Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zilveren koorde.

Mee door de bizondere tgdsomstandigheden is het vraagstuk van de finantiëele verhouding tusschen Staat en Kerk, en met name dan de Ned. Herv, Kerk, weer meer naar voren gekomen, en men erkent algemeen, dat het toch geen ideale regeling is, zooals deze in de vorige eeuw is getroffen. Niet alleen toch, dat de kerken nu geen zeggenschap hebben over het geld, dat haar van ouds rechtens toe komt, dewgl de Staat het onder zgn beheer heeft genomen, waarbij de Staat alleen maar rekening houdt bg de uitbetaling der rente met de kerkgenootschappen, die in 1815 bestonden en b.v. de Geref. kerken in deze zaak in 't geheel niet erkent — maar wat moet er van dat geld der kerken terechtkomen, wanneer ook hier het radicalisme aan 't woord komt?

Dan is de kans groot, dat de finantiëele band eenvoudig wordt doorgesneden en de kerken, bizonder de Herv. Kerk, staan dan zonder rgkstractementen, kindergelden, vergoeding voor kerkbestuur, studiegelden, emeritaatsgelden enz. enz.

Met de gebeurtenissen in het buitenland: Frankrijk, Rusland, Duitschland, Oostenrgk enz. voor oogén gevoelt men onder ons, dat, zoo mogelijk, deze zaak vóór de catastrophe ook hier komt, beter en afdoend moet worden geregeld.

De Antirev. staatspartij heeft hier altijd op aangedrongen. Of beter gezegd, zg heeft het sinds 1878 in haar program, heeft er telkens over gehandeld, maar, omdat men vooral op dit punt nooit nagelaten heeft de bedoelingen van de Antirev. staatspartij in een kwaad daglicht te stellen en verdacht te maken, heeft men van Antirev. zgde in deze eigenlgk nooit kunnen doen wat men zoo graag wilde. Men heeft het maar laten rusten in de practijk.

Nu mag dat niet langer.

En de kerken - zullen ten slotte dankbaar zijn, als werkelijk deze zaak eens ter hand wordt genomen en hier een afdoende regeling wordt getroffen, vóór het te laat is.

In het midden der Herv. kerkelgke groepen gaat men dat nu ook gelukkig inzien.

De finantiëele band tusschen den Staat en de Ned, Herv. Kerk moet afgewikkeld worden; de kerken moeten heer en meester worden van eigen bezit; en de oplossing van het kerkelgk vraagstuk zal dan, ongetwgfeld, veel gemakkelgker worden; ja, men kan gerust zeggen, dat de oplossing dan nabij is.

De valsche, de schgn-eenheid der Herv, Kerk zal verdwijnen en een krachtiger, eerlijker leven zal opbloeien in het midden van een Kerk, die een belijdenis heeft en die bij haar belgdenis leeft.

Er is nu wellicht spoedig gelegenheid, dat eens in 's lands raadzaal en met de hooge regeering des lands over deze kwestie met ernst gesproken wordt. Wat toch is het geval.

Men weet, dat de tegenwoordige, energieke Minister van financiën Mr. C. S. de Vries, aan ieder van de predikanten, priesters, en rabbi's, van de kerkgenootschappen en godsdienstige gezindten, aan welke rgkstractementen enz, worden uitbetaald, een duurte toeslag van f 100.— geven wil. Het geld is zóo verminderd in waarde, dat f 300.— vóór den oorlog nu lang geen f 300.— meer is. En daarom, waar het Rgk aan ieder, die in zgn dienst is of die tractement van hem ontvangt, méér betalen moet dan vroeger, is ook het plan gergpt de bedienaren van den godsdienst, die rgkstractement ontvangen, een duurte toeslag te geven over 1919.

Natuurlijk dat ieder dat maar niet goed vindt. Er zgn menschen, die dominees, priesters, rabbi's enz. liever zouden willen verbannen dan hun meer tractement geven. Als men b.v. godsdienst „opium" noemt, dan zijn ook de bedienaren van de godsdienst niets voor Rijks schatkist waard.

Er zijn er ook, die het wel goed vinden in beginsel, maar die f 100.— veel te weinig vinden. Men zal het wel laten om onderwgzers, ambtenaren, enz. enz. met f 100.— af te schepen! Er, kwam formeel oproer als men dat van plan was te doen. En daarom, nu men aan de predikanten b.v. f 25, — kindergeld geeft en aan do onderwijzers f 40.—; en nu ook bg de duurtetoeslag zoo schriel en zoo ongelijkmatig te werk wil gaan, zijn er wel, die zeggen: wg zijn wel vóór een duurtetoeslag, maar die 100, —mag geen f 100.— blijven; 't moet méér worden.

Weer anderen redeneeren hier heel anders. Die zeggen, de finantiëele band tusschen Staat en Kerk behoort wel los gemaakt te worden, maar niet vaster te worden gemaakt. En is het niet stuitend en pijnlgk ook, dat aan de predikanten van de Herv. Kerk en van de Lutersche Kerk en van de Re'monstrantsche Kerk van Rqkswege f 100 nu zal worden gegeven, bg de moeilijke tgdsomstandigheden, terwgl Vader Staat dan de predikanten van de Geref. Kerken en de Christ. Geref. Kerk overslaat en niets geeft?

Deze dingen zgn, waardoorden Minister een wetsontwerp tot wgziging en verhooging van het 7de Hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1919 is gegeven, in een Memorie (Voorloopig Verslag) door onderscheidene hunner leden naar voren gebracht en de Minister heeft daar, zooals gewoonte is, nu op geantwoord.

We ontleenen aan die Memorie van Antwoord het volgende, uitgeknipt uit het verslag dat daarvan gegeven is in in de dagbladen:

Het uitknipsel luidt als volgt: „In het voorloopig verslag wordt tegen de algemeene strekking van de voorgestelde regeling tweeërlei bezwaar ingebracht. Terwgl sommige leden meen en, dat het niet op den weg van. het Rijk, doch op dien van de kerkgenootschappen ligt, om de bedienaren van den godsdienst met het oog op de duurte der tgden geldelijk tegemoet te komen, zijn anderen van oordeel, dat niet alleen de door het rgk bezoldigde, doch ook de overige predikanten en R.K. geestelgken een duurte-uitkeering behooren te ontvangen.

De Minister van Financiën sluit zich aan bg hetgeen zeer vele andere leden ter bestrgding van het eerste bezwaar hebben aangevoerd.

Wat het tweede bezwaar betreft, hij verklaart niet te kunnen inzien, dat een bijslag op rijkstractement zou' kunnen worden verleend aan personen, die zoodanig traktement niet genieten. Om ook aan de kerkleeraren zonder rqkswedde een duurtetoeslag te kunnen geven, zou men moeten aanvangen met hun zoodanige wedde te verleenen.

De Minister meent in verschillende principieele vragen niet te moeten treden, omdat zij geheel buiten het kader van dit wetsontwerp vallen. De regeling, die hg voorstaat steunt op den grondslag van den bestaanden toestand en op dien grondslag kan van het verleenen van een duurtebijslag aan alle bedienaren van den godsdienst geen sprake zijn.

Een duurtebijslagregeling voor de gepensionneerde predikanten, RK. geestelijken en opperrabbijnen kan de minister niet in uitzicht stellen. Wél zal, naar hij vertrouwt, de Kamer spoedig een wetsontwerp bereiken, strekkende om alle ten laste van den Staat verleende pensioenen, dus ook die der hierbedoelde belanghebbenden, wegens de waardevermindering van het geld te verhoogen.

Het denkbeeld om aan te sturen op verbreking van den financieelen band tmschen Kerk en Staat, onder voor beide partgen billijke voorwaarden, verdient naar de meening van den Minister, gezette overweging. Het is zijn plan den kerkelijken besturen voor te stellen dit punt met hem te bespreken.

Geheel in tegengestelde richting zou hij zich bewegen, wanneer hg, zooals sommige leden gaarne zouden zien, het daarheen zou trachten te leiden, dat de Rijkstractementen van kerkleeraren algemeen werden verhoogd. Medewerking tot de indiening van een hiertoe strekkend voorstel kan dan ook niet van hem worden verwacht.

In de Memorie van toelichting heeft de Minister er reeds op gewezen dat, aangezien de Rgkspredikantentraktementen sterk uiteenloopen, en voor een niet gering deel ver beneden de f 100 blijven, terwijl er zelfs zijn, die minder dan f 10 bedragen, een regeling, die rechtstreeks verband legt tusschen den bgslag en 't rgkstractement niet in aanmerking kan komen. Het stellen van een inkomengrens zou, hij erkent het, in beginsel juister zijn, maar hiervan moet, naar hem voorkomt, om practische redenen worden afgezien.

Verdeeling van het geheele uit te keeren bedrag onder de rechthebbenden aan de hand van de inkomsten uit pastoralia zou omvangrgke en tijdroovende voorbereidingswerkzaamhedenvereischen en derhalve vertraging veroorzaken."

Men voelt hieruit duidelijk dat Z. Ex dat hij will wat hij weet.

Momenteel wil hg niets doen, dan wat door den feitelijken toestand, zooals die op 't oogenblik gevonden wordt, mag en kan. Hg neemt de dingen, zooals ze zgn. En dddr wil hg de helpende hand bieden. «

Om nu, waar hulp noodig, alle mogelijke kwesties overhoop te halen, zal hg, niet toestaan.

Eerst helpen, waar dat kan en waar dat mag.

Maar dan wil hg verder, en liefst vlug, de kwestie van de finantieele verhouding van Staat en Kerk onder de oogenzien en afwikkelen, onder voor beide partijen billijke voorwaarden en Z.Ex. heeft plan daartoe de kerkelijke besturen voor te stellen, dit punt met hem te bespreken.

Dat is flink!

En waar we dan ook gaarne den Minister een woord van lof hier brengen voor zgn kloeke Memorie van Antwoord, daar hopen we hartelgk, dat nu ook de Kerk zelve —de verschillende kerkelijke groepen natuurlgk allereerst — deze kwestie eens spoedig flink onder de oogen zal zien, om nu bok, waar de gelegenheid zich biedt en de tgdsomstandigheden zoo luide spreken, deze zaak tot een goed einde te brengen, vooral waar verzekerd wordt, dat het 't ernstig streven van den jongen, knappen Minister van financiën is, om deze zaak te behandelen „onder voor beide partijen billijke voorwaarden.

Natuurlijk zullen zich hier allerlei moetlqkheden voordoen. Maar die zgn er, om ze... op te lossen!

Opzeggen lidmaatschap.

De statistiek wgst uit, dat het aantal dergenen, die afscheid van de Kerk nemen, door hun lidmaatschap op te zeggen, van jaar tot jaar toeneemt. Althans volgens de opgaven van de volkstelling is het aantal van dezen die „tot geen kerkgenootschap" behooren sterk wassende.

De telling van 1879 noemde een getal van ruim 12.000; van 1889, 66 000; van 1899, 115.000; van 1909, 290.000.

Dat is ongeveer 5 % van onze geheele bevolking.

De berichten uit het buitenland, vooral van den laatsten tgd, zgn niet gunstiger. Integendeel. Uit Duitschland toch berichtte nog pas Se Duitsehe Volkszdtung, dat sinds de revolutie in Düsseldorf in het eerste kwartaal van 1919 ongeveer 1000 personen voor hun lidmaatschap bedankt hebben. In de industrie-voorstad Gerresheim hebben in dienzelfden tijd 1100 personen d, i. 10% van alle gemeenteleden, hun kerklidmaatschap opgezegd.

Natuurlgk zijn daar velen, zéér velen onder, die gebroken hebben met alle religie. Die er geen Godsdienst meer op na houden, omdat ze aan geen God meer gelooven; van dood en eeuwigheid niet meer willen hooren en niets anders wenschen, dan om te leven zoolang als de dagen duren en dan zoo prettig en aangenaam mogelijk, niet zelden de zonde als water drinkende.

Toch is er voor het opzeggen van het lidmaatschap in het midden van onze Herv. Kerk ook nog wel een andere reden te noemen.

Men vindt — en dit geldt rechts en links, onder orthodoxen en modernen — in de Herv. Kerk niet, wat men zoekt, waaraan men waarde hecht en waaraan men behoefte heeft en daarom gaat men dan heen.

Onder de orthodoxen zgn er toch — vooral in gemeenten waar geen rechtzinnige prediking in de Herv. Kerk gevonden wordt — voor wie de Herv. Kerk niet meer „de ware" Kerk is en die overgaan naar de Geref. Kerken of de Christ. Geref. Kerk of naar de Geref. gemeenten. Dat aantal is evenwel de laatste jaren, waarin de rechtzinnige prediking toch in de steden en in de dorpen zéér is toegenomen, niet groot meer. Natuurlgk is er zoo hier en daar wel een gezin dat overgaat, maar daar staan ook weer gezinnen tegenover die van de Geref. Kerken naar de Herv. Kerk terug komen,

Links neemt evenwel de ontevredenheid sterk toe. Vooral ouder de jongeren. Omdat de rechtzinnige prediking meer en meer zich van kansel tot kansel uitbreidt en het blgkt telkens, dat men dan zoo moeilijk de Herv. Kerk de liefde van het hart kan geven.

„Hoe zou 't ook kunnen, " zoo redeneeren deze vrijzinnigen. „We vinden in die Herv. Kerk niets dan leed en onaangenaamheid. De stichting door omgang met geestverwanten en door een vrijzinnige prediking vinden we niet. Bij catechisatie, aanneming, bevestiging, huwelgk, doop enz, enz, niets dan plagerijen en moeilijkheden. Bg de stembus hier en daar eens een tijdelgk succesje, door bizondere omstandigheden, behaald, maar overigens steeds teleurstelling. En het eenige, dat we doen mogen is kerkelijke belasting betalen."

Daarom gaat men eigenlgk liever heen. Men heeft voor zijn religie dan ook Er is ook nog een Remonstrantsche Kerk. Of bij de Doopsgezinden kan men ook terecht. Waarom al die strgd en moeite en narigheden?

Ja — de stembus, de partij, daar werkt men mee, om de vrijzinnigen bij de Herv. Kerk te houden.

Niet wegloopen, zegt men. Blijven en meestrijden. Men kan het niet weten, wat de toekomst nog brengen zal.

Maar — wie kan zich nu ten slotte altijd warm maken voor partijbelangen; voor een stembusstrijd? Kan men daarvan leven?

Immers als men waarlijk protestant is, als men waarlijk vrgzinnig is, heeft men toch een hooger ideaal, dan in een kerkgemeenschap te leven en te blieven, waar men niets heeft naar eigen, vrijzinnig beginsel, en altijd strgd en moeite en plagerij?

Zoo redeneert men heel dikwijls onder vrgzinnigen.

Waarbij men u weet-voor te rekenen, dat het vrijzinnig beginsel als zoodanig  de laatste 30 jaar zoo hard achteruit gegaan is

Men heeft gehoopt op de ethischen. Maar ze willen niet bijten. En ja, zoo hier en daar is er wel eens even een  samenwerking tusschen links-ethischen  en modernen, maar als 'ter op aan komt, willen de ethischen de modernen toch niet in hun volle rechten stellen; ze willen ze wel gebruiken voor een poos, om van onder het juk van de confessioneelen en gereformeerden zoo mogelijk wat verlost te worden, maar de modernen in hun volle rechten erkennen en stellen, willen de ethischen toch niet. De ethischen kiezen, als 't er op aankomt, toch weer liever voor de orthodoxie dan voor het modernisme. En waar een succes verkregen is als in Middelburg, Gouda, Dordrecht — onder heel bizondere omstandigheden — daar is het wel duidelgk geworden, dat het mooie van de samenwerking tusschen ethischen en modernen er weer af is.

De Christus-belijdenis beslist hier weer. En men voelt, dat er grooter scheiding, dieper breuk ligt tusschen de ethischen en de modernen, dan tusschen de orthodoxe schakeeringen onderling. Daarbg breidt de orthodoxe prediking zich sterk uit. 

Op Doetinchem scheldt men in dit verband. Die 300 „Dgkianen" hebben er de klad in gebracht,

In Friesland, in Zeeland, in Groningen en Drenthe zelfs. Kerkelqk en politiek is het daardoor voor de modernen slechter geworden. En zoo weet men nog wel allerlei andere dingen te noemen. Niets vriendelijk kijkt men b.v. naar onze Universiteiten. Wat was het vroeger ïladers onder de professoren!

is het daardoor voor de modernen slechter geworden. En zoo weet men nog wel allerlei andere dingen te noemen. Waarom zou men dan blijven?

En zoo zijn er vele vrijzinnigen die geen belgdenis doen, die niet kerkelgk meeleven. En die belgdenis gedaan hebben, krijgen er niet zelden genoeg van in de Herv. Kerk. De stembus-zweep voelen ze niet meer. Partg belangen wegen hun zoo zwaar niet. Moedeloos zijn ze. En omdat een die echt protestant is, echt vrijzinnig, nog een ander en hooger ideaal heeft dan alleen waarde te hechten aan traditie en partgbelangen, en liever gemeenschap zoekt met geestverwanten, om zoo ook kerkelgk saam te leven met degenen, die men verstaat en waardeert, wordt afscheid genomen van de Herv. Kerk en men gaat heen.

Deze dingen dringen ook tot een spoedige en eerlijke oplossing van het kerkelgk vraagstuk. Het is toch niet de beste en royaalste manier om rechts en links te zien heengaan, die zich' - niet meer thuis voelen in de Herv. Kerk, terwijl de zaak waarom het rechts en links gaat onbeslist en onbesproken blijft.

Er mag dan voor de vrijzinnigen hier grooter gevaar dreigen, dan voor de orthodoxen, toch is een principieele behandeling van het kerkelijk vraagstuk liiet langer af te wgzen.

Ook om de publieke positie van de Herv, Kerk, waartoe nog altijd bijna de helft van de inwoners van Nederland behoort.

Die dat indenkt, dat nu bgna de helft van de bevolking van Nederland tot de Herv. Kerk behoort (4418 personen van de 10.000) terwijl 1/8 gedeelte der bevolking behoort tot de kleinere protestantsehe kerkgenootschappen (Gereformeerden, Doopsgezinden, Remonstranten, Lutherschen) die zal voelen, dat hier een wanverhouding is, die ten slotte voor de kracht van het echte kerkelijke leven een hinderpaal is, waarbij de onwaarheid der verhoudingen in het oog springt. Het moest met het kerkgenootschappelijk leven héél anders staan. Wat men rechts en links voelt.

Een nieuwe Synode.

In ons Verslag van de vergaderingen der Synode dezes jaars hebben we 't al aangestipt, dat er onderscheidene werkzaamheden zgn verricht en tal van besluiten zijn genomen, die van de grootste betekenis zijn voor het kerkelijke leven. Zonder daarmee iemand te kort te doen, brengen we in deze gaarne hulde aan het initiatief van Prov. Slotemaker de Bruine, 't Is mee door zgn toedoen, dat de classicale tafel zoo wèl voorzien zal zgn straks, want, zooals men weet, wat de Synode deies jaars voorloopig heeft aangenomen komt het volgend jaar in de classicale vergaderingen en het zal er voor de definitieve vaststelling der dingen veel van af hangen hoe de Synodale voorstellen ddar worden ontvangen. Want of de classicale vergaderingen gunstig adviseeren of niet is straks bg de beraadslagingen in de Synode van 1920 wel van beteekenis. Dat ook de Prov. Kerkbesturen hier een woordje hebben mee te spreken, is bekend De kwestie van het vrouwenkiesrecht heeft het nog pas weer duidelijk aan 't licht doen treden. De Synode was vóór het vrouwenkiesrecht; de meerderheid der classicale vergaderingen was niet tegen — en toch kwam het er niet, omdat de Prov. Kerk* besturen de macht hebben er ten slotte nog een stokje voor te steken, 't Is dus wel een lènge weg, dien de voorloopig angenomen Synodale voorstellen moeten angs wandelen ten einde toe. En veel alt er soms niet van te zeggen, of een f ander voorstel tenslotte wel in veilige aven zal aankomen.

Toch blijft het van de grootste beteekenis, wat de Synode dezes jaars heeft an de orde gesteld en we achten onder e nieuwe voorstellen dèt tot andere amenstelling van de Synode wel een van de belangrijkste.

Nu bestaat de Synode uit 19 leden, ekozen door de Prov. Kerkbesturen. nu is het voorstel, om het radicaal anders te maken en wel de verkiezing te doen plaats hebben, niet door besturen, maar door de grondvergadering der Kerk en wel door de 44 classicale vergadeingen, bestaande uit afgevaardigden en vertegenwoordigers van elke gemeente; waarbg dan de Waalsche kerken ook één lid zullen hebben te verkiezen; totaal dus 45. 

Waarom men tot dit voorstel, door Prof. Slotemaker de Bruine ingediend en kranig verdedigd, gekomen is ?

Eenvoudig omdat ieder voelt èn toestemt, dat de tegenwoordige Synode in 't minst niet is een vertegenwoordiging van de Kerk zelve. Voor N.-Hollandse Kerken gaan b.v. twee dominé's — of een predikant met een ouderling — naar de Synode, gekozen door het Prov. Kerkbestuur, dat bg die benoeming allereerst let op de richting en dan op de bekwaamheid. Ze moesten tot op heden  modern zijn — en Amsterdam en Haarlem, Hilversum, Huizen enz. enz, moeten dat maar goed vinden, dat het altijd maar weer een paar moderne dominé's waren uit Broek in Waterland, Heilo enz. Dat Igkt nergens naar!

Zuid-Holland met 196 gemeenten en 272 predikanten werd z.g.n. vertege.nwoordigd door twee dominé's — of een predikant en een ouderling — uit Vianen, Rijnsburg of ook een ouderling uit Numansdorp of Rotterdam. En zoo gasi het met alle provincies; waarbg Limburg met Brabant is saamgevoegd en de Waalsche Kerken de eene drie jaar twee en de volgende drie jaar één afgevaardigde zenden.

Nu wil men dat veranderen en men wil in de Synode meer een werkelijke vertegenwoordiging der Kerken geven.

De vrgzinnigen, die unaniem tegen het voorstel van Prof. Slotemaker de Bruine zijn — wat aanstonds de aandacht trok van ieder en in de N. Rott. Ot. reeds scherpe critiek uitlokte — kwamen met het idee, dat de leden der Synode dan rechtstreeks g.ekozen nioesten worden door de stem hebbende lidmaten.

Maar niet alleen dat dit ingaat tegen alle idee van Gereformeerd Kerkrecht, waaraan onze Herv. Kerk toch van ouds waarde heeft gehecht, 't is bovendien ook heelemaal in strijd met de idee van ons tegenwoordig Algemeen Reglement, dat wel Herv. gemeenten kent en class. vergaderingen en Class Besturen en Prov. Kerkbesturen, maar dat er niet van weten wil, om te zeggen, dat de Herv. Kerk bestaat uit de Herv. lidmaten.

De Herv, Kerk is niet een verzameling van 2 miljoen lidmaten. De Herv. Kerk bestaat uit de Herv. Gemeenten.

En waar deze Kerken nu jaarlgks in Classicale vergaderingen samen komen, daar ligt het toch voor de hand, dat men aandacht schonk aan diegrondvergaderingen, waarin het kerkelijk leven zich het zuiverst afspiegelt — Proviuciale vergaderingen der Kerken hebben v, "e niet, zooals vroeger wèl 't geval was — en dat men tot het voorsiel kwam, om die Classicale Vergaderingen de leden van de Synode te doen verkiezen:30 predikanten en 15 ouderlingen, volgens Rooster. Zóó immers vaardigt iedere classis één lid der Synode af; en men zal moei'ijk kunnen tegenspreken, dat eerst ddu in de Synode kan openbaar worden, wat in het midden der Kerken leeft,

Zuid-Holland b.v. heeft 6 Classicale vergaderingen en wel in de classis 's Gravenhage (19 gemeenten met 38 predikanten), in de classis Rotterdam 25 gemeenten met 52 predikanten), in de classis Leiden met 48 predikanten), in de classis Dordrecht (46 gemeenten met 57 predikanten), in de classis Gouda (40 gemeenten met 47 predikanten) en in de classis Brielle (29 gemeenten met 31 predt) Welnu, is het nu niet een goede gedachte om op de vergadering te 's Gravenhage, Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Gouda en Brielle door de afgevaardigden der Kerken één lid voor de Synode te laten verkiezen, volgens Rooster óf een predikant èfeen ouderling, waarbg Z.-Holland dus 6 leden p afvaardigt ?

Natuurlijk voelen de vrijzinnigen óok wel, dat het zóo veel meer de Kerk zelf is die in de Synode zich afspiegelt dan dit nu het geval is. Maar ongelukkiger wgze zullen hoogst waarschgnlgk verreweg de meeste classicale vergaderingen echts stemmen — zooals de toestand der erk trouwens ook meebrengt — en ziet, at is een kwaad ding.

En ja, natuurlgk, nu wordt wel dadelijk ezegd: o, neen! 't gaat bg ons niet om partg belangen, als we tegen dit voorstel van Prof. Slotemaker de Bruine zgn. Maar at kennen we al van ouds èn uit de kerkelijke practijken èn uit de politiek, t Was b. v. heelemaal zonder bijsmaak, at men vóór het openbaar onderwijs as in de politiek en tegen het bizonderonderwijs, om nu bij al die gemaakte ezwaren met ledige handen achter te blijven!

Zoo ook in de Kerk.

Heelemaal geen partgbelangen. Maar e moderne haan moet toch liefst koning kraaien, ook als de Kerk zelve het niet wil. Of is het dan geen koning, dan toch koninkje.

Natuurlijk heeft men recht, om met bezwaren te komen. Maar 't is zeer opvallend, dat nu wèl de vrijzinnige leden van de Oude Synode bezwaren hadden en dat het Vrgz. Weekblad al aanstonds begint, om de links-ethischen bang te maken voor ... de confessioneelen en gereformeerden.

Dat is een weinig verdacht.

Want men wil zelf ook een andere en grootere Synode. Maar nu mag het niet langs den weg der classicale vergaeringen! Waarom niet? . . .

Nieuw zijn deze dingen niet. Het voorstel van een Synode van 45 leden, gekozen door de classicale vergaderingen is al meer aan de orde geweest. In de Synode, ook op de class, vergaderingen. En ja, men kan bezwaren hebben; men kan verbeteringen voorstellen — maar, deze dingen keeren kan men toch niet meer.

Wij voor ons, hopen, dat het voorstel Slotemaker de Bruine, door allen die het wèl meenen met onze Kerk ernstig mag worden overwogen en dat straks op de classicale vergaderingen deze zaak goed voorbereid mag worden afgehandeld en aangenomen.

We gelooven dat, onder de huidige omstandigheden, de Kerk zich zelf niet beter dienen kan, dan op deze manier,

Waarbij de afwikkeling van den finantiëelen band tusschen Staat en Kerk intusschen kan en moet worden bevorderd.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's