Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus en de natuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus en de natuur.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Jezus' ziel is niet toegesloten geweest voor de schoonheid. Aesthetische bewondering en verrukking' was Hem niet vreemd. Dat blgkt uit een woord als wij aanhaalden uit de bergrede, dat zelfs Salomo in al zgn pracht niet is bekleed geweest als éen der veldbloemen.

Dat is slechts een enkel woord, ongetwijfeld. Doch hoe ongezocht, hoe als terloops is dit uitgesproken. Het is niet gezegd om uiting te geven aan een schoonheids-ontroering, als opzettelgke openbaring van bewondering en. gevoel voor schoonheid.

Doch welk een oog voor de schoonheid van de schepping Gods ligt er niettemin in dit woord! Juist in zgne onopzettelgkheid toont het, hoe nauwkeurig de Heiland opmerkte, hoe diep in Zgne ziel het besef der wondere schoonheid van de natuur was ingezonken, en hoe sterk het gevoel voor de sprake van Gods werken was in Hem.

Het ongezochte en onopzettelgke van deze uiting geeft ons recht tot de slotsom, dat wg hier niet te doen hebben met een oogenblikkelgke, snel voorbggaande aandoening, daarvoor is, zouden wij haast zeggen, het object van Zgne bewondering te weinig ongewoon. Neen, juist in het „gewone" merkt Hg de schoonheid op; in volkomen evenwichtigheid en volmaakte bezonkenheid ligt het schoonheids-gevoel bg Hem in harmonie met de andere deelen van het ziele-leven.

Daarom is het ook ondergeschikt aan het religieuze, en dienstbaar aan de verheerlijking van den Vader. En zoo is ook begrijpelijk, dat in de evangeliën slechts eene enkele openbaring van zulk schoonheids-gevoel is opgeteekend. Bij Jezus overheerschte het niet; in Zgne ziel was de evenredigheid en de harmonie niet verbroken. Bij Hem was iedere aandoening beheerscht, en had de plaats, die haar toekomt.

En bovendien: het doel van Zgne komst in het vleeseh reikte veel verder en dieper; het raakte het centrale, de verhouding van den mensch tot zijn God en Schepper, een verhouding die in en door Hem zou hersteld, zou rechtgezet worden. Kan het dan wel anders, of in Zgne prediking komt vooral dit centrale uit, en alles wat Hg spreekt en doet legt getuigenis af van de zuiverheid en het normale der betrekking, waarin Hg zich wist tot den Vader?

Is dit éene en voornaamste gelgk het behoort te zgn, dan is ook al het andere in orde. Het centrale bepaalt alle levensverhouding en levensopenbaring.

De aesthetische aandoening, de ontroering der schoonheid staat dan ook bg Jezus niet op zichzelf; wanneer Hij de eenheid ziet in de veelheid, dan is het de éene aanbiddelijke, almachtige, bewonderenswaardige werkzaamheid des Vaders. Diens hand is het, die voor de lelie een kleed weeft, dat de pracht van het kostelgkst koningskleed te boven gaat; Diens rijkdom en macht is het, welke voor de nietige éendagsbloem, die vandaag bloeit en morgen wordt vertreden, een onovertroffen schoonheid bereidt.

Hg is het, die het gras des velds, dat heden bloeit, en morgen in den oven geworpen wordt, alzóó bekleedt.

De zuivere visie der schoonheid, die ook in de natuur rijke stof vindt tot bewondering, en overvloedige aanleiding tot aesthetische ontroering zet zich als vanzelf om in de verheerlijking van de grootheid Gods.

In de enkele uitlating, ons door de evangelisten bewaard, hebben wg dus een aanwgzing, hoe de Heere Jezus de natuur zag; Hg nam haar waar met een ziel, die open stond voor de ontroering der schoonheid.

De harmonie van Zgn wezen spreekt in de ongezochte en onopzettelgke wgze waarop Hg van Zijne bewondering voor het schoone werk des Vaders spreekt.

Deze harmonie van Zgn normale, gave wezen is ook de verklaring voor de wijze, waarop Hij stond in en zich gedroeg tegenover de natuur.

«Hebt heerschappij", dat was het an woord, waarmede de Heere God den mensch zgne plaats aanwees in het geheel der schepping. Te heerschen, ziedaar des e, menschen koninklgk recht en goddelijke roeping, gegrond in Zgne schepping naar het beeld Gods en in het bevel van Zgn' Maker.

Naar die heerschappg, en het is Zijn recht, is ook de gevallen mensch big ven streven; de geheimen der natuur is hg gaan doorvorschen; zijn heerschappg is gaande-weg toegenomen met zgn kennis van de krachten der natuur; op een langen moeizamen weg van onderzoek en proefneming is hg steeds voortgegaan, nimmer afgeschrikt door teleurstelling en mislukking, onophoudelijk voortgestuwd door den drang, dien hg in zich voelde, den drang tot weten, en door weten tot heerschen.

Meer dan ooit echter is in onze dagen te zien, waartoe die heerschappg van den mensch over de natuur heeft geleid.

Het is waar, schier niets kan men meer „onmogelgk" noemen. Bgna alles is den mensch dienstbaar geworden; door wetenschap en kennis heeft hg zich alle krachten in de natuur onderworpen, zoowel de onbezielde als de levende natuur.

Maar kan men met dat al zeggen, dat de mensch, die het zoo heerlgk ver heeft gebracht, als koning heerscht?

Of is het niet klaar als de dag, dat de waan van het weten heeft verblind? In hoogmoed en verwatenheid hebben velen zich ingebeeld, dat hun kennis en wetenschap alle verborgenheden had doorzocht, dat er geen onverklaarde geheimenissen meer waren. En de tgd is gekomen, dat men zich zelf verheerlgkte in plaats van God, voor wien, naar het heette, de wetenschap, die alles doorzocht had, geen plaats meer ^overliet.

Die waan van het • materialisme als theorie van wereldverklaring zou wel weer voorbg-gaan. De ziel, die verhongerde bij deze dorre, troostelooze leer, ging weer roepen om voedsel, strekte zich naar het licht, hief zich op uit haar miskenning.

Maar wat niet zoo ras voor bg-ging is de heerschappg, waaronder het leven der menschen gebukt en ten ondergaat, dat gekluisterd is aan het stof. De materialistische levenspractgk houdt den cultuurmensch gevangen met onverbreekbare boeien; zal hg er ooit nog in slagen zich ervan te bevrgden?

Hoe eindeloos ver is de gevallen mensch, die meent te heerschen, verwijderd van de heerschappg, waarvoor hij is geschapen I Wat blgft hem over ? En wat zal het einde zgn van dezen weg ?

Daar is door God, in Zijne genade, een nieuw begin gemaakt. Jezus is gekomen als de Gezondene des Vaders, als de tweede Adam, om het Hoofd te worden eener nieuwe, verloste menschheid, en Koning over Zijne duurgekochte Kerk.

Deze Jezus heeft in het leven, te midden der schepping Gods, gestaan als de normale meneoh, in ongebroken, volkomen zuivere verhouding tot den Vader en normft»'. in ongebroken harmonie in de Hém omringende natuur.

Dit bepaalde niet alleen Zgn blik op die natuur, maar ook Zgne plaats daarin, Zijne houding tegenover haar. Hij was het, die heerschappg oefende, die koninklijke macht bezat en toonde. De mensch in het algemeen, met alle zegeningen der cultuur, met alle veroveringen der wetenschap, met alle heerschappg, die hg weet te verwerven, gaat toch ten onder; in toenemende mate zien wg den „cultuur-mensch" ten prooi worden aan de verstoffelgking van gansch het bestaan.

Maar déze mensch, de mensch Jezus Christus, de ^tweede Adam, was een waarachtig Heerscher. Hij, de Zoon Gods, de Zoon des Menschen, bezat heerschappg op een andere wijze dan de mensch zich moeizaam verovert.

Bij Hem was het niet een zich omhoog werken, een worstelen om erboven uit te komen; bg Hem was het een er boven staan, onmiddellijk, koninklgk, met de natuurlijkheid van den geboren Heerscher, met de gratie en eenvoud van één, die tot regeeren was bestemd.

Hoe menig blgk van Zgn koningsrecht, hoe menig bewgs van Zijne vorstelgke heerschappg geven ons de evangeliën te zien.

Het is Hem alles onderworpen. Beeds bg den aanvang, nadat Hg tot Zgn Messias-ambt is ingeleid door den doop in de Jordaan, en de verzoeking van den duivel he^ft te dnnrstaan. De Satan tart Hem met een twgfelend en uitdagend „indien gij Gods Zoon zijt".

En Jezus, die reeds veertig dagen gevast had, laat den verzoeker gevoelen, hoe Hij hierin staat. O zeker, de „wetten der natuur" doen zich gevoelen, en ten slotte begint de honger te ngpen. Maar Hij, die volkomen leeft uit de hand des Vaders, is niet afhankelgk van een bete broods.

Hij zou kunnen zeggen tot die steenen, dat zg brood worden; maar Zgn lichaamskracht kan op andere wgze worden in stand gehouden. Er staat immers geschreven: „de mensch zal bg brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat".

Hier heerscht de tweede Adam, het Hoofd der nieuwe menschheid. Getart, uitgedaagd tot het bewijs, dat Hg Gods Zoon is, plaats Hg zich op de plek, in de positie, waarin Hij is gesteld, ons vleeseh en bloed aangenomen hebbende.

Maar daarin staat Hg volstrekt gaaf, volmaakt zuiver: geen handeling, geen kracht zonder een wenk van den Vader; in volkomen afhankelgkheid levende door Zgne kracht, „van het Woord, dat door Zgnen mond uitgaat".

Deze Mensch heerscht, zoodat de behoeften van het lichaam niet worden gevoeld, en de krachten van het lichaam in stand worden gehouden, niet op „natuurlijke" wijze, maar in volslagen gebieden en beschikken over de natuur.

Zoo was het aan het begin van het openbaar optreden. En zoo zou het voortgaan.

Keer op keer zou de heerschappg van den Zoon des Menschen over de natuur zich openbaren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Jezus en de natuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's