Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zekerheid des geloofs.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zekerheid des geloofs.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De zekerheid des geloofs is een bg uitstek persoonlgke zaak. Een zaak tusschen God en de enkele ziel.

Wat echter niet wil zeggen, dat voor de vraag der verzekerdheid van den enkele de gemeenschap geen beteekenis zou hebben.

Integendeel. Het ontwrichten van de verhouding tusschen gemeenschap en individu draagt ook op het gebied van het geestelijk leven zgn wrange vruchten.

Dat is de reden, waarom wg begonnen met te wgzen op dit verschgnsel, dat in onzen tgd zulke bedenkelgke afmetingen aanneemt: dat n.l. onder de leuze van vidualisme voortwoekert, het egoïsme hoogtij viert. En het gevolg hiervan moet zijn, dat bg alle roepen voor , de gemeenschap" het leven der maatschappg hoe langer hoe meer wordt verbrokkeld en versplinterd.

Het leven valt ten prooi aan anarchie, omdat het beginsel der anarchie den enkelen mensch beheerseht.

Eenzelfde verschgnsel nu doet zich voor op het gebied van het geestelgk leven, en vertoont ook hier zijn bedenkelijke gevolgen: de enkele geloovige, de individu, die geestelgk leeft of geestelgk worstelt, die naar de zekerheid des geloofs zoekt of meent die te hebben verworven, zoekt wel aansluiting, maar ook hier is de rechte verhouding tusschen individu en gemeenschap vaak zoek. De aansluiting, die men zoekt, dient dikwijls slechts het geestelgk egoïsme van den enkele: hg gebruikt de gemeenschap, in het belang van zgn geestelgk-zelfzuchtige doeleinden; zoolang ze hem dient, zal hij haar eereri en zoeken; maar zoodra hg meent, dat ze hem niet geeft, wat hij zoekt, keert hg iiaar den rug toe, en wendt zich tot een anderen kring.

Zoo woekert het sectarisme welig, allerlei conventikels „en gezelschappen" vormen zich, waar de vromen hun geeste-Igke genieting zoeken en meenen de zekerheid des geloofs te vinden en versterkt te zien. En zoo valt er ook op het geestelijk erf een steeds toenemende verbrokkeling en versplintering waar te nemen.

Dat heeft, als wg juist zien, een tweeledige oorzaak.

Eenerzgds komt dit voort uit hetzelfde beginsel, dat wg op het terrein van het sociale leven kunnen waarnemen: het is de anarchie, die heerscht.

Op geestelgk terrein is deze nog veel gevaarlijker, omdat zij in veel verfijnder vorm optreedt, en zich dikwijls hult in het mom, althans zich vertoont met de aanspraak van een zeer diep en verfijnd geestelgk leven te zijn.

Het gevoel voor het gezag van Gods Woord, het zich eerbiedig en ootmoedig buigen: -daarvoor is verre te zoeken. Niet in naam. Het Woord wordt wel gebruikt maar ten dienste van de geestelijke zelfzucht en niet zelden op een geheel onjuiste manier. En juist omdat er gebruik nog is van het Woord Gods, komt het eigenlijk karakter van zulk een geestelgke anarchie niet aan het licht. Zg heeft zelfs den schgn van veel rijker en dieper te leven, dan wie ook buiten dien engen, self-gekozen kring, Zg be­ weert, het Woord recht te verstaan en te gebruiken.

Reeds de la Wennais heeft erop gewezen, uit welke bron een dergelijke geestesgesteldheid voorkomt, en waartoe zg leidt: ieder godsdienstig stelsel, gegrond op uitsluiting van het gezag, bergt het atheïsme in zieh, en baart het vroeg of laat.

„De politieke anarchie is niets anders dan een der aangezichten van de religieuze anarchie."

Hg moge dit, geheel ten onrechte, bedoelen van de beginselen der reformatie, zijn woord is toch van toepassing op velerlei willekeur en geestelgke zelfzucht die tot het vormen van steeds meer „gezelschappen" en „kringen" leidt, van kerken en kerkjes.

Maar er is ook schuld aan de andere zgde, n.l. aan de zijde der gemeenschap.

Of zou iemand willen volhouden, dat het leven der Kerk i« wat het behoorde te zijn?

Is er een gezond, krachtig leven in de Kerk, een gezond, normaal, d, i. aan den eisch van Gods Woord beantwoordend kerkelgk leven?

Wat niet bgeen behoort, wat tegen elkaar botst, elkaar de macht betwist, omdat het ieder voor zich leeft uit een ander beginsel, wordt kunstmatig bgeengehouden door den knellenden band der organisatie.

En wat naar levens-beginsel en belijdenis bijeenbehoorde, leeft, gescheiden door Kerk-muren, opgetrokken door overwegingen, die wg thans maar niet nader zullen bespreken. Het is ons niet te doen om de geschiedenis en haar beschrijving. Wg willen slechts wijzen op de feiten, gelijk zg zich thans voordoen.

En dan zal men toch moeten toegeven, dat de kerkelgke toestanden mede een verklaring zijn voor de versplintering en het uiteenvallen, waarvan wij getuige zgn. Zg geven aanleiding tot, en vaak een schijn van verontschuldiging voor de geestelijke anarchie, die de verbrokkeling en het individualisme in de hand werkt.

Naarmate een organisme verzwakt, vallen allerlei ziekten te gemakkelijker erop aan. Hoe meer het lichaam der Kerk ongezond is, des te gemakkelijker prooi is het voor allerlei woekeringen aan de buiten zgde; en des te meer staat het bloot aan verschillende afwg kingen ook in sijn inwendig bestaan.

Want ook dat is het geval. Ook in de Herv. Kerk woekert het individualisme en de geestelgke zelfzucht. Men heeft of vormt zich een kring, dien men zoo goed en zoo kwaad het gaat tracht bgeen te houden, dien men, met moeite vaak.

Maar voor het leven der Kerk, voor de ellende van haar krankheid, heeft men geen belangstelling. Men is in zgn eigen, kleineren of ruimeren kring, tevreden, en vraagt niet naar een weg, die zou kunnen leiden tot bevrijdingen daardoor tot opleving van het geheel der ware belijders.

Zoo is er een wederkeerige, noodlottige werking en samenwerking van een dubbele oorzaak, de ingezonken staat der Kerk, en de willekeur, de geestelgke anarchie en zelfzucht van velen, die toch geenszins vreemd zgn aan de gangen, des Geestes in eens menschen ziel.

Het éene werkt op het andere in, er is een wederkeerige werking en de samenwerking van deze beide invloeden trekt naar beneden, de diepte in.

En nu zegge niemand: wat heeft dit alles nu eigenlgk voor verband met de vraag naar de zekerheid des geloofs ? Want dit verband is waarlgk niet ver te zoeken.

Een gezond en normaal, een krachtig en bloeiend levpn der Kerk is zeer zeker van invloed op de wijze, waarop de vraag naar de heils-verzekerdheid wordt gesteld en beantwoord.

Zoo zeker er een nauwe samenhang is tusschen het leven der Kerk en de geloofs-verzekerdheid voor den afzonder-Igken geloovige.

Ook het meest persoonlgke is-niet los van de gemeenschap, waaruit de enkele opkomt en waarin hg thuisbehoort.

Daar is een onlosmakelgk verband tusschen het leven van den individuen dat der gemeenschap.

Dit vloeit als vanzelf voort uit het feit, dat de menschheid organisch bestaat. Zg is niet als een zandhoop, waarvan de korrels wel bgeen zgn geworpen, en tezamen een grooter of kleiner berg vormen, maar overigens niet met elkaar te maken hebben.

Samenhang tusschen de deelen is er niet. Veeleer kan men de menschheid vergelgken bg een boom; zij is een organisch geheel. Dat is zij krachtens de Schepping Gods, die „uit éénen bloede het gansche geslacht der menschen gemaakt heeft."

Deze waarheid vindt erkenning öok daar, waar met God als den Schepper al lang niet meer wordt gerekend. Vanwaar anders dat roepen voor de gemeenschap, dat aandringen op aaneensluiting niet maar van groote groepen, die gemeenschappelijke belangen hebben, doch van volken en natiën in het algemeen?

Het ideaal van een verbroedering van alle volkeren ia isamers ontleend aan het Woord Gods, dat zegt: gansch de menschheid uit éénen bloede gemaakt.

En nu moge de drijfveer tot zulk een zoeken van aaneensluiting veelal iets geheel anders zijn dan de liejde, en bij zeer velen liggen in eigen-liefde of eigenbelang ; uu moge het waar zijn, dat zulk een ideaal eener algemeene verbroedering, afgesneden van zijn wortel, geen levende vruchten zal voortbrengen, dat het zal verbleeken, een bloedeloos bestaan zal leiden om straks te verdorren; dit neemt toch niet weg, dat ook hierin een erkenning ligt van de beteekenis, die de gemeenschap heeft voor den enkele.

Ongetwijfeld, alle persoons-leven heeft iets eigens, iets dat het onderscheidt van de anderen; ook daarin is het een werk, een schepping Gods, en Zgn geheim.

Maar evenzeer ia geen enkel individueel bestaan deakbaar of verklaarbaar zonder het geheel, " waaruit het opkomt, buiten den invloed, de werking der omgeving, waarin Gods voorzienig bestel het deed ontstaan.

Hoe dwaas nu en kortzichtig zou het zgn, deze waarheid, die op het terrein van het natuurlijk leven geldt, te miskennen of over het hoofd te zien op het gebied van het geestelgk leven!

In het leven der genade werkt dezelfde invloed der gemeenschap, heeft de gemeenschap een geheel gelijksoortige beteekenis als voor het natuurlijk leven.

Dat behoeft niemand te verwonderen, die rekent mét de waarheid van het Woord dös Heeren.

Dit Woord toch doet ons God kennen w als den Schepper van hemel en aarde, b en als den Hersehepper, die in Zijne liefde en genade in het onder den vloek wegzinkend leven het beginsel der wedergeboorte en vernieuwing inbrengt; en waar Hg deze macht der vernieuwing in het leven roept, komt niet naast het oude het nieuwe, maar in het oude, dat wordt omgezet, wedergeboren, door andere krachten beheerseht dan tot dusver, omdat het in een ander levensverband is ingevoegd, en uit een andere bron zgn levenskrachten zich ziet toevloeien.

Welnu, ook in dat genade-leven werken de wetten van het organische.

Het gebied, waar genade werkt, en heerscht, is niet een som van individuen, maar de Kerk van Christus.

Het persoonlgk geloofs leven van den door God geroepene en wedergeborene staat niet buiten verband met een geheel, is niet los van een gemeenschap. En dan niet een gemeenschap, die willekeurig door de enkelen gevormd wordt, waaneer zij zich aaneensluiten als gelijkgezinden, als eens-denkend en eensvoelend.

Maar een gemeenschap, waaruit de enkele opkomt, die hem draagt en steunt.

Deze waarheid is ook in de gereformeerde theologie vanouds erkend, en vond haar uitdrukking in de leer van het genade-verbond.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

De zekerheid des geloofs.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's