Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Bij U schuil ik." Psalm 143 vers 10b.

IN DE SCHUILPLAATS.

Bekend was in Israël de instelling der vrijsteden. Die vrijsteden waren opengesteld voor den niet moedwilligen doodslager, die door den bloedwreker werd vervolgd.

Alleen in één dier vrijsteden zou 't zwaard van den bloedwreker hem niet kunnen trefïen. Daar, maar daar ook alleen zou hij, tot aan den dood van den Hoogepriester veilig zijn.

Neen, zoolang hij nog buiten de vrijstad stond, was hij geen enkel oogenblik van zijn leven verzekerd. Overal toch waar de bloed wreker hem vond, had hij alle recht hem te dooden.

Wij kunnen ons dus voorstellen dat zulk een doodslager geen middel onbeproefd liet om in de vrijstad te komen. Daarom had de Heere het bereiken van die vrijsteden ook zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt. Overal in het land' toch waren handwijzers aangebracht, waardoor de kortste weg naar een der vrijsteden werd aangewezen.

Nu had ook die instelling der vrijsteden natuurlijk een zinnebeeldige beduidenis. De zes vrijsteden in Israël waren een heenwijzing naar een andere, naar een zevende, naar een eenige vrijstad. Het is de vrijstad Christus, waar ook wij alleen voor het zwaard van den geestelijken bloedwreker veilig zullen zijn.

Wat dunkt u, hebt gij wel eens bemerkt dat ook gij door den bloedwreker van Gods recht wordt vervolgd ?

O, dat gij dan doen mocht wat David deed : blijkens het woord dat we hierboven schreven.

Dat woord is ontleend aan een Psalm van David. Als we dezen Psalm nagaan, dan blijkt hij door den man naar Gods hart gedicht te zijn in een tijd toen hij door zijn vijanden werd vervolgd. Niet onmogelijk dat hij hem gedicht heeft in den tijd, toen hij vluchten moest voor het aangezicht van ziijn zoon Absalom.

In ieder geval, de bloedwreker zat ook David op de hielen. En David gevoelde het, dat het niet onrechtvaardig was, dat zijn vijanden tegen hem opstonden — ook al wist hij zich ten hunnen opzichte onschuldig, als hij zich stelde tegenover Gods heilig aangezicht dan moest Mj het uitroepen : Ga niet in het gericht met Uwen knecht, want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. Dat was dan ook de reden dat zijn geest overstelpt was in hem, dat zijn hart verbaasd was in het midden van hem.

Maar ziet, nu wist David dat er een vrijstad was, waar hij voor het zwaard zijner vijanden beveiligd zou zijn.

In die vrijstad zocht David zijn toevlucht. Hoort maar hoe hij het beeft uitgeroepen : Red mij, Heere, van mijne vijanden, bij U schuil ik. Bij U schuil ik. David kende dus een schuilplaats, Die schuilplaats was :

Ten eerste ; een noodige schuilplaats ; Ten tweede : een geopende schuilplaats ; Ten derde : een veilige schuilplaats.

De schuilplaats van David was een noodige schuilplaats.

En waarom had David die schuilplaats noodig? Wel, omdat hij van alle kanten door gevaren was omringd. Is er dan ook één van Gods kinderen die het in zijn leven ondervonden heeft, dat velen ziijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, dan is het zeker David geweest. O, wat heeft hij in zijn leven veel moeten doormaken. Wat bleek hij telkens weer van alle zijden ter dood toe om ringd te zijn. Hoe had hij telkens weer stof om het uit te roepen : 'k Wou vluchten, maar kon nergens heen, zoodat mijn dood voor oogen scheen. En het schrikkelijkste was dat hij in dat alles een wrange vrucht zag van ziijn zonde, waaraan hij zich jegens den Heere had schuldig gemaakt. David wist dan ook, dat al het leed, al de smart, al de smaad en 'a het verdriet dat over hem kwam, niet onrechtvaardig was. Al was hij zich tegenover zijn vijanden van geen schuld bewust, tegenover den Heere wist hij zich maar al te goed een zondaar, die het voor zichzelf te belijden had : Ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog. Dies ben ik. Heer', Uw gramschap dubbel waardig.

Dus omdat David zich vervolgd zag, vervolgd door allerlei gevaren die als een rechtvaardige straf van Godswege hem van alle zijden bedreigden, had hij een schuilplaats noodig.

Maar zou nu om diezelfde reden dezelfde schuilplaats van David ook voor ons, voor u en voor mij niet noodzakelijk zljn ? Immers wat een gevaren, waardoor ook wij van alle kanten zijn omringd ! Ja, ook al worden we in letterlijken zin niet door onze vijanden vervolgd, al kunnen we misschien in letterlijken zin het woord van David niet overnemen : „de vijand vervolgt mijn ziel, hij vertreedt mijn leven ter aarde, hij legt mij in duisternissen als degenen die eerlang dood zijn", dan toch zijn ook wij alle uur in gevaar. Immers de groote vijand onzer zielen, de vorst der duisternis, heeft ailtoos zijn pijlen gereed ; de machtige vijand dezer wereld heeft overal zijn strikken gezet en ons hart dat boos en arglistig is meer dan eenig ding, wordt nooit moede ons op. allerlei wijze aan te vechten.

En dat alles is immers ook bij ons, evenals bij David, een wrange vrucht van de zonde.

O, gelukkig als we dat 'bij het ontdekkend licht van Gods Geest hebtoen gezien, dat het niet onrechtvaardig is dat de bloedwreker ons vervolgt. Gelukkig als we dat hebben verstaan, dat niemand die leeft, voor Gods aangezicht rechtvaardig zal zijn en het dus ook om o n z e r zonden wil is dat onze geest zoo dikwijls overstelpt is in ons, dat ons hart zoo vaak verbaasd is in het midden van ons.

Neen, Waren er geen zonden, er waren geen wonden. Waren wij niet van God geweken, daar zou geen bloedwreker zijn om ons te vervolgen ; daar zou dus ook geen vrijstad noodig wezen om daarheen te vluchten en aldaar veilig te zjijn.

Maar nu de zonde de groote breuk werd die daar ligt tusschen God en onze ziel, en nu wij om der zonde wil met velerlei vijanden te worstelen hebben en in hen door den bloedwreker voor Gods heilig recht worden vervolgd, nu hebben wij allen een schuilplaats noodig, een schuilplaats, waar wij tegen de dreigende gevaren veilig zullen zijn

Gelukkig als we nu maar diezelfde schuilplaats begeeren die David begeerde. David immers zocht zijn schuilplaats bij God. Bij U schuil ik, zoo roept hij hier uit.

Maar was die schuilplaats voor David niet te hoog, zoo vraagt ge misschien. Immers David was een mensch. David was een zondaar. David was een mensch, die gedaan had wat kwaad was in de oogen des Heeren En die God, bij Wien hij zijn schuilplaats zocht, was de hooge, de heilige, de rechtvaardige God. Hij was; het licht, dat met de duisternis geen gemeenschap kan hebben. Hoe was het dan mogelijk dat die kleine David ging schuilen bij dien hoogen God ? Hoe was het mogelijk dat die onheilige David ging schuilen biij dien heiligen God ? Hoe was het mogelijk dat die onrechtvaardige David ging schuilen bij dien rechtvaardigen God ?

En neen, op zichzelf was dat ook niet mogelijk. De schuilplaats die David zocht was op zichzelf voor hem veel te hoog en veel te ver. Dat David dat zelf ook wel begreep, blijkt uit eën andere plaats, waar hij bidt: Leid mij op een rotssteen die mij te hoog zoude zijn. Van nature dan was die schuilplaats voor David dan ook een geslotene schuilplaats. Dan was er voor David in die schuilplaats geen toegang, evenmin als er voor iemand onzer in die schuilplaats een toegang gevonden wordt,

Alaar ziet; waar van Davids zjjde die schuilplaats gesloten was, daar had de Heere haar van Zijn zijde opengesteld. En dat David dat ook verstond, was daaruit gebleken, dat hij had leeren pleiten op de gerechtigheid Gods. „Verhoor mij naar Uwe waarhëidi naar Uwe gerechtigheid, zoo was zijn bede geweest.

Naar Uwe gerechtigheid. Neen David wist het, dat hij op z ij n gerechtigheid niet pleiten kon. Maar daarom was zijn pleiten ook geweest op de gerechtigheid Gods. En dat was natuurlijk die gerechtigheid die hem in den komenden Messias, in den Man die uit zijne lendenen zou voortkomen, toegerekend zou worden. •

Alléén om der wille van die gerechtigheid bleek de schuilplaats des Allérhoogsten voor David dan ook een geopende schuilplaats te zijn. Neen, zonder die gerechtigheid, dan was die schuilplaats eeuwig voor hem gesloten gebleven. Dan was er voor David geen schuiilen bij den Heere mogelijk geweest. Alleen in Christus, in dien komenden Borg, die eenmaal ook het handschrift van David's zonden aan het-kruis zou nagelen, was de deur van die schuilplaats voor David ontsloten. Alleen door het geloof in dien Christus kon Davids schuilen dus een schuilen bij den Heere zijn. 

En zou dat nu voor ons, voor u en voor mij wel anders zijn ?

O, dat ook wij dan door geen andere deur in die schuilplaats des .Heeren mochten zoeken binnen te gaan.

Want ja, van nature dan is die schuilplaats des Heeren ook voor ons een gesloten schuilplaats. Evenmin als David kunnen wij, nietige, schuldige zondaren, schuilen bij Hem, die niet alleen de Hooge en Verhevene, maar die ook de Heilige en de Rechtvaardige is.

Als wij dan ook den afstand hebben dïe daar van nature is tusschen God en onze ziel, dan zeggen we : Heere, het is niet mogelijk dat ik, de onheilige zondaar die den dood heb verdiend, zou schuilen bij U, die de Eeuwig levende zijt. En op zichzelf is dat ook zoo.

Maar ziet, waar wij nu van onze zijde door onze zonden de schuilplaats gesloten hebben, daar heeft de Heere in Zijnen Christus de schuilplaats voor arme en in zichzelf verloren zondaren opengedaan. Als wij nu ook maar, net als David, mogen leeren pleiten op die gerechtigheid, die eenmaal door Christus is volbracht, op dat volkomene werk dat eenmaal aan het kruis der verzoening tot stand is gebracht In Hem toch al­leen is de schuilplaats des Allérhoogsten een geopende schuilplaats, En daarom, gelukkig de ziel die door den bloedwreker vervolgd en aan alle tijden door gevaren omringd, geen anderen weg ziet om in de vrijstad, om dus in de schuilplaats te komen, dan door de hand des geloofs te leggen op Christus' Middelaarswerk.

Zulk een zal het ervaren dat de schuilplaats niet alleen een noodige en een geopende, maar ook een veilige schuilplaats is.

Ook David heeft dat ondervonden dat hij in de hoede des Heeren wèlgeborgen was. Immers zijn schuilen bij den Heere is niet tevergeefs geweest. De Heere toch heeft hem bewaard voor zijn vijanden. In die schuilplaats des Allérhoogsten is hij dóór geen enkelen pijl van den vijand getroffen. Integendeel, de Heere heeft die pijlen tot hen zelf doen wederkeeren. We kennen allen het droeve einde, waartoe Absalom en waartoe zoovele vijanden van Koning David gekomen zijn.

En dat niet alleen, maar in die schuilplaats die David bij den Heere gezocht had, heeft de Heere hem niet slechts van alle rampen en zorgen, maar ook van alle zonden en ongerechtigheden bevrijd. David was in de schuilplaats des Allérhoogsten niet alleen beveiligd tegen de gevolgen der zonde, maar ook tegen de zonde zelf. Toen hij in die schuilplaats geborgen was, kon hij zingen : dé schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan. Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan. Ja, toen David in die schuilplaats geborgen was, was hij omringd met vroolijke gezangen van bevrijding en kon het dus, als in den 116den Psalm, zijn belijdenis zijn : Gij hebt o Heer', in 't doodelijkst tijdgewricht. Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen. Mïjn voet geschraagd, dies zal ik voor Gods oogen, Steeds wandelen in 't vroolijk levenslicht.

~ En was het zoo niet. met allen die onder de schaduw van Gods vleugelen hun toevlucht zochten ? Hebben zij het allen niet ondervonden, dat zij in die schuilplaats des Allérhoogsten niet behoefden te vreezen voor den schrik des nachts, noch voor den pijl, die des daags vliegt, noch voor de pestilentie die in de donkerheid wandelt, noch voor het verderf dat op den middag verwoest ? Hebben zij het in die schuilplaats des Heeren niet ervaren, dat er aan hunne zijde duizend vielen en tienduizend aan hunne rechterhand, maar dat het kwaad tot hen niet genaakte ?

Neen, niet alleen uit het leven van David, maar ook uit dat van Jacob, uit dat van Mozes, uit dat van Hiskia, uit dat van Petrus en uit dat van Paulus —. om nu maar enkelen te noemen — zouden de voorbeelden immers te vermenigvuldigen zijn, dat als wij den Heere gesteld hebben tot onze toevlucht en den Allerhoogste tot ons vertrek, dat ons dan geen kwaad zal wedervaren en dat geen plage onze tent naderen zal.

De schuilplaats des Heeren is een veilige schuilplaats. O, daar zijn ook zoovele schuilplaatsen waar het niet veilig is.

Saul zocht schuiling bij de toovenares van Endor, maar het bleek bij haar niet veilig te zijn. Sisera zocht schuiling in de tent van Jaël maar het bleek-bij haar niet veilig te zijn. Judas zocht schuiling bij den Joodschen Raad, maar het bleek bij ham niet veilig te zijn. En zoo is het met allen die schuiling zoeken bij het schepsel. Telkens weer blijkt het dat's menschen heil niet anders dan ijdelheid is. Hebben wïj echter net als David geleerd, onze schuilplaats bij den Heere te zoeken, dan zijn we veiliger dan het naakte kieken dat schuiling zoekt onder de vleugelen der moederhen, dan zijn we veiliger dan het zwakke kind dat schuiling zoekt onder de vleugelen van het moederhart.

Immers hier op aarde blijkt zelfs de veiligste schuilplaats slechts betrekkelijk te zijn. Als de dood komt, dan blijken we inderdaad nergens veilig, te zijn. Maar als we dan gezeten zijn in de schuilplaats des Aller hoogsten dan zullen we vernachten in de schaduw des Almachtigen. Ja, dan vooral zal het heerlijk zijn als het lied van den dichter ook dan door ons  gezongen kan worden :

De Heer', de God der legerscharen Is met ons, hoedt ons in gevaren. De Heer', de God van Jacobs zaad Is ons een Burg, een toeverlaat.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's