Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Kerk en het Woord Gods.

XI.

Waarneer de kerkeraad overgaat om iemand het Avondmaal te ontzeggen, dan is dat in de hope, dat berouw zal volgen, verzoening zal plaats hebben en spoedig bedoeld lid der Kerk in volle eere zal worden hersteld. Daarom moet ook de eerste acte van tucht een vermanend karakter hebben: De daad der af houding van hot Avondmaal wordt als 't ware dan ook door vermaningen gedragen. Art. 76 der Kerkorde doet dit sterkuitkomen: er moeten vermaningen aan voorafgaan; zg moet van vermaningen vergeaeld gaan; en er moeten vermaningen op volgen. En slechts wanneer de vermaningen hardnekkig verworpen worden zal men tot de censuur overgaan.

Eerst afhouden van het Avondmaal. „En" zoo segt dan art. 76 „En indien hg, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teeken van boetvaardigheid bewijst, zoo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsngding, komen."

De kerkeraad heeft hier een ernstige taak. Zonder de gemeente er nog in te kennen moeten er onderscheidene vermaningen onder vier oogen of in klein gezelschap plaats hebben, met de ernstige bedoeling een dwalende en zondigende aiel te behouden uit de strikken des hooien. Met langzamen spoed zal de tuchtoefening moeten voortgaan. Hier geldt: festlna lente I d. i. haast u langzaam. Wat natuurlijk geenszins beteekent, dat de tucht mag verwaarloosd en de zonden door de vingers gezien mogen worden. Geen overdrgving aan den eenen kant, maar anderzijds geen nalatigheid. (Voetius. Pol. Eccl. IV 910—915.)

Wanneer we vragen welke rechten een gecensureerde vóór het tot afsngding komt heeft en houdt, dan zijn daar enkele dingen die als vanself op den voorgrond tredefi en die besproken dienen te worden^;

Mag de gecensureerde de godsdienstoefeningen bijwonen?

En het antwoord is bevestigend. Gods huis staat voor ieder open en de prediking kan medewerken ten goede.

Mag een gecensureerde bij den doop van zijn kind optreden en de doopbelofte afleggen ?

Hier moet het antwoord ontkennend luiden. Want een die onder. verdenking ligt een zondig leven te leiden of een ongeloovige te agn en daarom door den kerkeraad onder censuur is gezet kan onmogelijk de verplichtingen der doopvragen op zich nemen.

Wel is het mogelijk, dat zijn kind gedoopt wordt, maar de gecensureerde kan niet tot het beantwoorden der doopvragen worden toegelaten vóór en aleer de censuur is opgeheven.

Zoo kan een gecensureerde ook niet op het gros voor ouderlingen of diakenen geplaatst worden, evenmin als hg mag meestemmen bg de verkiezing van ambtsdragers. Want wel blijven ze behooren tot de gemeente, zoolang ze niet zijn afgesneden, maar het gebruik of uitoefening van hun rechten is hun voor een tijd ontnomen. „Terwijl zij dus het recht behouden, worden zg slechts voor eenigen tijd afgehouden van en verhinderd in de uitoefening daarvan; en dit is het, wat hen van de geëxcommuniceerden onderscheidt " (Voetius )

En hoe ontwikkelt zich nu het proces der tucht, wanneer de onderscheidene vermaningen niet baten en de zaak aan de gemeente moet worden voorgesteld en zij van de schorsing tot de afsnijding voortschrgdt?

De Synode te Embden, 1571, gaf ook hiervoor de hoofdlijnen aan Zij bepaalde toch in art 31 in hoofdïaak het volgende: De Dienaar moet den hardnekkigen zondaar openlgk van den kansel vermanen, zgne zonde duidelgk verklaren en aantoonen, wat naarstigheid aan hem gedaan was in het bestraffen en afhouden van het Avondmaal; voorts moet hg 'de gemeente vermanen, vuriglgk voor hem te bidden, opdat zg niet gedwongen werd, tot de laatste remedie over te gaan,

-Drie van zulke vermaningen moesten er geschieden: „In de eerste en sal de Sondaer niet ghenoemt worden, opdat men hem eenighsins versehoone; in de tweede sal men hem noemen; in de derde sal men der Ghemeente aensegghen, dat men hem excommuniceeren ofte ugtsluijten sal, ' tenzg dat hg sich bekeerde, opdat hij, ist dat hg hartneckigh blijft, door stilswijghende verwillinghe der Ghemeente, afgesneden werde" enz. Later werd hierbij nog bspaald, dat bq de tweede publieke vermaning mst advvts van de Classis de naam genoemd zou worden.

Dit advies werd noodig geacht, omdat ds schuldige waarb«rg moet hebben, dat de tucht volkomen rechtvaardig wordt toegepast en ook omdat een kerkeraad inzake tucht voorlichting noodig kan hebben.

De practqk, dat een kerkeraad aanstonds na de afhouding van het Avondmaal overgaat tot den eersten trap van Censuur is met art. 77 der Kerkorde m strijd; eerst moet er aan art. 76 voldaan zijn d. i. eerst moet de afhoudmg van het Avondmaal, zonder dat daarvan aan de gemeente mededeeling is gedaan, hebben plaats gehad; en voorts moeten er na diè afhouding nog onderscheidene vermaningen toegediend zqa.

Daarna eerst zal men overgaan tot de drie publieke vermaningen of drie trappen der tucht, dat ook eigenlijk drie vermaningen niet aan den gondaar maar aan de gemeente zijn, om de srem««nfo aan , te sporen den zondaar aan te spreken voor hem te bidden, (art 77 Kerkorde „en 55al de gemeente vermaand worden, hem aan te spreken en voor hem te bidden") Dat dit aanspreken en vermanen dan eeret bij den tweeden trap der tucht kan geschieden is duidelgk, daar bij de 1ste trap slechts een opmtlyke kennisgeving van de reden, waarom de tucht moet voortgaan, gegeven wordt. Er wordt dan nog slechts gesproken van de hardnekkigheid des aondaars Doch bij de tweede vermaning wordt de zonde in haar kwaliteit aangeduid en de naam des zondaars meegedeeld. Dan moeten de gemeenteleden in liefde alles beproeven om den zondaar, hun nu niet onbekend meer, aan te spreken en te vermanen, dagelijks voor hem biddend, terwijl ook in de vergadering der gemeente voor hem gebeden zal worden.

Vóór den derden trap van de voorgenomen excommunicatie zal de beklaagde nog uitvoerig kennis krijgen van de' gronden die voor zijn schuld kunnen worden aangevoerd, opdat hij mogelijk nog ten laatste tot bekeering kome of, zoo niet, nog tijdig in appèl kan gaan. Art. 31 Kerkorde zegt immers: „zoo iemand zich beklaagt, door de uitspraak der mindere vergadering verongelijkt te zqn, dezelve sal zich op eene meerdere vergadering beroepen mogen."

Natuurlqk dat voor dit appèl een termen moet staan, wantmen kannajartn toch niet meer terugkomen op een besluit des kerkeraads. Waarbij als er een. geschil ia tusschen twee personen de tijd wat langer zou kunnen worden gesteld dan wanneer het een bepaalde tuehiMaak is. In het laatste geval, zoo antwoordde de Synode van Dordrecht, 1678, : „deaelvighe sal sich terstont beroepen, ende 800 yemant op den bestemden tqt sich niet en beroept, die sal van het recht der beroepinghe versteken wezen, "

Wordt de zondaar bij de 3de vermaning san de gemeente onbekeerlijk gevonden, dan zal hij daarna „met stilzwijgende bewilliging der Kerk" worden afgewezen.

. De gemeente wordt hier gedacht er zwijgend mee accoord te gaan en er vóór te stemmen, wgl niemand bezwaar heeft ingebracht.

Brengt een lid der gemeente wèl bezwaar in, dan moet de kerkeraad dat, alverens verder te gaan, met nauwgezetheid onderzoeken en zoo het gegrond is, er rekening mee houden. Is het ongegrond, zoo zal dit met redenen omkleed aan den bezwaarde worden meegedeeld. Legt de klager zich bq de verklaring des kerkeraads neer, dan kan dez® met de tucht voortgaan, maar teekent hij appèl aan, dan stak® de kerkeraad haar voortgang der tucht, totdat de meerdere vergadering in dit geschil uitspraak gedaan heeft.

Aanvankelijk hadden de kerken geen vast formulier dat bg de afsnijding of excommunicatie gebruikt werd. Toch was het noodig dat deze zaak ordelijk toeging. Voetius zegt: , omdat de ban eene ernstige zaak is, vaak in onderscheidene kerkgebouwen door meerdere dienaren moet plaats hebben en de vorm van afsnijding later aan de classeen& an de Synode moet kunnen getoond worden, mag zij niet aan den dienaar overgelaten, maar moet een vaststaand formulier gebruikt worden" (Pol, ECGI. IV, 920).

Op de Synode te Middelburg, 1581, was dan ook reeds een vraag uit Zeeland en Z.-Holland: „Dat een sekere forme van voorstellen ende excommunicatie gemasct worde." Uit den boezem der kerken komt deze zaak dus op. En de Synode heeft een kort formulier van den ban toen gegeven; waarop de Synode te 's Gravenhage, 1586, voortbouwde, toen zq een breeder formulier, zooals wq het thans nog hebbpn, opstelde. Volledigheidshalve laten we het formulier van 1581 hier volgen. Het luidt aldus:

„Gheliefde Broedere, wij hebben mennichmael verclaert dat N. de sonde N, beghaen heeft, die welcke hoewel se in haer selven swaer is, ende der kercksn Gods seer schandeligck, soo heeft hq nochtans de selvedoor signe hartneckicheqt groter ghemaekt ende verswaert, dwelcke soe groot geweest is, dat hij niettegenstaende hij dyckmaels anghesprocken is,ende tot boetfeerdicheijt, so int besondere, ende tot in het ghemeene, In de tegenwoordicheijt van veel getuichen vermaent is: maer noijt van eenich ghevoelen sijner sonden en tot teekenen der boetveerdigheijt heeft konnen gebracht worden. Dewijle wij van te foooren vermaent hebben, dat ghij God voor hem bidden ende hem sijns ampts vermanen souden, ende wijder te kennen gegheven, dat men, ten waers dat hij hem bekeerde, tot die laeste remeidie der afsnijdinghe soude moeten voertfaeren, Ende niemand van Y.l. ons te kennen gegheven heeft eenich teeken van leedtwezen aen hem bevonden te hebben: Soe ist om oersaecke voergerpeldt, dat  hier in den naem ende mit die mpcht onsés Heeren Jesu Christi vergadert zijn, verclaren dat N. buijten de Ghemeente Gods  ende van de hope der eenigher salicheijt (soo langhe hg hardtneckich blijft) berooft, en daerom soe vander ghemeengchap der Sacramenten als van alle segeninghen ende weldaden Gods, die hij sgne ghemeente bewijst, uitgesloten, ende als een Heijden ende Tollenaar te houden is. Eijndelick wij gheven hem (ghelijk Paulus spreekt) den Satan over, opdat soe het moghelijck is die wijsheijt ende cracht, so des vleijschs, als des Satans, dien hij te feei gehoorsaem is gheweest, getemt ende ghedoot sijnde, hij hem selven dm S. gheest onderwerpe, ende naer den selve leve, ende alsoe ten laesten de ewyghe saïichegt vercrijghe. V.L. mits dezen vermanende, dat ghij V. van de ghemeene ende ononnoedighe conversatie niet hem wil onthouden, opdat hij beschaemdt ghemaekt zijnde hem bekeere."

Blijkbaar voldeed dit korte formuleer niet genoegzaam eö vandaar dat toen door de Synode van 's Gravenhage, 1586, een verbeterde en uitgebreider redaette gegeven heeft, waarop ia art, 69 van de acta van die Synode gedoeld wordt, waar staat, dat de excommunicatie moest plaata hebben „volghende de forme nae den Woords Gods daer toe ghe«teit." Dit is dan hetaelfde formulier, dat we thans nog hebben en dat, zoo*ls we weten, aldus begint: „Geliefden in den Hsere Jezus Christus, het is  bekend, dat wij nu op onderscheidene tg den bij sekere trappen u voorgehouden hebben, welk esne groote sonde en sware ergernis ons medelid ¥. gedaan en gegeven heeft ena, "

Wanneer we dit Formulier leaen, bemerken we, dat het uit vier verschillende deelen bestaat en wel:

1. een me 063digclöeling aan de gemeente van de droeve noodza^elgkheid, dat het tot de afsnijding komen moei;

2. de uitspraak der afsnijding zelve; 3. de vermaning aan de gemeente; 4. het gebed.

Allerlei vragen doen zich hiervoor.

Een der gewichtigste is deze: is het formulier van den Ban nog wel te gebruiken sinds door de Reformatie de uniformiteit, de eenvormigheid der Kerken voor goed gebroken is en de veelvormigheid der Kerken er voor in de plaats is getreden? Gaat het nu langer aan, op iemand, die rich niet meer met de leer der Kerk vereenigen kan, maar toeh aichaelf nog niet wil onttrekken «an de Kerk, door mondeling of schriftelgk zijn lidmaatschap op te zeggen, den ban toe te passen en dan te verklaren met ons formulier: „dat N. om de voorzeide oorzaken uitgesloten is en wordt uitgesloten mits dezen buiten de Gemeente des Heeren en vreemd is aan de gemeenschap van Christus, van de Heilige Sacramenten en van alle geestelijke zegeningen en weldaden Gods, die Hg aan Zgne Gemeente belooft en bewijst, zoolang hij hardnekkig en ' blgft in zgne» zonden ? "

Zulk eene verklaring, zegt men, past wal bij een toestand, waar er in een land maar ééne Kerk is, zoodat ieder, die buiten die Kerk staat, als een heiden m tollenaar moet worden geacht, maar niet in een land, waarin vele Kerken, meer of minder zuiver, naaet elkaar bestaan, zoodat iemand, kan hij het in de eene Kerk niet vinden, het bg de andere kan gaan zoeken. Men kan toch bv, wei buiten de Herv. Kerk of buiten de Geref. Kerken of buiten de Chr. Geref. Kerk zalig worden en deel hebben aan Christus en Zijne weldaden ?

Maar men vergete dan niet, dat de Kerk haar eigen belijdenis dient te gelooven, te «eren en te verdedigen. En ja wanneer het om allerlei bijkomstige oorzaken gaat, dat men het niet vinden kan in de Kerk, dan zal men voorzichtig moeten zijn natuurlijk met zulke gewichtige en veel zeggende uitspraken. Maar dan geldt ook de ban niet. Doch als men in de leer aelve verschilt, waar deze is naar Gods Woord, rakende den weg der zaligheid in Christus, of als men in de zonde leeft, ja, dan aal de Kerk zonder consciëntiebeswaar moeten afsnijden eu, voor zoover de Kerk oordeelen mag ook vrijmoedig verklaren, dat msn zoolang men in s'n dwaling of zonde volhardt, geen deel aan Christus heeft en geen deel €ian hetKoninkrijk Gods. En neemt een andere Kerk 800 iemand dan gemakkelijk op in haar midden, dan zal men daar moeten toezien, dat men zich niet openbare als een valsche Kerk, of als een Kerk welke zonde geen zonde meer noemt.

Zoolang de Kerk meer is dan een administratief lichaam, zoolang zg er een belijdenis opnahoudt en zich zelf acht te zijn de Kerk van Christus, zich richtende naar Gods Woord, zal ook de tucht noodig zijn en ook de Ban moeten in eere gehouden. Is de belijdenis weg, dan ook geen Ban meer. Doch is de belij deeis er nog, dan blijve ook de Ban.

Waarbij natuurlgk de verdeeldheid der Kerk, om andere oorzaken dan aan de ijelgdenis ontleend, zonde is.

{Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's