Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Gereformeerden en de Ethischen. VII.

't Gaat om eerlijke, onderlinge waardeeing. En waar wij, gereformeerden, van de ethischen zoo dikwijls een verwijt moeten aanhooren, dat er bij de gereformeerden alle waardeering voor de ethischen gemist wordt daar willen we maar dadelijk zeggen, dat de pot hier den ketel verwijt, dat hij zwart ziet. Als de historiebladen van de laatste euwen eens opengeslagen worden, is er nog wel wat bij elkaar te brengen, dat blijk geen kan dat bij de ethischen geen hoogen dunk van de gereformeerden wordt gevonden. Wat een smaad en hoon en minachting en verdrukking ! Laat de kerkgeschiedenis van stad en dorp maar eens spreken ! Doch daar willen we het nu niet over hebben.

't Is ons om beginselen te doen. Want zoo ls we reeds schreven : goede samenwerking an slechts opkomen, niet uit onderlinge waardeering als zoodanig, doch slechts uit gemeenschappelijk beginsel.

Spreken we nu op dit terrein van „beginselen" — dan zouden we eerst in 't algemeen op kerkelijk-religieus (godsdienstig) gebied kunnen zeggen, dat er een rechter en een linkerzijde is ; dat er orthodoxen of rechtzinnigen en dat er modernen of vrijzinnigen zijn ; waarbij de scheidingslijn in beginsel te zoeken is hierin : of men de zonde erkent als een onvolkomenheid van den mensch, welke men moet trachten "te verwinnen, óf dat men de zonde erkent en voelt als schuld voor God, waarbij de weg ter verlossing gaat in den weg van Gods genade door verzoening in des Middelaars bloed.

Acht men de zonde slechts een onvolko­menheid, een gebrek, een tekortkoming van den mensch, dan oordeelt men over het beeld Gods in den mensch, over den val, over de wedergeboorte, over het werk des Geestes, over Jezus Christus als Zalig­maker, enz. enz. gansch anders dan de Schrift ons leert en in onze Christelijke belijdenisschriften, bizonder in de Formulieren van Eenigheid, is uiteengezet.

Dan oordeelt men principieel anders dus ver God, over den mensch, over den Bijbel, over de wereld, over Christus.

Dan leeft men dus bij een geheel andere levensbeschouwing dan de rechtzinnige christ-geloovige.

Dan komt men ook tot een geheel andere wereldbeschouwing, waarin b.v. voor het wonder geen plaats is ; waarin God een geheel ander Wezen wordt, dan wij in onze confessie belijden ; waarbij voor de wereld een heel andere toekomst wacht.

Dan staat men links ; dan is men modern, vrijzinnig.

En met zulke menschen verschillen we in beginsel èn wat wereld-èn wat levensbeschouwing aangaat.

Met zulke menschen kunnen en mogen we niet samenwerken ; kunnen en mogen we ook niet samenleven in kerkelijk verband. De leer van zonde en genade beslist hier. Waarbij het gaat om Christus als Middelaar.

Hier staat Rechts tegenover Links ; rechtzinnig tegenover vrijzinnig — met een diepe, principiëele, onoverbrugbare scheiding.

Rechts met een christelijke en links met een humanistische levensbeschouwing.

Rechts met de belijdenis, dat God in het middelpunt staat en de verlossing in en door Christus is ; Links met de beschouwing, dat de mensch geroepen en bekwaam is de verlossing uit te werken, waarin ten slotte de menschheid deelen zal, als zij wijs geworden is om te doen wat goed is.

Héél de linie is hier in 't geding.

-Heel de wereldgeschiedenis is hier voor den rechtzinnige in begrepen, van de schepping af tot de voleinding der dingen, gaande tot in der eeuwen eeuwigheid. Gelijk ook de vrijzinnige alles onder déze visie neemt.

Zoo staan ze tegenover elkaar. Zoo ontneemt de een wat den ander het voornaamste voorkomt. Gelijk Allard Pierson, de grootmeester der modernen, midden in den eersten strijd in 1862 zei : ..„die moderne richting ontneemt aan duizenden het fundament van hun geloofsleven, hun Bijbelbeschouwing, hun beeld van Christus, hunne gedachten over Gods regeering in wereld en leven, hun Kerkbegrip, heel hun geestelijk bezit ; en nochtans, zij kan en mag niet anders, want het is hare waarheidsovertuiging, die haar dwingt." Natuurlijk willen de modernen hierbij niet beschouwd worden als „ongeloovige nieuwlichters." Wat zij zijn, dat zijn ze geworden (zeggen ze) als „vrucht van een groot proces des geestes, dat zich langzamerhand heeft voltrokken." Zij hebben gewerkt, gestudeerd, geworsteld en hun wetenschappelijke inzichten zijn zóó geworden, dat zij met het oude geloof niet meer konden volstaan. De moderne cultuur heeft hen uit de oude sleur uitgelicht en hen gebracht tot het nieuwe geloof, dat hen nu natuurlijk met de oude traditie (zooals ze zeggen) telkens in botsing brengt.

Dat is de moderne richting, de moderne theologie van 1850—'60 en volgende jaren. En de mensch draagt nu, volgens deze beschouwing, een vonk van het goddelijk vuur, onuitbluschbaar, in zich. Struikelen moge hij telkens weer, maar Gods wet staat hem in het hart geschreven en door groote voorgangers geleid, bovenal door Jezus van Nazareth, zal hij voortgaan, al verder en hooger, uitziende naar Gods Koninkrijk, het einde van alle dingen.

Zóó heeft de moderne richting het Christendom aan onzen tijd gebracht, „bezield daanbij door de diepe overtuiging, dat zóó de kern van Jezus' Evangelie behouden bleef die immers zoo duidelijk heeft uitgesproken, dat eenvoudige liefde tot God en den naaste het groote, het eenige gebod was."

Natuurlijk dat die moderne richting het niet vinden kan met de aloude belijdenis der Christelijke Kerk. De Bijbel is voor hen een ander boek dan voor ons. De Evangeliën staan vol van wat de menschen van Jezus gemaakt hebben. Maar Jezus zelf heeft zoo niet geleefd en zoo niet geleerd. Zijn Evangelie is door de apostelen verknoeid en later nog méér verdorven. En ja, de belijdenis van het gereformeerd-protestantisme mag een stuk traditie (overlevering) zijn, maar voor de moderne theologie bevat zij niets dan bedorven waarheid : de wijze waarop daar de Bijbel wordt begrepen enz. enz. is voor den moderne niet aannemelijk meer. Men kan niet meer spreken van den tweeden persoon der Drieëenheid ; van den uit eene maagd geborene, uit de dooden opgestane, ten hemel gevarene. 't Is alles anders, héél anders geworden.

Zóó anders, dat men — om een voorbeeld te geven van den laatsten tijd — veel meer sympathie voelt voor dr. Rabindranath Tagore, den Brahmaanschen dichter-filosoof, dan voor een confessioneel of gereformeerd theoloog.

Letterlijk toch zegt dr. Niemeyer in het Vrijz. Weekblad : „Wij voor ons moeten ver klaren, dat wij ons aan Tagore heel wat meer verwant gevoelen dan aan de confessioneelen. En dat spreekt ook eigenlijk van zelf. Want wij zien met den diepsten eerbied op tot Jezus, en houden zijn geest voor de hoogste openbaring van godsdienstig leven. En van den geest van Jezus zit in den „heiden" Tagore honderdmaal meer dan in onze „christelijke" confessioneelen. Als zendeling zou hij onder hen uitnemend werk kunnen doen."

De idealen van den Indischen dichterwijsgeer gaan dus voor dr. Niemeyer heel wat hóóger en zijn godsvrucht heel wat dieper dan van den „christelijken" confessioneel of den „stoeren" Calvinist.

En vermoedelijk staat dr. N. hierin niet alleen, want in Den Haag, Amsterdam, Leiden, Rotterdam, enz., waar dr. Tagore optrad stroomden niet alleen velen saam — vooral dames — om den profeet uit het Oosten te zien en te hooren ; maar eerbiedig stond men op als de getabberde profeet de zaal binnenkwam en de vergadering verliet. Een nieuw profeet is onder ons opgestaan. Het „Evangelie van Tagore" is tot ons gekomen. „Deze profeet uit het Oosten" — zoo schreef het Handelsblad in twee artikelen tegelijk — „'is het oude evangelie weer eens in nieuwen vorm komen verkondigen."

Dat doet de nieuwe cultuur Dat is de geest van de moderne theologie, die het oude heeft verworpen en nu leeft bij hetgeen nieuw geacht wordt, maar meer lijkt op het oude heidendom en op de idee van het Buddhisme, dan op het Evangelie van Jezus Christus en dien gekruisigd.

Men spreekt (en het zijn de minsten niet onder hen) van een onrustig hart en men zegt Augustinus na : „onrustig is ons hart, totdat het rust in U, o God " Maar men kent Hem niet. Die gezegd heeft: „Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u ruste geven." Men verstaat de beteekenis van het kruis niet, omdat men de zonde niet kent, waardoor de mensch daar voor God schuldig staat voor lichaam en ziel, voor tijd en eeuwigheid. Men spreekt hoogstens van een invloed ten goede, die er voor den mensch uit Christus uitgaat. En och, waarom zou dan een man als dr. Tagore niet naast dien Christus mogen staan, evenals een Tho mas a Kempis of Tolstoï of wie ook. Als er maar iets goeds van iemand uitgaat, dat beste, dat wij in ons leven elkander kunnen schenken ! Waarbij het er minder op aan komt — zegt men — of men Christen of Buddhist is, of men rechtzinnig of vrijzinnig is.

Dat heeft de nieuwere natuurwetenschap geleerd, dat we met de oude, christelijke leer der orthodoxen niet meer toekunnen.

Alles is principieel omgekeerd èn God èn Christus èn den Bijbel èn den mensch èn de wereld ziet men nu anders dan vroeger.

Het zal nu niemand verwonderen, als wij zeggen, dat waar wij, als rechtzinnigen, aan déze zijde van de streep staan, de modernen óver de scheidingslijn zijn gekomen.

Tusschen rechtzinnigen en vrijzinnigen ligt een klove ; een diepe klove en samenwerking is uitgesloten, evenals het onmogelijk is om kerkelijk saam te wonen.

We zijn zoo heel anders. En daarom spreken we ook zoo heel anders. En daarom heeft de wereld ook zoo heel andere dingen van ons te verwachten, dan van de vrijzinnigen.

Daarom zij er ook een scheidingslijn. Dat is gebiedend noodzakelijk en gansch natuurlijk !

Heel anders nu staat het als we gaan spreken over de ethischen.

Waar de vrijzinnigen aan de overzijde van de scheidingslijn staan, daar is de plaats van de ethischen onder de rechtzinnigen.

Natuurlijk is dat brengen onder bepaalde rubrieken en dat voorzien van etiketten en dat plaatsen aan deze of aan gene zijde van de scheidingslijn o ! zoo moeilijk. Daarom begaat men ooic wel eens een flater, als men zoo druk bezig is met dat nummeren en schiften en scheiden. Vooral als de kleuren niet heel helder zijn, niet zoo scherp en duidelijk spreken. Dan moet men wel eens gissen ; en gissen doet missen soms.

Wij plaatsen evenwel de ethischen rechts, waar we de vrijzinnigen links hebben gezet. De ethischen hooren thuis onder de orthodoxen of rechztinnigen, om dezelfde oorzaak als waarom we de vrijzinnigen aan gene zijde van de scheidingslijn plaatsten.

Immers in hun levens-en wereldbeschouwing zijn de ethischen niet modern, niet vrijzinnig. Ze noemen de zonde b.v. maar niet een gebrek in den mensch ; maar niet een tekortkoming of een onvolkomenheid ; maar ze spreken van den gevallen mensch en diens zonden rekenen ze tot schuld. Daarom spreken ze ook van verzoening door het bloed van Christus en handhaven Zijn plaats bekleedend lijden en sterven. Ze spreken van Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, geboren uit de maagd Maria. Ze verkondigen den opgestanen Heiland, Die triumfantelijk ten hemel voer.

En omdat ze zóó denken, zóó gelooven, zóó belijden en spreken, hooren ze als Christusbelijders tot de rechterzijde. Ze staan op den bodem van het aloude christelijk geloof. Ze kunnen zich in wezen en in hoofdzaken vereenigen met de leer onzer Geref. Kerk, neergelegd in de geref. belijdenisschriften.

Maar daarmede hebben we lang nog niet alles gezegd. Integendeel, hier zitten we nu tegelijk in allerlei zwarigheden. En daarom vergunne men ons hier wat breeder op in te gaan, (juist omdat het zijn degenen die niet vrijzinnig, maar rechtzinnig zijn), doch waarze in zoo veel dat ze met ons gemeen hebben toch ook in zooveel met ons verschillen, beginnen we met onze beoordeeling van de ethischen, die naast ons, gereformeerden, staan, liever de volgende week. Om dan te beginnen met de verklaring van de ethischen, dat deze onze laatste, zin, heelemaal niet goed gesteld is zoo.

(Wordt vervolgd).

Bidt om den vrede van Jeruzalem.

Indien meer van Christus' kracht en leven in Gods gemeente openbaar was, hoeveel schitterender zou het licht zijn, dat van haar uitgaat. Hoeveel krachiger zou dan het getuigenis zijn, dat zij van Godswege geeft voor de wereld.

Van Gods gemeente geldt het zeker, dat zij hare eerste liefde heeft verlaten. In onze dagen vooral moet met schaamte gezien op het beeld, dat de eerste gemeente vertoonde.

Mocht dat slechts beseft worden, dan zou er een aflaten zijn van al de bitterheid die kleine verschillen oproepen, om alleen te zien op hetgeen zij als gemeente heeft in Christus, haar Hoofd.

Gods kinderen hebben de roeping elkander te schragen en te steunen naar hst woord des apostels : draagt elkanders lasten en vervult alzoo de wet van Christus.

In onze dagen van verdeeldheid en scheuring mocht dat wel meer worden bedacht. In den grooten strijd, die roert door ons volksleven, moest juist meer in het oog gevat, wat de belijders der waarheid gemeen hebben, dan hetgeen hen scheidt. Wat hen scheidt zijn bijzaken, die, hoe gewichtig ook, toch niet vergeleken kunnen worden met het feit, dat zij allen belijden éénen Heere. Het is noodig deze dingen wel te bedenken. Het is vooral nu noodig, nu de hoogste belangen voor ons volk en vaderland op het spel staan. Laat ons daarom verstaan wat de Psalmdichter gezongen heeft: Bidt om den vrede van Jeruzalem.

Want als Jeruzalem één is, zal de Heere zijn als de bergen rondom Zijn volk. Maar als het verdeeld is, zal het verslagen worden om zijne zonde. Het komt er op aan meer dan ooit vast te houden aan hetgeen vereenigen kan. De eenheid des volks ligt in de belijdenis van Hem, die gebeden heeft, dat Zijne discipelen zouden één zijn, gelijk Hij en Zijn Vader één zijn.

Keurmeesters.

Er zijn er in de gemeente des Heeren, die zich bij voorkeur als keurmeesters, als zielewegers aandienen. En er zijn er maar al te veel, die met hunne oordeelen rekenen. Als de Heere een dooden zondaar levend maakt, een verlorene tot Zich bekeert, dan komen gewoonlijk de verspieders om de vrijheid te belagen, die het kind Gods in Christus heeft. Dan komen de keurmeesters met hun twijfel en met hun „maar." Dan ontbreekt er di, of dan moest er dét meer zijn ; dan bedillen zij Gods werk in hun pharizeeschen hoogmoed en ijdelwaan.

In al dat keuren is maar al te veel van de vijandschap van het natuurlijk hart, dat zich niet verblijdt in Gods werken, maar zich daartegen stelt.

Menig kind van God, dat onder den druk der genade sprak van hetgeen de Heere deed aan zijne ziel, heeft ervaren, hoe pijnlijk die waanwijzen, die zichzelven voor - eikeboomen der gerechtigheid aanzien en er nog veel grager voor worden aangezien, met hunne koude oordeelen kunnen ingrijpen in de werken Gods. De Heere Jezus heeft niet tevergeefs gezegd : „Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt." Wij hebben geen recht iemands belijdenis te betwijfelen, als hij door zijn woord aan Gods eer en waarheid niet tekort doet en door zijnen levenswandel de 'belijdenis naar Gods Woord bezegelt en bevestigt.

En daarom, verder mag men niet gaan. Over het hart oordeele de Kerk niet.

De huichelaars zullen ervaren, dat zij niet straffeloos Gods werken hebben belaagd met hun oordeelen der vijandschap, al waren die ook gekleed in den vorm der vroomheid. Voor Gods kinderen is het een troostrijke zaak, dat voor hen de belofte geldt : geen instrument, dat tegen u bereid is, zal gelukken. De oordeelen der menschen brengen niemand binnen, noch buiten Gods Koninkrijk. En daarom, welke raadgeving ook op den weg des levens wordt geschonken, laat steeds worden bedacht, dat God alléén is de Kenner der harten en dat wij niet kunnen en mogen oordeelen dan alleen op woord en daad. Wij mogen en moeten elkander vermanen tot oprechtheid en waarheid, maar wij hebben nooit recht in Gods werk in te grijpen.

Dr. Niemeyer zwijgt.

Men vraagt ons, wat dr. Niemeyer geantwoord heeft na onze mededeeling, dat ds. Wagenaar van Rotterdam, die hem blijkbaar heeft meegedeeld, dat 10 Rotterdamsche Hervormde predikanten vóór inwilliging waren van het verzoek der Vrijzinnig Hervormden om een kerkgebouw voor godsdienstoefeningen in vrijzinnigen geest te mogen gebruiken, zelf in den kerkeraad tegen gestemd heeft ?

We kunnen niets anders zeggen dan : dr. Niemeyer zwijgt. Of hij nog niet voldoende ingelicht is om nu eindelijk eens het juiste verloop der dingen te Rotterdam te weten ; of dat het hem wat zwaar valt té verklaren, dat hij de klok had hooren luiden zonder te weten waar de klepel hangt, weten we niet. Toch is het misschien voor de heeren die niets dan de groote liberale pers lezen wel goed als ze eindelijk via het Vrijzinnig Week blad eens vernemen, dat de meededeelingen van het Vrijzinnig Weekblad glad bezijden de waarheid zijn geweest.

Repliek van mr. Van Apeldoorn.

Nadat mr. Van Apeldoorn voor onzen Ger. Bond gesproken had over de financiëele verhouding van Kerk en Staat heeft, zooals men weet, prof. dr. H. H. Kuyper in „De Heraut" een artikelenreeks gegeven, waarin hij het betoog van mr. Van Apeldoorn heeft besproken en hier en daar heeft aangevallen.

Die artikelen hebben we in „De Waarheidsvriend" tot veler voldoening onverkort opgenomen en daarna hebben we het verzoek gericht aan mr. Van Apeldoorn zijn wederwoord te publiceeren, hem daarvoor desverlangd de kolommen van „De Waarheidsvriend" ter beschikking stellend.

We kunnen nu meedeelen, dat mr. Van Apeldoorn het voornemen heeft prof. dr. H. H. Kuyper van antwoord te dienen ; evenwel kan hij het, door drukke werkzaamheden, niet aanstonds doen.

Of hij artikelen zal schrijven in „De Heraut" of dat zijn antwoord gegeven zal worden in een brochure, staat bij hem nog niet vast.

Wij hopen om de wille van de zaak, dat mr. Van Apeldoorn spoedig zijn belofte kan inlossen en het antwoord geven zal, waarnaar velen met groote belangstelling uitzien.

De organisatie der vrijheid.

De ethischen moeten over het algemeen niet veel hebben van onze belijdenisschriften. Ze zijn niet „versch" genoeg, zooals Da Costa reeds zei. Er moet eigenlijk elken dag een nieuwe geloofsbelijdenis uitgesproken worden. En daarom wil men dan ook van belijdenisschriften, die 300 jaren oud zijn, niets weten.

We zouden willen vragen : Kent men de Ned. Geloofsbelijdenis ? Kent men de Dordtsche Leerregels ? Heeft men wel eens moeite gedaan die stukken te lezen ; en weet men dan niet hoe massief, hoe mooi, hoe teer, hoe kostelijk schoon die stukken zijn, waarin de grootste en heiligste stukken van ons christelijk geloof besproken, verdedigd en aangeprezen worden ?

We gelooven vastelijk, dat velen die zoo ageeren tegen de Formulieren van Eenigheid ze nooit eens ernstig en biddend gelezen hebben. Begin maar eens met artikel 1 van de Ned. Geloofsbelijdenis. Hoe wondermooi komt daar het ethische en 't confessioneele uit, dat we bij ons geloofsleven en bij ons kerkelijk leven noodig hebben : dat gelooven met het hart en dat belijden met den mond !

Wat wij wel eens denken bij die bestrijding van de Formulieren van Eenigheid ? Wat Groen van Prinsterer ook reeds heeft gevoeld en gezegd. Die schreef eens :

„Vernietiging der Formulieren, dit houde men vooral in het oog, wordt eigenlijk, uit afkeer van den inhoud begeerd. De zucht om geheel of ten deele, ook in de Kerk vrij van die waarheid te zijn, is de verborgen drijfveer die tot den Formulierstrijd aanleiding geeft."

Dat is ook óns gevoelen.

Men staat vijandig tegenover de waarheid welke in onze Formulieren vervat is.

Men begeert bij den strijd tegen de Formulieren een geheel dndere waarheid, dan door onze gereformeerde vaderen is voorgedragen, onder bizondere leiding des Geestes, naar uitwijzen van Gods Woord.

En juist omdat het ten slotte om den inhoud, om de waarheid, gaat, daarom vinden we dat ageeren tegen de Formulieren zoo bedenkelijk en zoo verkeerd in onze Hervormde kringen ; welk gevaar gelukkig telkens door meerderen wordt gezien. Want er dreigt gevaar.

Omdat 'met name de ethischen alles in handen willen leggen van „het geweten, door Gods Geest geleid", zooals D. Chantepie de La Saussaye het reeds uitdrukte. Het ontwaakte en door Gods Geest geleide geweten moest ook in de H. Schrift maar waarheid van dwaling scheiden ; onderscheid makend-tusschen het menschelijke en het goddelijke in de Schrift; opspeurend wat in den Bijbel Gods Woord was. Het geweten, niet onderworpen aan, maar boven de H. Schrift; daarover oordeelende als rechter.

Kortweg buigen voor : Er staat geschreven ! — wordt onwetenschappelijk, ja irreligieus genoemd. ongodsdienstig ; ja, Dat heet goddeloos.

„Dat wil God niet", zegt men. Doch waar komt men dan toe ?

Tot allerlei gevaarlijke gevolgtrekkingen.

Als men niet meer heeft te rekenen met : , Er staat geschreven !" — dan wordt alles aan de menschelijke vrijheid (zeg maar : willekeur) overgelaten. Dan is het ook zoo erg niet als deze dit en als een ander dat verwerpt wat in den Bijbel staat.

Dan is het zelfs zoo erg niet, als men ontkent de wonderen van den Heiland, als men de opstanding uit den dood loochent.

Dan komt men in de Kerk tot leervrijheid. Chantepie de La Saussaye schreef dan ook : , Zijn er in onze dagen, die omtrent de opstanding van Jezus sceptisch, ja meer dan sceptisch (twijfelzuchtig) zijn en toch belijden te gelooven aan Jezus van Nazareth, zijne verschijning liefhebben, aan Jezus' woorden hun innigste gemoedsleven verbinden, hem 'Heer en Meester noemen — het gaat niet aan, dezulken uit de gemeente, waartoe zij zelven wenschen te behooren, te bannen en hun het recht om in Jezus' Naam te profeteeren, te ontzeggen." Want, zoo zegt Chantepie verder „de verloochening van de wonderen behoeft niet noodzakelijk gepaard te gaan met kwalijk spreken van Jezus (Marc. 9 vers 39) ; met die loochening gaat zelfs dikwijls gepaard liefde voor Jezus."

't Is te begrijpen, dat zulke leeraars niet veel op hebben met de belijdenisschriften. Ze kunnen ze missen !

Zijn ideaal was dan ook iets anders dan een belijdende Kerk.,

Hij zegt daarvan : „dat hij niet begeerde, dat uit het oude puin der Kerk weer een nieuw gebouw zal worden opgetrokken. Uit de toepassing van het algemeen stemrecht ontsta een kerkgenootschappelijke vorm, die zoo min mogelijk bindt en klemt, die de ontwikkeling des geestes in de Kerk vrij laat, de wetenschap vrij, de evangelisatie vrij, de gemeentelijke werkzaamheid vrij, die niet anders, zij dan — de organisatie der vrijheid."

Dit weten we evenwel, dat die „organisatie der vrijheid" geene Kerk is.

En daarom moeten wij er niets van hebben Onze leuze en onze keuze is : de vrije Gereformeerde Kerk, welke gebonden is aan Gods Woord, ge'bouwd op het fundament der Apostelen en Profeten.

Van luchtkasteelen houden we niet. 't Is daar veel te gevaarlijk wonen. Wij huizen liever in een gebouw, dat op een vast'fundament is opgetrokken. Déar waar de vrijheid gekend wordt, waarmede Christus de Zijnen alleen kan vrijmaken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1920

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1920

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's