Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De finantieele verhouding tusschen Kerk en Staat.
Met heel veel belangstelling hebben we de stukken van de hand van prof. dr. H. H. Kuyper over dit onderwerp gevolgd. Mee een vrucht van onze Bondsvergadering, waar mr. L. J. van Apeldoorn sprak, is deze interessante studie van den Amsterdamschen hoogleeraar en we gelooven niet, dat er iemand in onzen kring spijt van heeft gehad, dat prof. Kuyper onze Bondsvergadering heeft bijgewoond. Integendeel. Wij danken hem dan ook gaarne aan deze plaats voor zijn hooggewaardeerde belangstelling p en voor zijn artikelenreeks over deze zaak geschreven. Het was ons een eere en genoegen ze allen onverkort in „De Waar­ b heidsvriend" te mogen opnemen.

Met belangstelling zien we nu uit naar het wederwoord van mr. Van Apeldoorn. Gelijk we hem aanstonds hebben kenbaar gemaakt, zal het ons hoogst aangenaam zijn zijn repliek in de kolommen van ons blad te mogen opnemen.

Hier volge nu het slotartikel van prof. dr. Kuyper: d l

Geen gunst maar recht. XXVI (Slot).,
Staat het derhalve vast èn volgens het .arrest van den Hoogen Raad van 1848 èn volgens het oordeel van een zoo uitnemend kenner van ons Staatsrecht als prof. Buys, dat met de „gezindheid", waarvan in Artikel 171 der Grondwet sprake is, niet bedoeld is het Hervormde Kerkgenootschap als geheel, maar „de kerkelijke gemeenten, welke door de belijdenis van een gemeenschappelijke belijdenis of leer aan elkander zijn verbonden", dan volgt hieruit vanzelf, dat de Regeering, die door kapitaaluitkeering aan de. ze grondwettelijke verplichting een einde wil maken, deze kapitalen dan ook niet aan het Kerkgenootschap als zoodanig heeft uit te keeren, maar aan de plaatselijke gemeenten, als de eenige rechthebbenden.

Historisch toch staat het vast, dat deze bepaling in de Grondwet is opgenomen met het oog daarop, dat de Staat vroeger de goederen der geestelijke kantoren heeft geconfisqueerd. Deze goederen nu hebben nooit aan de Kerk als geheel, maar aan de b plaatselijke kerkgemeente toebehoord. Het waren de aloude parochiefondsen, bestemd voor onderhoud van den plaatsèlijken pastoor. En door deze goederen naar de geestelijke kantoren over te brengen, is in bestemming en eigendomstoestand dezer goederen niets veranderd ; de Overheid trok alleen het beheer dezer goederen aan zich. om daaruit de tractementen der predikanten te betalen. En ook niadat deze goederen uit de kantoren naar de Staatskas waren overgebracht en daarin waren opgesmolten, werd een verplichting daartegenover opgelegd, aan om de Schatkist-nu de tractementen van de predikanten der Christelijke Hervormde Kerk, d.w.z. van de Gereformeerde Kerken, te betalen. Zoo is art. 171 in onze Grondwet gekomen en daarom staat in dit artikel dan ook, dat de tractementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, aan dezelve gezindheden verzekerd blijven. Zal de Regeering naar recht handelen, dan dient zij dus deze tractementen in kapitaal omgezet, aan de plaatselijke gemeenten uit te keeren en niet aan de Synode, die hierop geen het minste recht kan doen gelden.

Een andere vraag is het of de Regeering niet behalve deze kapitalen ter vergoeding van de predikantstractementen, die aan de plaatselijke gemeenten zijn uit te keeren, öok naar billijkheid een zeker bedrag zal bèhooren' 'disponibél Ie' stellen voor de „meerdere vergaderingen", die door deze gemeenten gehouden worden. Gaat men toch de begrooting na, dan blijkt dat daarop niet alleen een zeker bedrag op staat uitgetrokken voor de betaling der tractementen, maar ook voor de kosten van kerkelijke vergaderingen. Dit was reeds zoo vóór de Grondwet van 1815 is vastgesteld en daarop doelt blijkbaar de uitdrukking, dat niet alleen de tractementen en pensioenen, maar ook de andere inkomsten van welken aard ook, toen door de gezindheden genoten, haar verzekerd werden. Heel hoog was dit bedrag niet. In 1815 bedroeg het voor alle protestantsche gezindheden nog geen ƒ 15.000, terwijl het bedrag der tractementen meer dan één millioen was. En al mogen er geen historische rechten zijn, waarop deze uitkeering berust, de Staat zal wel doen, nu hij in de Grondwet eenmaal het genot dezer inkomsten verzekerd heeft aan de gezindheden, ook in dit opzicht zijn woord gestand te doen en bij de afwikkeling der financieele verplichtingen ook voor deze inkomsten een gekapitaliseerde som in de plaats te stellen.

Minder gemakkelijk is zeker de vraag te beantwoorden, op welk een bedrag de plaatselijke gemeenten, wanneer het strikt naar recht ging, aanspraak zouden kunnen maken. Drieërlei standpunt kan hier worden ingenomen. Het eerste standpunt is, dat de Kerken alleen recht hebben op de aloude pastorie-en kosterie-goederen, die naar de geestelijke kantoren zijn overgebracht, omdat deze voor den eeredienst der plaatselijke Kerk bestemd waren. Het is dit standpunt, dat door dr. van Lonkhuyzen met talent bepleit is in zijn brochure over Radicale financieele scheiding van Staat en Kerk. Op grond van verschillende gegevens komt hij dan tot de slotsom, dat de jaariijksche rente van al deze goederen, voorzoover de Staat ze beheerde, niet meer bedroeg dan ƒ 70 a 80.000, zoodat de Kerken als vergoeding voor het genaaste kerken-en pastoriegoed op niet meer recht zouden hebben dan op een kapitaal van ƒ2 millioen. Het tweede standpunt is, dat niet alleen deze kerke-en pastoriegoederen, maar evenzeer de geestelijke goederen, of kloostergoederen, in deze geestelijke kantoren ondergebracht en door de Overheid bestemd voor de predikantstractementen, aan de Kerken toebehoorden, zoodat het geheele bedrag, dat in 1808 uit deze geestelijke kantoren in de Staatskas is overgebracht, aan de Kerken behoort gerestitueerd te worden, wanneer de uitbetaling der tractementen ophoudt. De totaalsom nu van al deze goedéren in 1808 in 's Lands schatkist overgebracht, bedroeg ƒ 5.545.000. Neemt men aan, dat de Kerken op restitutie van dit kapitaal aanspraak kunnen doen gelden, dan zou de Overheid niet ƒ2.000.000, maar ongeveer ƒ6.000.000 hebben te betalen. Het derde standpunt is, dat de Overheid krachtens de Grondwet van 1815 verplicht is de toen genoten tractemeriten uit te keeren en derhalve, wanneer zij met deze uitkeering wil ophouden, daarvoor een aequivalent bedrag in kapitaal aan de Kerken heeft te geven. Het bedrag nu in 1815 aan tractementen voor de Hervormde predikanten vastgesteld, bedroeg ongeveer een millioen. Men ziet dus dat de Staat veel meer uitkeerde dan de renten van de geestelijke kantoren zouden hebben opgebracht. Zelfs al rekent men de rente op 5 pCt., dan geeft dit voor de ƒ 5500.000 niet meer dan ƒ 27500, terwijl de Overheid in 1815 bijna één millioen jaarlijks aan tractementen betaalde. Dit enorme verschil kan alleen daaruit verklaard worden, dat de Gereformeerde Overheid tijdens de Republiek uit de belasting-penningen veel meer aan de predikantstractementen bijdroeg, dan zij uit de geestelijke kantoren aan rente ontving. Maar daartegenover staat, dat deze bijdragen uit de belastingpenningen toch niet eenvoudig een subsidie waren, maar, zooals vroeger is aangetoond, restitutie waren van het vele goed, dat door de Overheid.in tijd van nood was geconfisqueerd.

Het ligt niet op onzen weg, om over dit geding, op hoeveel de Kerken strikt naar recht aanspraak zouden hebben, uitspraak te doen. We gelooven, dat het zelfs uiterst moeilijk zou vallen hier tot een preciese en nauwkeurige berekening te komen. Practisch zal de eenige juiste oplossing wel wezen, dat de Regeering geen onderzoek gaat instellen, hoeveel waarde de geconfisqueerde pastorie-en kerkengoederen gehad hebben ; dat zij evenmin als uitgangspunt neemt de som, die uit de geestelijke kantoren in 1808 naar de Schatkist is overgebracht ; maar dat zij uitgaat van Artikel 171 der Grondwet en het recht der Kerken erkent op de som, die toen aan de verschillende gezindheden verzekerd is. Het is beter, dat de Overheid tegenover de Kerken iets te veel doet, dan dat zij den schijn van spoliatie op zich laadt.

De laatste vraag is, of wanneer de Regeering aldus tot kapitaaluitkeering overgaat, het billijk en rechtvaardig zou wezen, wanneer zij aan de Gereformeerde Kerken niets gaf, aangezien deze geen predikantstractementen van den Staat ontvangen hebben. Gelijk men weet, heeft jhr. Beelaerts van Blokland in zijn bekende nota gemeend, dat de Overheid bij de kapitaaluitkeering gerust de Gereformeerde Kerken passeeren kon, aangezien deze Kerken herhaaldelijk hadden verklaard geen subsidie van den Staat te willen ontvangen.

Naar het ons voorkomt, is dit standpunt niet Juist, en we gelooven dan ook niet, dat de Regeering zich op dit standpunt stellen zal.

De Gereformeerde Kerken hebben zeker geweigerd om subsidie te vragen volgens Artikel 171 alinea b, omdat deze subsidie alleen verleend zou worden als staatsbijdrage in den eeredienst der Kerk. En tegen zulk een staatssubsidie hebben onze Kerken principieele bezwaren. Ze achten het de roeping der Kerk om zelf voor haar eeredienst te zorgen, en zien in elke financieele afhankelijkheid van den Staat een ernstig gevaar voor de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk.

Maar onze Gereformeerde Kerken hebben nooit-de pretentie opgegeven, dat zij de wettige voortzetting waren van de aloude Gereformeerde Kerken in ons vaderland. Indien de uitkeering van de tractementen volgens alinea a van Artikel 171 naar recht toekomt aan de Gereformeerde gezindheid en derzelver dienaren en deze uitbetaling berust op de historische rechten van de aloude Gereformeerde Kerken, dan spreekt het wel vanzelf, dat onze Kerken minstens evenzeer recht hebben op deze tractementen als de plaatselijke gemeenten der Hervormde Kerk. Dat de Overheid deze tractementen onthouden heeft aan de plaatselijke gemeenten, die met de Synodale organisatie gebroken hebben, is een onrecht dezen Kerken aangedaan. Artikel 171 toch verzekert deze tractementen niet aan de plaatselijke afdeelingen van het Hervormde Kerkgenootschap, maar aan de Gereformeerde Kerken, d.w.z. aan de plaatselijke gemeenten, die door den band van een bepaalde gemeenschappelijke belijdenis verbonden waren. En tot deze Gereformeerde gezindheid, wel te onderscheiden van de Hervormde Kerk, behooren onze Gereformeerde Kerken met minstens evenveel recht als de plaatselijke gemeenten, die aan de Synodale organisatie trouw zijn gebleven.

Met evenveel beslistheid als we ons steeds verzet hebben tegen staatssubsidie aan onze Kerken op grond van alinea b van Artikel 171, omdat we tegen zulk een staatssubsidie aan de Kerk zeer ernstige principieele bezwa ren hebben, komen we voor de rechten onzer Kerken op, nu de Regeering tot kapitaal uitkeering wil overgaan, om daarmede de financieele verplichting van den Staat te doen ophouden. Wij zijn wettige erfgenamen van de aloude Gereformeerde Kerken in ons vaderland en wij vragen het erfdeel, dat ook ons wettig toekomt. En al begrijpen we zeer goed, dat de Regeering in het kerkrechtelijk geding tusschen de Hervormde Kerk en ons moeilijk uitspraak kan doen, het gaat niet aan, ook op het standpunt der Regeering, dat aan alle mogelijke Kerken en Kerkjes, die thans subsidie genieten, een kapitaal zou worden gegeven en dat de Gereformeerde Kerken, die na de Hervormde en de Roomsche Kerk het sterkst in zielenaantal zijn, geen cent zou worden uitgekeerd.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1920

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1920

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's