Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus en de natuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus en de natuur.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Jezus „meer dan Paulus". Dit verklaart, naar wij meenen, het verschil ook in den blik op de natuur, dat wq tusschen Jezus en Paulus kunnen opmerken.

Paulus de stads-mensch, die weinig over de natuur spreekt; Jezus, de „Zoon des Menschen", die het leven der natuur gade-sloeg, doorvoelde, mede-leefde.

Paulus de man van de tegenstellingen, die aan eigen leven, in de verootmoediging en het schuldbesef van zijn eigen aiel de verbroken, maar door Gods genade herstelde harmonie heeft leeren kennen.

Jezus, de Ohristus, in Wien naar Gods welbehagen, wederom alles tot één vergaderd, onder één Hoofd gebracht zou worden, (Bf. 1 vs. 10), die wel de diah'armonie heeft gezien, die haar smart heeft aanschouwd, en met ontferming bewogen was; maar die toch in het leven van Zgn eigen ziel en voor Zijn persoonlijk besef niet de verscheurdheid en de verbrokenheid gekend heeft van de zonde.

Is het wonder, dat beiden een anderen toon doen hooren ? Een enkele maal, dat Paulus het oor te luisteren legt aan het leven der natuur, vangt hg klanken van weedom, van nog ongestild verlangen op.

Schrgft hg niet, dat gansch de schepping zucht, en nog steeds in barensnood is? Zg reikhalst, zg ziet met opgestoken hoofde naar de openbaarwording uit van de kinderen Gods. Dan eerst zal de schepping bevrgd worden van de dienstbaarheid der verderfenis, waaraan zij is onderworpen.

Dat zuchten der schepping, dat kreunen onder den vloek die verscheurt, dat stervens-lied, dat opklinkt uit al wat leeft, het is Paulus een aanwg zing van de heerlijkheid, die komt, van hetgeen in Christus hersteld is, en de kinderen Gods, door het getuigenis des H. Geestes, zeggen doet, dat het Igden van dezen tegenwoordigen tgd niet te waardeeren is tegen de heerlgkheid, die aan hen zal geopenbaard worden, Rom. 8 vs. 18—22.

Jezus, de Zoon des Menschen, in alles ons gelijk geworden zonder zonde, staat voor Zijn eigen persoon niet in de gebrokenheid, maar leeft uit de volkomen harmonie. Daarom is ook Zgn blik op de natuur geheel anders; bg Hem zouden wg niet kunnen verwachten wat wg bg Paulus vinden.

Bij Hem is daarom de directe visie, de on vertroebelde blik, de zuivere intuïtie, de onmiddellijke, zekere kennis; en ook: de volkomen heerschappij.

Dit is waar van iedere relatie, waarin de Heere Ohristus in den staat Zijner vernedering was gezet. Het geldt Zgn' blik op de menschen; Hg'had dan ook niet van noode, dat iemand getuigen zou van den mensch, want Hijzelf wist, wat in den mensch was. Het geldt van Zijne verontwaardiging over de huichelarij der Farizeërs, van Zgn' toorn over de ontheiliging van het huis Zijns Vaders. Het is van toepassing op de wijsheid, die de wetgeleerden in verbazing bracht over de vragen en antwoorden, die zij uit den mond van den twaalfjarigen Jezus hoorden.

Waarom zou het dan niet gelden van Zijn' blik op de natuur?

Wg, als zondaren, staan van die zuivere en directe visie zoo ontzaglgk ver af, dat het ons groote moeite kost den blik des Heeren Jezus op de rechte wijze te waar deeren.

Het zuivere, ongerepte, . dat door de zonde niet is aangeraakt noch bezoedeld, wg vinden het in de wereld onzer ervarlng niet.  Zuiver staat het alleen voor ons m het beeld, dat de H. Schrift onsteekent van den eersten mensch, gelijk deze door de hand Gods was gevormd, door den adem Zgns levens bezield, en in den staat der rechtheid zijn leven leefde voor het aangezicht des Heeren.

Doch de trekken van dat beeld zijn meer aangegeven in schetslijn, dan in onderdeelen uitgewerkt. Van dat zuivere en ongerepte, dat ganseh het leven van den nog onzondigen mensch vervulde met een klaren vrede, en overgoot met een stillen, rgken glans, komt slechts een klein stuksken naar voren; de H, Schrift maakt ons, op haar eerste bladzgde, getuigen van den kinderlijken, aan alle vrees vreemden omgang van den mensch met zgnen God; en zg doet ons zien, hoe de mensch stond tegenover het overige der schepping Gods, door ons te verhalen, hoe Adam al het gedierte des velds en alle vogelen des hemels, door de hand des Heeren tot hem geleid, noemen zou; en zooals hg alle levende ziel noemen zou, dat zou haar naam zgn.

Onmiddellgk en zuiver onderkende zgn geest den eigen aard van al, wat voor zgn oog verscheen; en in overeenstemming daarmede koos hij den naam, die uitdrukking gaf aan het onderkende wezen.

En naast dat beeld, in enkele lijnen slechts aangegeven, teekent ons het Woord Gods, nog een ander: het beeld van den tweeden Adam, van het Woord dat Vleesch werd, van Hem, die de Hersteller en Vernieuwer is.

In Hem is het oorspronkelgke, het zuivere, ongerepte, in volkomenheid te zien; en Zgn beeld is ons in duidelijker lijnen geteekend. 

Doch hier is de moeilgkheid, het recht te verstaan, en op zgne rechte waarde te schatten, zoo groot, omdat er niets is, waaraan wg dezen Jezus kunnen meten; omdat dit beeld zoo oneindig hoog uitsteekt bovenal wat overigens de ervaring te zien geeft, en zoo eindeloos ver van al, wat wij in eigen hart en leven vinden.

Ook hier begint het verstaan bg de gehoorzaamheid. Als iemand geleerd door den H. Geest geboren uit onvergankelgk zaad, gebonden ie aan het Woord des Heeren, en eigen wgsheid gevangen geeft onder de leering der Schrift; leert hg dien Christus kennen in Zgne grootheid.

Dan is er geen maatstaf noodig, waaraan wg Hèm zouden moeten meten, en waarnaar ons gebrekkig inzicht de maat Zijner grootheid zou willen bepalen.

Maar dan wordt Hij-zelf de maatstaf, de waarde-meter voor al het andere.

De houding en verhouding des Heeren Jezus is dus in ieder opzicht de normale en daarom ook maatstaf.

Zijn staan in de schepping Gods, Zgn blik op die schepping, Zgne visie van de natuur, wordt gekenmerkt door het directe, en zuivere, dat wg in volkomen zuiverheid alleen bg Hem, in betrekke-Igke mate bg anderen slechts uiterst zelden aantreffen.

Iets van het onmiddellgke inzicht treffen wij soms aan bij het kind. Daar is niet de reflectie, ook niet de ontleding van de gevoelens; ook nog niet de vertroebeling van het oordeel door bg-menging van haat of voorkeur. Dit alles verhindert bg den volwassene zoo dikwijls de zuiverheid van blik en de juistheid van inzicht, die ons in een kind niet zeldzaam verrassen en verbazen.

Iets van het directe grijpen van de waarheid, van het intuïtieve schouwen van de werkelijke relaties wordt ook gevonden bg den genialen mensch. In hem is: een zekere divinatie, een goddelijke gave, die zgn geestesoog vergunt voor een oogenblik door den sluier heen te zien, die het wezen der dingen verbergt. Hg vermoedt, hg aanschouwt als in verre verten, wat het empirisch onderzoek moeizaam zal vinden, en achterna als juist zal erkennen.

Ea iets van het directe schouwen, van de onmiddellgke aanraking met de wereld der goddelijke gedachten, waaruit deze zienlgke wereld is voortgekomen door den goddelijken wil, is soms nog bg den waren kunstenaar.

Zijn blik schouwt de harmonie, waarnaar ieders geest zoekt, omdat zg met onzen oorsprong en onze schepping overeenstemt.

In zijne kunst-uitingen zoekt hij aan dit besef van harmonie vorm of klank te geven; hg heft zich uit boven de gebroken werkelgkheid, en tracht de ongebroken schoonheid te vertolken, die zgne ziel heeft geschouwd.

Of met zgne visie der ongestoorde harmonie nadert hg tot de wereld der werkelgkheid; daarin aanschouwt, en doorleeft hg het conflict, de disharmonie beluistert hij met de smart-gewaarwording van één, die uit de harmonie wil leven. En aangeraakt als door den zoom van het kleed van den eeuwigen Kunstenaar, smaakt hij en doet hg anderen smaken de ontroering der schoonheid.

Bg den mensch echter, die zelf dat ongebrokene niet vindt tenzij zooals het hersteld en hergeven is in Christus, wordt deze aandoening der schoonheid van de harmonie zoo licht een overspanning van het aesthetische.

Waar God niet wordt gekend en geëerd als Schepper en Souverein, verkrijgt onvermijdelijk ook de aesthetische visie haar eigen stempel. Het onderscheid tusschen het schepsel en den Schepper wordt niet gezien; de harmonie, de eenheid in de veelheid, die de kunstenaar schouwt, wordt voor hem het goddelijk al-ééne, dat hij zelf in zijn aesthetische aandoeningen beleeft, waarvan hij zich een deel gevoelt.

De ontroering van de schoonheid, die de aesthetische mensch smaakt, brengt zoo gemakkelgk tot eenzgdigheid; het gevoel van harmonie, het beleven van de eenheid leidt, de ervaring is daar om het te bewijzen, zoo licht tot een ontkennen van de disharmonie, tot een loochenen van de gebrokenheid.

Hoeveel overspanning van het gevoelsleven, hoeveel pantheïstische zelf-overschatting en zelfverheerlijking valt er bij velen waar te nemen, die den polsslag van het goddelijk leven in de natuur en in eigen ziel meenen te voelen.

Zou Jezus, de normale mensch, en mede daarom de norm, van dit alles iets hebben gekend?

Is er bg Hem ook een aesthetische waardeering van de natuur, een bewondering van de werken Zgns Vaders?

Zonder twijfel. Veel hiervan komt wel niet naar voren. Want het doel van Zijne verschijning grgpt veel dieper, ligt veel meer in het centrale: het recht zetten van de verhouding van God en dongevallen mensch.

Maar een enkele lichtstraal valt toch ook over dat deel van 's Heeren zieleleven.

Welk een oog voor de schoonheid der natuur, welk een gave van bewondering spreekt er uit dit woord over de leliën des velds: „ik zeg u, dat ook Salomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest als één van deze".

Spontaan, zonder eenigen ophef, van uit de volkomen harmonie, die Zgn gansche zgn kenmerkt, komt hier een „aesthetische waardeering", een bewonderen van de schoonheid der schepping Gods aan den dag.

Hoe de pracht ook van de lelie des velds Zgn oog heeft geboeid en Zijne ziel verrukt, blijkt ongezocht uit zulk een woord.

Maar het aesthetische, de bewondering, blijft bg Hem ondergeschikt aan het religieuse. De bewondering wordt tot een verheerlgken van den Vader. Hier is de zuivere visie van den normalen mensch, die niet slechts bewondert, maar ook aanbidt. Even spontaan en vanzelfsprekend uit den mond van Deten als het woord over de pracht van de lelie, die de schoonheid van Salomo'a Koningsmantel verre overtreft, is het woord, dat erop volgt: dat het God is, die gras en bloem met dit heerlgk kleed bekleedt. (Slot.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Jezus en de natuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's