Stichtelijke overdenking.
Daniël nu had in zijne opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan, Dan. 6 : 11. (middelste gedeelte.)
Open vensteren. II.
Hoewel Daniel het weet, dat zijne vijanden het er op gezet hebben hem te bespieden en hem waar te nemen, of hij ook naar zijn opperzaal zal gaan om te bidden voor dat open venster, dat uitzicht geeft in de richting van Jeruzalem — zoo gaat hij toch dagelijks, naar zijn gewoonte, driemaal in zijn bid ver trek bmnen, om neer te knielen voor.zijn God. Hij doet het niet méér dan hij gewoon was. Hij doet het ook niet met meer ophef en meer vertoon dan anders. Het vroom gemoed haat alles wat op pronkerij of ijdel vertoon gelijkt of wat er op berekend zou zijn om anderen te grieven of te tergen. Daar is het gebed niet voor. Daar dient het heilige niet toe.
Maar naar zijn gewoonte gaat hij ook niet minder in het gebed; hij doet het niet Anders dan hij gewoon is. Want dat treft de eere zijns Gods; dat raakt den welstand zijner ziel. En zoo gaat hij getrouw driemaal daags naar de opkamer, des morgens, des middags en des avonds, des Heeren aangezichte zoekend, met dankzeggingen en gebeden.
Hier worden we bekend gemaakt met een gewoonte van dezen knecht Gods, die in Perzie een van de hoogste betrekkingen bekleedt, waaraan we ons kunnen toetsen. Geen morgen gaat er voorbg, of de dag is aangevangen met God. Des middags klimmen de gebeden omhoog en des avonds, als de dagtaak volbracht is en de nachtelijke duisternis aanbreekt, buigen zich de knieën voor Hem, die hulpe bracht en alleen veiligheid schenken kan.
Zoo leeft Daniel uit Gods hand; zoo wandelt Hy voor Gods aangezicht; zoo verkeert hg van dag tot dag in de nabijheid Gods — en neen! dat laat hij niet los om de wille van menschen; dat kan hij niet nalaten om de wille van het gebod des konings. De vensters moeten open en zóo kan zijn ziele alleen adem halen; zóo kan hij alleen leven.
Eigenaardig, dat het venster zóo was gebouwd, dat het in de richting van Jeruzalem uitzicht gaf. Dat was niet toevallig. En dan moest het open, wijd open, om vrij en ver te kunnen turen ddarheen, waar het land der vaderen was, waar Jeruzalem lag. Daarin spreekt de echte Israëliet. Die in het land der vreemdelingschap aan zijn land, het land van Abraham, Izaak en Jacob gebonden blgft en die met heilig heimwee verlangt naar Jeruzalem, de heilige Godsatad, waar de tempel stond (Ps. 137). ^
Als het gebed oprijst voor Gods aangezicht, denkt hij aan Kanaan, aan Jeruzalem. En hg denkt er aan, met schuldlïelijdenis. Want het is den Joden niet tot eere, dat zg in het land der heidenen vertoeven. Het is hun ongerechtigheid, welke dit droeve lot hun bracht.
Jeruzalem — o! als hij daaraan denkt, dan denkt hij aan de verwoesting van die stad; en het zgn de zonden der Vaderen en de overtredingen der kinderen, die roepen om straf. Neen — bij den Heere is geen onrecht en verre zij God 'an goddeloosheid! De Heere is recht in al Zijn werk, ook in dit werk van ver woesting en verbanning. Met hun tergend kwaad hebben zij het zelf alzco gewerkt, dat de Heere opstond in toorn, om Zijn volk met de roede te geeselen en te bezoeken met zijn straffen.
Daniel voelde dat, beleed dat voor zijn God in oprechtheid. En hij wilde dat venster openhouden, om daar voor des Heeren aangezicht de zonde zijns volks te belijden. Neen! dat venster mocht niet gesloten worden. Het harte moest daar zich uitstorten met smeekingen en tranen.
Jeruzalem — ja, daar woonde de Heere tusschen de cherubim in het midden Zijns volks. Daar wilde Hij Zijn Sion zegenen. Daar wilde Hij dat Zijn volk zou wonen. Hij had het beloofd aan Abraham, Izaak en Jacob. En o! dan kwamen de beloften Gods voor het oog der ziele te staan. Dan ging het aan zijn biddenden geest voorbij, alles wat de Heere Zijn volk had toegezegd. En immers. Hij was Jehova, de trouwe Bondsgod, Die niet laat varen de werken Zijner handen!
Jeruzalem — en o! dan begon de ziele te smeeken, om de verlossing des volks, om de vrig making van des Heeren erfdeel. Dan bad hij tot den Heere, om tempel en altaar weer op te richten en het harte des volks weer te trekken tot de vreeze Zijns Naams, opdat Israel weer mocht wonen in hun eigen land, met een eigen koning, met altaar en tempel — verwachtende den Messias, die komen zou om Israel vrij te maken en de heidenen te vergaderen tot Zijn Koninkrijk.
O! als Daniel maar weer voor dè, t venster mocht staan, daar maar mocht neerknielen, daar mocht bidden, dan werden de zonden beleden, dan werd om genade gesmeekt, dan werd gepleit op Gods beloften, dan werd het harte gesterkt in het geloof. En weer klonk het uit het diepste der ziele in oprechtheid: Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij ook niets op aarde", alsook: laat de redenen mijns monds en de overdenking mijns harten welbehaaglgk zijn voor Uw aangezicht, o HEERE! mijn rotssteen en mijn verlosser." (Ps. 19:15)
Hoe is óns gebed?
Velen der Joden murmureerden voor God, zonder te bedenken dat hunne zonden oorzaak waren van al de ellende. Zonder hope leefden ze ook, daar ze geen gezicht hadden op Gods genade-en trouwverbond. Het ging om vleeschelijke dingen. Zij waren zelf het middelpunt van alles. Het ging om aardsch goed en vleeschelijk genot. En zoo leefde men eigenlijk zonder gebed, zonder God, zonder toekomst, zonder hope — triest en ondankbaar levend van den eenen dag in den anderen.
Hoe is ons leven?
Is het gelijk aan het leven der Joden, die ontevreden, murmureerend hun weg gingen; geen oog hebbend voor de zonden der vaderen noch voor eigen ongerechtigheid ? In deze bange dagen mogen we onszelf wel eens beproeven in onzen godsdienst, in ons bidden en danken, ten opzichte van onzen verborgen omgang met God. Want o! kan dat niet het meest benauwen, dat er in onze dagen zooveel schikken en plooien is, zooveel jagen naar geld en goed — waarbij nog wel godsdienstige woorden gehoord en godsdienstige vormen en gewoonten behouden worden, maar waarbg — kan het ook anders? — zoo weinig bespeurd wordt van een innig gebedsleven en een heilig wandelen voor Gods aangezicht. Wat is het goud van de vleugelen weg! Wat is alles wereldsch, stoffelgk, aardsch, zondig en slecht geworden I Ja, waar is de grens tusschen Gods volk en de wereld, waar loopt de scheidingslijn tusschen de christenheid en het heidendom?
O! zal de kracht van Christus, zal de sterkte des Geestes weer ervaren worden, dan moeten de vensteren weer open en er moet weer gebeden worden; er moet weer gehoord worden een oprecht belijden van zonde en schuld, met een pleiten op Gods beloften en een wandelen in oprechtheid in de vreeze Gods. „Des Heeren vrees is rein, zij opent een fontein van heil, dat nooit vergaat" moet weer gezongen worden en alleen wanneer er een verborgen omgang met God is, in den weg Christus, door den Heiligen Geest, zal het ware levensgeluk weder terugkeeren en zal een blij vooruitzicht kunnen lokken en troosten.
Wel is Daniel dan te benijden, waar hij door Gods genade biddend door het leven mag gaan.
III. Te benijden? Maar ziet ge dan niet, dat weer de vijanden van Daniel bij hoopen komen opdagen, hem begluren, hem bespieden, en als ze zijn bidden hebben gezien, driemaal daags, voor het open venster, dat in de richting van Jeruzalem gebouwd was, dan loopen ze met hoopen haastig naar den koning en klagen hem aan.
Dat komt nu van zijn onplooibaarheid I Menschen als Daniel kunnen ook niets over hun kant laten gaan; ze weten niet te geven en te nemen, te plooien en te schikken. En dan kan het niet anders, of dat moet moeite en verdriet geven. Zie het maar aan Daniel! Neen, er is voor God en Christus, voor Zgn Woord en Wet geen plaats in het midden van het leven der maatschappij, 't Gaat alles tegen God en Zijn gebod in. En wie het dan voor Zgn eere, voor Zijn Woord, voor Zijn geboden mag opnemen, die zal ervaren, dat de wereld weet te fitten, weet te spotten, weet te haten, weet te kwellen, weet te vervolgen, ja, ook weet te dooden.
't Gevolg voor Daniel is, dat de koning, hoe zéér hij Daniel hoogachtte, ja, liefhad, naar uitwijzen van het door hem geteekende gebod het vonnis moet bekrachtigen, waarbiij Daniel, de eersteder stadhouderen, verwezen wordt naar den kuil der leeuwen, die vreeselijke strafplaats, voor de ergste misdadigers bestemd.
Was Daniel dan geen goed onderdaan geweest, geen goed stadhouder ? Had hg niet trouw zijn Werk gedaan en niet geijverd voor de eere en de belangen des konings ?
O ja! als hij hierin vergeleken wordt met zijn beschuldigers en aanklagers, dan kan hij, door Gods genade, de proef wel doorstaan. En de koning wist dat ook wel. Maar... die godsdienst, die bracht Daniel ten slotte in de moeite. En de wet lag daar. Naar deze wet moet hij sterven...
Zoo brengen de open vensters van Daniels bidvertrek hem tot den val. Want, hoezeer de koning hem lief heeft en hoezeer het hem aan 't harte gaat zijn trouwen dienstknecht in den dood te zien ingaan, onder vele angsten en smarten — de wet eischt het en het geschiedt. De kuil wordt geopend. Daniel wordt er in neergelaten tusschen de leeuwen; de steen wordt er op gelegd, het koninklijk zegel er aan gehecht — de hel kan juichen, de vijanden kunnen van vreugde opspringen. Dat heeft nu zijn vroomheid gedaan; dat heeft hij nu van zijn vertrouwen op God, dat heeft hij nu als vrucht van zijn heiligen wandel!
Wees evenwel niet te vlug met uw oordeel. Gg zoudt zoo zeggen, dat die rijke man in de gelijkenis ook veel meer te benijden was dan die arme Lazarus. Als ge een van de twee plaatsen mocht innemen, zou uw blik onwillekeurig gaan naar het prachtige huis, liever dan naar die bedelaarsplaats buiten de poort. Maar... wie is ten slotte de gelukkige ? Hij die straks voor eeuwig zijn oogen opslaat in de hel of hij die door de engelen gedragen wordt in Abrahams schoot?
Zoo ook met Daniël en zijne vijanden. Wie zgn de gelukkigste ? Daniël die met zijn God in de kuil der leeuwen geworpen wordt of de vijanden die zonder God buiten staan ?
Straks zal het openbaar worden; God komt op Zijn tijd!
Want immers als des morgens vroeg de steen wordt afgewenteld nadat het koninklijk zegel is verbroken, dan hoort de koning Daniels stem en hij verneemt tot zijn groote blgdschap dat de Engel des Heeren met hem is geweest om hem te bewaren. Dat hebben mee de open vensters in Daniels bidvertrek gedaan. Daar is op den Heere' gehoopt ©n de Heere heeft hem in den kuil der leeuwen niet verlaten; in het geloof is Daniël ingegaan in de diepte en de muil der leeuwen is door den Engel des Heeren toegestopt en nu wordt hij verlost en verhoogd. Ziet, dat hebben de open vensters gedaan. Dat is de vrucht van zijn gebedsleven. Met God te wandelen is tenslotte niet schadelgk. Door tijdelgk verlies gaat het tot eeuwige winst, door de diepte tot de overwinning.
En de vijanden ?
Zij worden nu op last van den koning — ziet, hoe lief hij Daniël, den godvreezenden stadhouder had — in de kuil geworpen en eer ze op den bodem zijn hebben de muilen der verscheurende dieren hen reeds in stukken getrokken. „Hier zijn de werkers van het kwaad gevallen in een jammerstaat waarin zij hulploos sterven."
Ziet ge wel, dat het beter is op den Heere te vertrouwen dan op de menschen ? Bemerkt ge wel, dat zij die open vensters in hun bidvertrek mogen hebben mogen ervaren, dat er een God in den hemel is, die op de Zijnen aeht geeft en Zijne kinderen behoedt, ook bg het vreeselgk woeden der hel en der boozen ? Ja, welgelukzalig is de mensch die den God van Jacob tot hulpe heeft!
Ligt de troost voor al Gods kinderen niet in het zien van Jezus Christus, die onderging in het graf, achter den gezegelden steen, bij het hoongelach der vganden, maar Die aan den morgen van den derden dag uit de dooden opstond, om opgenomen te worden in heerlijkheid?
Daar ligt de sterkte en de blijdschap voor allen die God vreezen. Daar ligt de verzoening van hun zonden èn daar putten ze de kracht ten leven uit. Zijn overwinning is hun victoria. Ook al moet het' telkens door de diepte, in Christus Jezus is de weg ten leven ontsloten, welke blijft tot in eeuwigheid!
„Hoopt op den Heer gij vromen, is Israel in nood, er zal verlossing komen, Zijn goedheid is zeer groot."
En neen! de beginselen naar Gods Woord zullen het niet verliezen op elk terrein des levens. Zeker, de wereld verzet zich er tegen. De koningen, soms tegen hun begeeren, teekenen wetten, die tegen God en Christus ingaan. (Denk in dezen tijd van de Uniecollecte maar aan de Schoolwet, welke geteekend werd door koning Willem III, ingaande tegen Gods Woord en tegen den Christus Gods), maar, geen nood! tenslotte zal Christus zegevieren en Gods Woord zal bestaan tot in eeuwigheid.
0! dat onze godsdienst dan eens echt mocht zijn. Dat onze levenswandel gewijd mocht wezen door waarachtige godsvrucht. Dat we een verborgen omgang met den Heere, in Christus Jezus, door den Geest mochten kennen. En dat het ook, door genade, bij ons mocht wezen: „Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij ook niets op aarde."
Dat is een gelukkig leven — ook ontbreken de smarten niet. „In de wereld zult gij verdrukking hebben" heeft de Heiland gezegd voor al de Zgnen. Maar Hij heeft ook gezegd: „Ik zal u niet begeven noch verlaten" — en dat is verre het beste.
„Die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht" — is een van de woorden van Jezus, gesproken vóór dat Hiij de aarde verliet.
God geve uit genade, dat Zijn volfcmag worden aangedaan met kracht uit de hoogte, ook om vooral in deze tijden als een stad op een berg te staan en te midden van een krom en verdraaid geslacht te wezen als een licht op een kandelaar.
En onze ziele sterke zich in God — waarbij ook ons harte bg tgden verwaardigd worde om uit de open vensteren des hemels t© worden gevoed en gelaafd; om ook bij tijden door die open vensteren in te blikken, als bij voorsmaak, wat in Christus in den hemel bereid ia voor allen die God vreezen.
Onze wandel zij in-de'hemelen en op aarde zg de vreeze des Heeran de adem onzes levens en de lust onzer ziele. Amen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1918
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1918
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's