingen) goedgekeurd en beproefd zijn (indien deze althans te verkrqgen zijn) aan het volk met name zullen bekend gemaakt worden, waarvan vervolgens hot halve deel door de stemming der afzonderlijke (gemeenteleden) gekozen zijnde tot de uitoefening van hun dienst zal toegelaten worden. Art. .5. Op die plaatsen echter, waar het volk minder eschikt zal wezen om te kiezen, hetzij egens het klein getal der geloovigen, etgij wegens gebrek aan geleerde en rome mannen, hetzij wegens ouderlingen artijstrijd, hetzij eindelijk omdat op die laatsen nooit te voren eenig Dienaar eenige ordening der Kerk geweest is, achten wij, dat niemand tot den dienst bevorderd kan worden tenzij het gezag ener andere, liefst aanzienlijke en zoo mogelijk naburige Kerk daarbij kome. art. 6. Inmiddels oordeelen wij, dat men naar het voorbeeld der Apostelen een dag zal vaststellen voor vasten en plechige gebeden, opdat de hulp des Heiligen Geestes het oordeel en de stemming van het volk, gelijk ook de keuze en de onderzoeking door de ouderlingen moge bijstaan."

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's