Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zekerheid des geloofs.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zekerheid des geloofs.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII

„Het geloof sluit de oogen en opent de ooren, om te letten op de belofte alleen".

In deze uitspraak van Calvgn is juist en schoon gezegd, waarin het wezen en de eigen aard van het geloof bestaat.

In het geloof is de gansche ziel met al haar vermogens werkzaam.

Het spreekt dus wel vanzelf, dat alle eenzijdigheid hierbg zooveel mogelijk moest worden vermeden.

Wordt de nadruk te veel op het gevoel gelegd, dan zal de zekerheid des geloofs gezocht worden in gevoels-aandoeningen, en de aandacht meer gericht worden op de wisselende stemmingen dan op het vaste fondament, dat staat.

En toch, niet op hetgeen ik in mgzelven gevoel, maar op hetgeen God in Zijne beloften mij toezegt, moet het geloof bouwen en kan de zekerheid rusten.

De aard van het geloof brengt juist mede, dat het gelooft „tegen hoop op hoop". Het neemt niet in aanmerking hetgeen voor oogen is, ziet niet op'wat de zondaar in zichzelven vindt, maar grijpt tegen alle waarschijnlijkheid in zich vast aan de belofte Gods.

Wie nu alleen door zijn gevoel zich laat leiden, raakt zoo licht deze objectieve basis, dezen vasten grond kwijt.

Want het is, gelijk Luther zoo juist zegt, „wg kunnen niet zien of voelen, of wq van dood en zonde verlost zgn. Want ook de heiligen Gods hebben nog veel zonde. Wg moeten het ook niet zien of voelen of weten of kennen, maar alletn hooren, en er met het geloof aanhangen, en staan op het bloote woord Gods."

Ongetwijfeld blgfs het gevoel niet buiten spel, wanneer de ziel wordt aangegrepen door vreeze voor het rechtvaardig oodeel Gods, wanneer een aan zichzelf ontdekte huivert voor de diepte van het verderf en de kracht der zoude, die hg bg zichzelven vindt.

Maar 'dat is toch geen grond, om op te bouwen.

De H. Schrift leert het gansch anders. Zg zegt van Abraham, dat hij (-'od geloofde, en de Heere rekende het hem tot gerechtigheid.

Wat was er nu in Abrahams leven, dat de vervulling van Gods belofte waarschgnlijk maakte ? Alles scheen te pleiten tegen de vervulling van de belofte, hem geschonken.

Ook in zijn gevoel had hij niets, dat hem tot een steun kon zijn.

Kon hij, de hoogbejaarde, aan de zijde van Sara, voor wie naar den mensch alle hoop op het moederschap vervlogen was, wel aan zgn hart gevoelen, dat hg nog wel een nakomeling zou hebben ?

Neen, wanneer hij moest bouwen op zgn gevoel, kon hij alle hoop voor afgesneden houden.

Doch hg geloofde God. Dat wil zeggen. Hij geloofde niet maar in het algemeen, dat God waarachtig is; maar dat de hem persoonlijk geschonken belofte waarachtig was.

Alles pleitte ertegen. Naar den mensch gesproken was het buiten hoop. In het zienlijke, in hetgeen voor oogen was, zou hg niets met al vinden, waarop hg zijn hoop kon vestigen.

Maar daar komt de Heere met Zgne belofte. En Hg komt met de werking van Zgn' Geest, die Abrahams hart bewerkte en neigde. „En Abraham geloofde God".

Hg grgpt het eenige aan dat hem hou-vast geeft, hg steunt op het eenige, dat steun geven kan, en dit is: God heeft het beloofd. Dit eenige, dat ingaat tegen alles wat voor oogen is, is hem meer dan alle geziene werkelijkheid.

En zoo grgpt hij in een hem geschonken geloof naar de door God in de belofte hem in uitzicht gestelde werkelgkheid.

Dat zal bij ieder wedergeborene, in wien het geloof doorbreekt, het kenmerkende zijn.

Niet wat hij gevoelt, maar heteen hij in het Woord Gods vindt, geeft hem den grond, waarop hij bouwt.

De wet Gods zegt hem, hoe zijne verhouding tot den Heilige zgn moest, de H, Geest overtuigt hem van 'zonde door hem te doen zien, dat hg, gemeten aan dezen onveranderlijken maatstaf, in ieder opzicht schuldig is.

De belofte des evangelies zegt hem, hoe door de genadige verzoening in Christus de betrekking tot God kan en mag zijn.

Het geloof, dat de belofte omhelst, ziet in Christus Jezus de rechte verhouding tot God volkomen hersteld; het leert afzien van al wat voor oogen is, ook van eigen zonde en schuld, en vertrouwen, dat in Christus alles gegeven is, wat tot rechtvaardigmaking en verlossing noodig is. Zoo wordt Hg voor het geloof tot „wijsheid van GodswegOj en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing, " 1 Cor. 1 VS. 30.

Bij deze werking van het geloof speelt ook het gevoel wel een rol; want evengoed in hot geestelijke als in het natuur-Igke is er geen leven zonder levensgevoel. Ea de kennis van onze ellende, het besef van onze schuld, het ontdekken van onze geneigdheid tot alle kwaad zal niet nalaten, ook het gevoel van ellendigheid te wekken, en een huivering te doen varen door de ziel.

Zoo zal ook het besef van de ondoorgrondelijke genade Gods en van Zijn onverandelijke trouw, het inzien in de diepten van den onnaspeurlgken rijkdom van Christus aan de ziel van den verloste een gevoel van blgdschap schenken, een gevoel van dien vrede, „die alle verstand te boven gaat".

Maar het zou toch zeer eenzijdig zijn, hierin het geloof te doen opgaan, of hierop den voornaamsten nadruk te willen leggen.

Want dan raakt het objectieve, hetgeen God in de genadige belofte aanbiedt, op den achtergrond, om straks misschien geheel uit het oog te worden verloren.

En de geloovige is meer bezig met zichzelf, met hetgeen hg in zichzelven vindt en in zichzelven ervaart dan met hetgeen in den trouwen God des Verbonds onwankelbaar en vast is.

Zeer terecht is dan ook in de gereformeerde theologie van ouds de nadruk erop gelegd, dat in het geloof het voorwerp des geloofs niet mag uit het oog verloren voor de daad en de gesteldheid van den geloovige, die de belofte omhelst.

Het geloof heeft betrekking op gansch de ziel van den wedergeborene, en zoowel verstand als wil en gevoel zijn erin betrokken.

Maar het heeft evenzeer betrekking op het Woord Gods.

Zoodat wij mogen zeggen, dat er in het geloof een objectief en een subjectief moment is.

Wij zouden het zóo kunnen omschrijven, dat in het geloof het object en het subject elkaar vinden, en het subject leert zien, hoe zijne betrekking is tot hetgeen buiten hem is.

Buiten hem, ja met Zgne dreiging en oordeel tegenover hem is de Heilige en Rechtvaardige, die hem in de ziel het gericht Zijner heilige wet aanzegt en hooren doet. Buiten hem is de belofte der teedere ontferming, die toezegging doet van een volkomen heil, van een redding van een eeuwig verderf.

En in den wedergeborene is de werking van den H Geest, die in Christus inplant, die de bewegingen van het nieuwe leven doet ontstaan, die daardoor denrgkdom en genoegzaamheid van den Middelaar doet zien, en het geloof werkt, dat de belofte aangrijpt, welke in Christus is.

Wanneer het op deze wgze wordt gezien en gezegd — en dit is in overeenstemming met de H. Schrift — wordt het gevaar vermeden van eenzijdigheid.

Het geloof heeft dan noodzakelgk een voorwerp, waarop het zich richt, het heeft onvermijdelgk een bepaalden inhoud, en kan zich onmogelgk beperken tot hetgeen een geloovige aan zijne ziel ervaart of in zgn hart meent te gevoelen.

Indien het geloof richt op het Woord Gods, en in dat Woord bepaaldelgk op Gods genadige belofte, rijst vanzelf de vraag, hoe de verhouding is van kennis en vertrouwen.

De geschiedenis der gereformeerde theologie en van het geestelijk leven in ons vaderland leveren bewijzen te over, hoe moeilijk het is, de rechte verbinding en verhouding van geloofskennis en geloofsvertrouwen te vinden, en hoe dikwgls deze beide, van elkander losgemaakt, ook de vraag naar de geloofs-verzekerdheid in een ander licht doen verschijnen.

Wat is het eerste in het geloof, en wat is van meer gewicht: de kennis of het vertrouwen?

Beide moeten in het geloof aanwezig zijn, gescheiden worden mogen zjj niet.

Het spreekt vanzelf, dat er in het geloof een kennis-element is.

Want het geloof richt zich op hot Woord Gods, dat, behoeft het nog te worden gezegd ? — een bepaalden inhoud heeft; de belofte, die in het evangelie wordt aangeboden, sluit een getuigenis in zich, aangaande de beteekenis en de waarde van den persoon van Christus.

Het objectieve ligt voor het geloof buiten ons. Geloof kan er dus niet zijn zonder kennis.

Het geloof heeft te doen met het getuigenis van Gods Woord, met de openbaring van Zijn heilig recht in de historie, met de wijze, waarop Hg Zgne genade heeft betoond.

Het geloof richt zich op den in de historie opgetreden Christus, het Woord, dat Vleesch werd, de vastheid der beloften Gods, die, zoovele als er zijn, in Hem ja zgn en amen. Het heeft van doen met den Gekruisigde en Verrezene, met Hem, die leeft als de Middelaar voor heel Zgne Kerk.

Het Woord Gods is echter in het midden der gemeente Gods iets anders dan eene mededeeling; het heeft andere beteekenis dan louter een bekendmaking van feiten. Het is een getuigenis.

Het brengt het getuigenis van God, den Schepper, als den Souvereinen Gebieder over al wat is; als dengene, die dus ook over den mensch volstrekte zeggenschap heeft.

Het doet en bedoelt dus iets anders, dan den mensch iets bekend te maken, dat hg in zijn geheugen heeft op te nemen, waarvan hij kennis heeft te nemen, dat hg desnoods met zijn verstand kan toestemmen.

Zoodra door de werking van den H. Geest de wedergeborene «verlichte oogen des verstands" heeft ontvangen, zoodat hg niet alleen den inhoud van dat Woord kent en in zich opneemt, maar ook de waarheid ervan toestemt, gaat hg beseffen, dat hg hierin persoonlijk betrokken is. Het getuigenis van dat Woord heeft betrekking op zgn gansche zijn, niet slechts op zijn verlicht verstand.

Hoe zou hg dus kunnen kennen de waarheid van den vloek der wet, uitgesproken over ieder zondaar, ronder te aanvaarden en te erkennen, dat hg voor zich persoonlgk waardig is, door dien vloek te worden verteerd?

Hoe zou hg kunnen hooren en weten van de barmhartigheid Gods, in Christus betoond, zonder dat zijne beangste en verslagen ziel daardoor zich vertroosten liet, en het vertrouwen op des Heeren ontferming hem zou zeggen, dat in den Middelaar de rechte betrekking tot God genadig en voor eeuwig is hersteld?

Daar het geloof zich richt op het Woord Gods, kan er dus geen geloof zijn zonder kennis.

En daar het Woord Gods den zondaar zgne verhouding doet zien tot den Heiligen en Genadigen God, kan er geen geloof zijn sender vertrouwen, dat dch op de belofte Gods verlaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 december 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

De zekerheid des geloofs.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 december 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's