Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij deelde de driehonderd man in drie' hoopen ; en hij gaf eenen iegelijken eene bazuin in zijne hand en ledige kruiken en fakkelen in het midden der kruiken. Richt. 7:16.

Een ongelijke strijd.

Het einde van den oorlog, waarnaar zoo vurig verlangd wordt, zal weer het begin van den vrede zijn. Nooit echter moeten we meenen dat die vrede hier op aarde bestendig zal zijn.

Integendeel, als de oorlog voorbij is, dan zullen de volkeren zich weer bij vernieuwing gaan wapenen. Daar is geen enkele vredesbeweging, daar is zelfs geen enkele volkerenbond, die dat keeren kan. Zoolang de zonde hier op aarde is, zal er ook oorlog blijven, en het is naar Gods eigen Woord dat, hoe dichter wij de wederkomst des Heeren ten gerichte naderen, hoe meer we zullen hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen.

En niet alleen in het natuurlijk, maar ook in het geestelijk leven blijkt dat zoo te wezen. Niet waar, ook in dat geestelijk leven worden we er telkens weer aan herinnerd dat er een vrede is, die alle verstand te boven gaat; het is de vrede tnet God, die daar ligt in het werk van Hem, die den middelmuur des afscheidsels gebroken heeft.

Maar als wij nu dien vrede Gods zijn deelachtig geworden, dan moeten we niet meenen dat er geen strijd meer zal wezen. Integendeel, juist als de Heere ons dien vrede gegeven heeft, dan wil Hij dat de geheele wapenrusting Gods zal aangedaan worden. Nooit mogen we dus meenen dat bier aan deze zgde des grafs onze zwaar­ den wel tot spaden en onze spiesen wel tot sikkelen geslagen kunnen worden. O nee», dat zal eerst kunnen geschieden aan gene zijde des grafs, op die plaats waar de wolf met het lam zalverkeeren en de luipaard bij den geitebok zal nederliggen. Hier echter, waar de zonde nooit geheel uitgeroeid wordt, zal het telkens weer blijken dat er een strgd is niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden en de machten, tegen de göweldhebbers der wereld, der duisternissen dezer eeuwen, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.

Maar weet ge wat nu het onderscheid is tusschen dien geestelijken oorlog en alle oorlogen, die hier in het natuurlijk leven worden gevoerd? Ziet eens, in het natuurlijk leven wordt de oorlog altoos door den sterkste gewonnen. Maar in den geestelijken oorlog is dat Juist andersom. Daar wordt de strijd niet door den sterkste, maar wel door den zwakste gewonnen.

Een merkwaardig voorbeeld daarvan vinden we in den strijd, dien Gideon op bevel des Heeren gestreden heeft. Is er ooit een strijd geweest, die op ongelijke wijze werd aanvaard, die op zonderlinge wijze werd gevoerd en die op schitterende wijze werd gewonnen, dan is het zeker deze geweest. En gelijk in heel Israels historie, zoo tintelt bijzonder in dezen strijd iets van het leven van de gemeente, van Christus. Als zoodanig is deze strijd dan ook een rijk zinnebeeld van den geestelijken strijd, die daar nog steeds door al Gods kinderen gestreden wordt.

Twee legers tegenover elkander. Het eene echter, bestaat slechts uit drie honderd man. O, we weten dat Gideon er aanvankelijk veel meer had gehad. Toen hij met de bazuin had geblazen en toen hij boden uitgezonden had in gansch Manasse, alsook is Aser, in Zebulon en in Naftali, hadden zich aanvankelijk twee en dertig duizend man aangemeld om tegen de Midianieten ten strijde te trekken.

Maar de Heere had tot Gideon gezegd: des volks is te veel dat met u is dan dat! Ik de Midianieten in hun hand zou geven, ' En toen had Gideon tot tweemaal toe een schifting gehouden. Eerst waren er twee en twintig duizend, die bloode en versaagd waren, huiswaarts gekeerd en' toen had hij van de tienduizend overgeblevenen, aan de beek slechts drie honderd overgehouden.

En wie bleken daar nu tegenover te staan? Daartegenover stonden vier vorsten der Midianieten: Oreb en Zeëb, Zeba en Zalmuna. En zij hadden, behalve de ontelbare kemelen, bij zich een leger, dat in het dal lag, gelijk sprinkhanen in menigte. Bij telling bleken er niet minder dan honderd vijf on dertigduizend te zijn.

Dus drie honderd aan de eene zijde en honderd vijf en dertig duizend aan den anderen kant, O we zouden gezegd hebben dat de uitslag van deaen strijd niet twijfelachtig kon zijn, Menschelijkerwijs gesproken moesten natuurlyk de honderd vgf en dertigduizend het winnen. Hoe was het dan ook mogelijk, zoo vraagt ge misschien, dat Gideon het aandorst dien ongelijken kamp te aanvaarden? Is Gideon zelf wellicht zoo moedig geweest? O neen, ganschelijk niet. Dat was wel gebleken bij zijn roeping, toen hij zichzelf geheel onbekwaam had geacht. Uit en van zichzelf behoorde Gideon dan ook volstrekt niet tot de helden en moest hij veeleer tot de Bl'-^oêen dan tot-deonversaagden gerekend worden. Maar Gideon was op buitengewone wijze door den Heere bemoedigd geworden. Gij kent de twee teekenen die hij van zijnen God had ontvangen. Eerst het teeken van het wollen vlies en daarna dat van den droom van het gerstebrood, dien hij des nachts in het vijandelijk leger vernomen had. Eerst toen Gideon dan ook geloofde dat hij streed tegen een overwonnen vijand, eerst toen had hij zijn leger in drie hoopen gedeeld en was hij tegen den vijand ten strijde getrokken.

Eu wat dunkt u, is dat alles nu niet van toepassing op den ongelijken; strijd die daar nog-altoos aanvaard wordt door al 's Heeren volk?

• Immers ook dat volk van God kan zoo terecht een klein kuddeke, een leger van slechts driehonderd worden genoemd. Niet of daar zijn er veel meer die zich aanmelden, maar daar zgn er zooveel die bloode en versaagd terugkeeren en daar zijn zooveel anderen, die toch ook ongeschikt blijken voor den geestelijken krijg. Gewoonlijk ziet ge dan ook dat degenen, die waarlijk strijders voor den naam en! de zaak des Heeren zijn, zeer gering zijn in aantal. En niet alleen in aantal, maar wat is Gods volk niet klein in kracht; wat zijn zij niet klein en gering wat hun aanzien naar de wereld betreft. In de oogen*lier wereld zijn zij niet anders dan een verachte fakkel.

En stel tegenover dat kleine volk van drie honderd nu eens dat groote leger der Midianieten, dat ook in onze dagen nog een leger gelijk sprinkhanen in menigte is. Denk eens aan Oreb en Zeëb, aan Zeba en Zalmuna. Denk eens aan Satan en wereld, aan zonde en dood. Wat een sterke machten en wat een aanzienl^ke legers tegenover dat kleine en verachte en machtelooze volk.

Neen, als gij» ze zoo met elkaar vergelijkt, dan meent ge ook dat de uitslag van deaen ongelijken kamp niet twijfelachtig kan zijn. Dan zegt ge immers ook: de Midianieten zullen het winnen en het wormpje Jacobs, het volkske Israels zal het zeker verliezen.

Maar nu kent gij het doel waarom de Heere Zijn volk gelijk doet zijn aan een leger van slechts drie honderd man. Zij naogen zich straks niet beroemen en zij jzullen straks niet mogen zeggen: mijn hand heeft mij verlost. Integendeel, de Heere zal de eer moeten ontvangen. Wanneer zij het winnen, dan zal het ook bij hen moeten zijn: Niet ons, niet ons, o Heere, maar Uw naam alléén geef eere.

Maar durven zij dan met zoo'n klein leger zoo'n groot heir tegemoet? Ach neen, van nature, dan zqn ze net als Gideon, Dan moeten zg daartoe door den Heere zelf worden geroepen. En als de Heere ze roept, dan is het ook bij hen: Ach, Heere, ik ben de kleinste in mijns vaders huis, ik ben dus de zwakste en meest ongeschikte om den strijd aan te binden.

Maar nu komt de Heere Zijn volk te bemoedigen. Evenals Hij aan Gideon twee teekenea gaf, zoo geeft Hij ook aan Zijn volk de teekenen van het Verbond Zijner genade. Hij geeft hun het teekén van den Zoon, des mensehen en door hun geloofsoog op Christus te vestigen, doet Hij hen zien dat het een overwonnen vijand is, tegen wien zij deö strijd.hebben aan te binden. En als zy dat gezien hebben, dan wordt de ongelijke strijd tegen den overmachtigen vijand aanvaard.

Wonderlijk echter is de wijze waarop die strigd dan pleegt gestreden te worden. Immers de wijze waarop de Gideonsbende streed was zoo heel anders dan de wijze waarop de Midianieten streden. Gij weet hoe Gideon zijn mannen slechts drie dingen in de hand heeft gegeven: een bazuin, ledige kruiken en fakkelen in het midden der kruiken, en deze drie dingen waren het middel waarmee Gideon onder zijn vijanden een paniek h-eeft bewerkt, waardoor straks het gansche vijandelijke leger zichzelf verslagen heeft.

En zoo is immers nog de wijze waarop Gods kinderen oorlog voeren zoo heel anders, dan 'de wijze waarop de kinderen dezer wereld dat doen. Niet waar, de wereld zet divisie tegenover divisie; het eene wapen tegenover het ander; als de duikboot niet helpt, dan wordt dé vliegmachine gebruikt, en als de vliegmachine niet baat dan worden de tanks uitgezonden. Maar in ieder geval, tegenover het eene verdelgingsmiddel wordt een ander uitgevonden dat nog weer vreeselijker is.

Doch als Gods volk ten strijde trekt dan zijn hun andere wapenen in de hand gegeven. De wapenen van hunnen krijg mogen nooit vleeschelijk, maar moeten altoos geestelijk zijn.

Dus ook Gods kinderen moeten strijden. Neen, zij zijn er niet af met te zeggen dat de Heere voor hen gestreden heeft en dat het groote leger hunner vijanden toch reeds met machteloosheid geslagen is. Zeker, dat is aan de eene zijde volkomen waar, dat zij strijden tegen een overwonnen viijand. Maar anderzijds mag dat hen nooit tot luiheid en traagheid leiden. O neen, , dan zouden zij door den Apostel niet vermaand worden om te strijden den goeden strijd des geloofs; dan zou hg hen niet geraden hebben om toch aan te doen de geheele wapenrusting Gods, opdat zij zouden kunnen wederstaan en alles verricht hebbende ook staande zouden kunnen blijven.

En de wapenen waarmee zij te strijden hebben zijn in den grond der zaak dezelfde wapenen als waarmede de bendevan Gideon gestreden heeft. Eigenlijk hadden deze mannen van Gideons leger maar twee wapenen nl. een fakkel en een bazuin. Immers de kruiken dienden maar om stuk geslagen te worden, opdat het licht van de fakkels des te beter zoiS^ uitkomen. Nu heeft men in deze kruiken wel eens gezien het beeld van Gods volk. En daarin ligt ook inderdaad een diepe gedachte. Immers ook Gods kinderen dragen het licht van het werk Gods in aarden vaten. En hoe meer zij nu zelf verbroken worden, hoe meer schijnsel er van dat licht uitgaat. Dus zelf moeten Gods kinderen in den geestelijken strijd op den achtergrond staan, zelf moeten zij, evenalsd^e kruiken van Gideons bende, verbroken worden en zoo moet het werk Gods in het midden der wereld schijnen, evenals een licht in de duisternis schijnt.

En dragen zij dan in de eene hand den fakkel van het werk des Geestes, met de andere hand moeten zq omklemd houden de bazuin, nl. de bazuin van het Woord van God. Daarmede toch moet de vijand verslagen worden. Dat Woord is het eenige zwaard waar de Satan voor wgkt, waar de wereld voor zwicht, waar de zende voor vlucht, waar zelfs het booze en doodelijke hart mee getroffen kan - worden.

En dan is er nog iets waarin de kleine Gideonsbende aan al 's Heeren volk kan ten voorbeeld gesteld. We lezen nl, dat in Gideons leger een ieder stond in zijne plaats. Het was dus niet: zooveel hoofden zooveel zinnen; neen, in dat kleine leger heerschte de meest voorbeeldige tucht. En zou het zoo ook niet moeten wezen onder de kinderen Gods? Neen, ook onder hen mag niet een ieder doen wat recht is in zijne oogen. Integendeel, de tucht des Woords kan onder 's Heeren volk nooit worden gemist. De Heere wil dat niet het minst onder hen alle dingen eerlijk en met orde zullen geschieden. Dus niet doen alsof er voor ons geen orde bestaat. Niet zeggen: ach, de Heere zal hier niet mee rekenen en Hij zal daar niet mee rekenen. Hij zal het mg zoo euvel niet duiden wanneer ik de wettige orde in Zijn Kerk verstoor. Nog eens, de Heere eischt van Zijn volk dat zij allen op hun plaats zullen staan. Dus als de Heere ons misschien achteraan heeft gezet, dan moeten we niet eigenwillig onszelven op den voorgrond gaan stellen. Neen, op de plaats waar God ons gezet - heeft, daar hebben, we den fakkel van het werk Gods te laten lichten, daar hebben we de bazuin des Woords aan den mond te zetten, daar hebben we de leuze aan te heffen: het zwaard des Heeren en van Gideon, voor God en Zijnen Gezalfde, voor God en Zijnen Christus, voor God en voor Zijn Woord,

En als we dan zoo met die wapenen en op die plaats den strijd des Heeren voeren mogen, dan zal een schitterende overwinning straks do kroon daarvan zijn.

Immers ook Gideon heeft den strijd gewonnen. Het gansche leger van den vijand bleek straks verslagen, en door de ontstane paniek bleek weldra het zwaard van den een den ander verteerd te hebben, Vreeselijk schijnt de algeheele vernietiging van het Midianitische leger geweest te zijn, Jesaja heeft er later nog van getuigd. Immers als hij ons profetisch wijst op den komenden Verlosser, dan vergelijkt hij diens overwinning met deze overwinning van Gideon en dus met' de nederlaag, die het Midianitische leger geleden heeft, zeggende: „Want het juk van hunnen last en den stok hunner schouders en den staf desgenen, die hen  dreef, hebt Gij verbroken, gelijk ten dage der Midianieten, toen de gansche strijd dergenen, die streden, met gedruisch geschiedde en de kleederen in het bloed gewenteld en verbrand werden tot een voedsel des vuurs, "

Was de strijd reeds wonderlijk, nog wonderlijker bleek dus de overwinning te zijn. Immers nu kwam het uit dat er tegenover het kleine aaneengesloten leger van Gideon in het groote leger der Midianieten geen samenhang was.

En in den grond der zaak is dat nog zoo met allen die Zion gram zijn. Zeker, soms schijnt het wel alsof de kinderen dezer wereld het met elkaar eens zijn als het gaat tegen God en Zijn dienst, evenals het vaak ook schijnt alsof er onder Gods kinderen soms o zoo weinig liefde en saamhoorigheid is. Niet waar, wat schijnt de ééne hoop van Gideon het ook tegenwoordig beter te weten dan de andere; en wat meent de ééne hoop vaak heel wat beter en heiliger dan de andere te zgn. Maar laat het er eens op aankomen, ach, dan blijkt ook in geestelijken zin het bloed bij Gods kinderen te kruipen waar het niet gaan kan. Laten zg de Midianieten eens tegenover zich zien, dan bliijken de drie hoopen van Gideon noclitans één leger te zijn. Dan hebben zij immers dezelfde levenskeus en hetzelfde levensdoel. En dat doel is dat de vijand van God en Zijn volk verslagen zal worden en dat de overwinning in de machtige worsteling der geesten aan God en Zijnen Christus zal zijn. Ja, als het er op aankomt, dan blijkt het wel dat de genade alleen kan samenbinden.

En die saambindende kracht, die Gods kinderen ten slotte maakt tot één volk, die is aan de lieden, die van deze wereld zijn, vreemd. Hoe zij soms ook in gesloten gelederen schijnen op te trekken tegen God en Zijn volk, als het er op aankomt, dan blijkt het juist onder hen zooveel hoofden zooveel zinnen te zijn. Hoe dikwijls is het dan ook reeds onder de kinderen dezer wereld gezien, dat de een den ander afbrak, dat het ééne stelsel van het ongeloof weer door een ander werd omvergeworpen. En zoo zal het blijven, en wat hier in beginsel zoo is, dat zal eenmaal in volkomenheid zijn. Ja, straks dan zal het groote vijandelijke leger der Midianieten door de kleine Gideonsbende volkomen verslagen worden. Immers de Heer' zal opstaan tot den strijd. Hg zal Zijn haters wgd en zijd Verjaagd, verstrooid doen zuchten.

O gelukkig wie dan tot de overwinnaars en niet tot de overwonnenen behooren zal.

Onderzoek uzelven dus nauw aan welke zgde gij staat. Immers schrikkelqk zal het wezen, als gij misschien in naam wel tot Israel hebt behoord, maar als gij inderdaad voor en met het leger der Midianieten gestreden zult hebben.

Heerlijk daarentegen als gij door Goda vrij machtige genade tot de geestelijke Gideonsbende behooren moogt. Dan toch zult gij hier wel steeds in de minderheid zijn en ziende op uzelf kunt gij dan niet anders verwachten dan dat gij de nederlaag lijden zult. Maar hoe listig de Satan ook werkt en hoe machtig de wereld ook lokt en hoe sterk de zonde ook trekt en hoe doodelijk het booze hart zich ook toont, als met de Gideonsbende uw verwachting van den Heere mag zijn, dan strqdt ge tegen een overwonnen vijand. En daarop ziende, kan-het met den, dichter ook uw belqdenis wezen:

'k Heb d' overhand verkregen. Gij, Heer', alléén Gij zijt Verwinnaar in den strijd En geeft Uw volk den zegen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's