Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in menschen een welbehagen. Luc. 2:14.

In menschen een welbehagen.

„De Engelenzang". Alzoo is dit lied onder ons bekend.

De machtige indruk, welke dit gemaakt zal hebben op de herders, zal moeilqk onder woorden sijn te brengen.

Immers het gewone lied van menschentongen kan al ontroeren.

Ik weet niet of ge ooit een zanger of zangeres hebt beluisterd, wanneer zg zongen van Gods grootheid — zoo ja, dan zult ge er iets van gevoeld hebben. Het maakt u zoo, dat ge niet anders kunt dan zwijgen, stille zijn.

Nu is deze vergelijking, zooals vanzelf spreekt, hoogst gebrekkig. Onze tong kan niet meer wat ze voor den zondeval vermocht.

Maar als ge u nu eens verplaatsen moogt iu den geest in Efratha's velden. Hier wordt opeens de donkerheid van den nacht verlicht. Alles wordt vol gegoten met hemelsch schijnsel. En daarin en daarover wordt een hemelsch lied gezongen, door zangers die gewoon zijn het koor te vormen in den hemel. Wat zij vanaf het eerste moment hunner schepping hebben gedaan, dat laten ze nu hooren hier beneden: zij loven en prijzen God.

Ziet, daarin gaat hun bestaan op. Ze moeten God verheerlqken: Waar Deze is, moeten ook zij zijn. Waar Ziijn aangezichte lichtende uittreedt, moeten ook zij hunne stem laten hooren.

Nu vat ge het, reeds hun komen in Efratha's velden en dat zingen heeft reeds aanwijzing genoeg in, wie Hij is die daar werd ingedragen. Dat kindeke in de kribbe is God, de Almachtige, te prijzen in eeuwigheid.

Niet zoodra is Hij in het vleesch gekomen of zg zqn er. Zij moeten bq Hem lijn. Zg kunnen van Zgne zgde niet wgken. 't Is hun Heere.

Doch dit is de oorzaak van hun zingen niet alleen. Hun tong is altijd vol van lof, maar o zoo zelden wordt dit door menschenkinderen gehoord.

Dat zg hier zongen, zoodat de herders het hoorden, en zóó hun klanken uitgoten, dat hunne ooren het konden verstaan, ziet, daarin ligt een duidelgke bedoeling. Daar wordt in dit lied ons iets gepredikt omtrent de zending van Gods Zoon. Och, dat de Heere ons ook iets daarvan te verstaan mocht geven.

We nemen van dit lied voor ditmaal den laatsten klank , in menschen een welbehagen".

't Is een der ouden geweest die de volgende opmerking heeft gemaakt: de verzoening met God is iets groots. Maar  wat het nog grooter maakt is dit, dat het van God Zelven is voortgekomen. Nog grooter, dat dit geschiedt door het bloed van den Eengeborene Gods. Nog meer, dat dit plaats heeft op het vloekhout.  En eindelijk, wat het wonder heelemaal  toespitst, dat zij omvat de vuilste en snoodste vijanden Gods.

Hier wordt gesproken van welbehagen Gods in menschen.

Spelt eens dit woord „welbehagen". Hoe is dit mogelijk, vraagt ge ?

Als de Heere dat had in Engelen, in hemellingen, maar in menschen I We willen zoeken het u eenigszins duidelijk te maken.

Behagen kunt ge alleen hebben in iets, waaraan niets mankeert, wat af ip, wat het oog streelt.

Nu, als dat waar is, zegt ge, dan wordt het mij al heel wonderlijk te moede.

Dat kan God niet. Hg kan geen behagen, nog veel minder welbehagen hebben in menschen.

Hoe zou het dan zijn?

We zullen onmiddellgk tot dit, besluit moeten komen : als dit waar is — en Engelen hebben het gezongen, dus is het waar — zoo kan het nooit anders of het moet zgn grond vinden buiten hét schepsel, enkel in Hem Zelven.

Daar hebt ge 't nu.

Er is een eeuwig welbehagen Gods in menschen, naar Zgn vrije genade, naar Zgn eeuwige verkiezing, naar Zgn onvoorwaardelijke voorkennis. Hg heeft de Zijnen lief om Zijns Zelfs wille.

Duizelt het u niet, gij, die iets van dat wonderlijk welbehagen Gods in uw leven hebt gespeurd.

Waarom mg? Zoo hebt ge gevraagd. Waarom naar mg omgezien? Ik heb toch niets in mij wat U kon aantrekken. Ik heb toch niets gedacht of gedaan waarom Gij mij zoudt begeerd hebben.

Wordt het u nu niet licht ? De oorzaak ligt ganschelgk buiten u. Alleen in Zijn eigen wezen schuilt de bron.

Zoo kon er van welbehagen.worden gezongen. 

Dit geeft vastigheid aan het gebouw.

Wanneer het lag in iets van den mensch. Wanneer hij dit of dat had gedaan of aangenomen, waarop de goedkeuring Gods volgde, ach wat stond het er dan zwak bij. Dan lag telkens het huis in puin. Dan moest ieder keer het werk opnieuw aangevangen.

En wat niet onmogelgk zou zgn •— dan kon het slot wel eens wezen, dat ervan alles niets restte.

Och, keer het nu eens om, dat gg, ziende op het kindeke en inblikkende in Gods heilgeheimen, stamelt: hier zie ik Gods welbehagen in menschen.

Ziende op het kindeke.

Zou nu hierin u niet het noodige licht worden ontstoken.

Zooeven werd de opmerking gemaakt: welbehagen kan God alleen hebben in iets of iemand, waarin geen gebrek schuilt.

Nu vraag ik u: is aan dit kindeke ook maar één gebrek te speuren.

Was dit niet, voordat het vleesch aannam, des Vaders dagelgksche vermaking?

Zijn Hg niet Zgn volk onafseheidelgk aan Hem verbonden.

In Christus heeft God een welbehagen. Luistert maar. Wat hoort ge, als Hij uittreedt onder de Zgnen: Deze is Mgn Geliefde, in Wien Ik Mgn welbehagen heb. Later nog eens: Volgt Hem maar als Hij ingaat in de wolk op den berg der verheerlijking. Ge hoort dan weer dezelfde klanken.

Ziet, in dezen Borg en Middelaar staat en rust heel Gods werk. In Hem is het af. In Christus zijn allen en in allen is Christus. Gods welbehagen stroomt over Christus en alzoo over allen uit.

Nu, lezer, een woord dat ons persoonlijk aangaat.

De Engelen zongen bij de kribbe een nieuw lied. Zg zongen ter eere van hun God en Koning.

We maakten straks reeds de opmerking: waar hun Heere was moest ook hun lied weerklinken.

Hoa staat het nu met ons ? Gevoelen wij zooveel voorde eere Gods? Van nature niets

Dan zijn wij zoekers van onze eigene eere. Wg begeeren daarom niet met God persoonlgk in aanraking te komen, omdat onze eere dan geschrapt wordt.

Als ons dat wordt voorgelegd, zóo, dat het leven Gods het eerste wordt en het voornaamste, dan zien we het pas: ik ben een roover vau Gods eere. Ik zoek altijd iets van het mijne te redden. Als het kon zou ik in het stuk der zaligheid nog'iets "Van Gods eere afbrokkelen. Ik zou zeggen: Heere, laat mij toch nog een weinig. Maar als het laatste nu ook nog valt en de Heere sluit den zoen. Hg werpt dat hoogmoedige „ik" neder, Hij laat mij zien, dat het enkel Zijn welbehagen is: zuiver goddelijke liefde, dan wordt het een aanbidden: „Heere, ik geef mg over, neem mij zooals ik ben."

Hebt ge van deze dingen al iets mogen merken ?

Daar gaat van heel de omgeving, waarin het. Engelenlied ons verplaatst, eene prediking uit. De herders zaten neder in vreeze, aan zingen dachten ze niet, tot de Engelen het hun voorzongen. Deze zongen van hun Zaligmaker. Dat is iets heerlijks.

Vandaar dat wij met een rijke vertroosting mogen besluiten voor elke godvreezende ziel. Wacht gij maar op de openbaring van Zijn heil. Hg komt gewis.

Het is zoo'n voorrecht, Gods werk is zoo heerlgk af in Hem. In den Zoon van Zgne liefde heeft Hg een welbehagen, evenzoo in de Zijnen.

Gij zijt vaak in geen geringe verlegenheid, omdat het er allesbehalve vroolgk uitziet in uwe ziel.

Wendt uw oogen eens ef. Laat uw aangezichte zich richten naar Bethlehem. Biikt eens neder in die kribbe.

Hier ligt het kindeke, van Wien gesproken kon worden: Deze is Mijn Geliefde, in Wien Ik Mgn welbehagen heb.

Zingt het den dichter eens na:

Mijn ziel, hoe treurt gij dus verslagen. Wat zgt g' onrustig in uw lot. Berust in 's Heeren welbehagen. Hg doet welhaast uw heilzon dagen Uw hoop herleev', naar Zgn gebod, Mgn redder is mgn God.

Zoekt het enkel in en bij Christus, en ge zult het Engelenlied, al is het ook een zwakke natrilling, mede aanheffen:

Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in menschen een welbehagen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 december 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 december 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's