Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Doopsbediening.

Men zal zich wellicht herinneren, dat dr. J. J. Woldendorp, Herv. predikant te Hagestein bij de Synode des vorigen jaars een verzoek heeft ingediend wijziging te brengen in het Synodaal Reglement voor de Kerkeraden art. 14, Ib en wel door invoeging van een bepaling, .dat de doopsbediening moet plaats hebben 'met de-woorden „In den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes."

Hij deed dat verzoek om de volgende oorzaak. „Ondanks de circulaire van de Synode aan de Kerkeraden" — aldus de Toelichting — „om toe te zien, dat bij de doopsbediening de woorden, ontleend aan Matth. 28 vers 19 worden uitgesproken, komt het voor, dat men, inplaats van de gebruikelijke formule, andere, zelf gekozen woorden bezigt, bijvoorbeeld : „ik doop u, dat gij moogt worden een kind van God en een volgeling van Jezus" ; of ook, dat er gedoopt wordt „in den naam van geloof, hoop en liefde", of met den wensch, „dat zulk een kind een goed en vroom mensch moge worden." „Zulk een doop" — aldus het slot van de Toelichting, „is geen Christelijke doop, geen bediening van het sacrament van het verbond der genade en kan en mag daarom nooit door ons als zoodanig worden erkend"

De Synode heeft zich natuurlijk ernstig met dit voorstel beziggehouden en de verontwaardiging over een dergelijke doopsbediening (? ) kwam duidelijk aan het licht. Maar het was jammer, dat dr. Woldendorp niet had bewezen in zijn schrijven, dat, wat hij hier verklaarde ook werkelijk alzoo is gebeurd. Dat had hij moeten doen, gelijk wij hem tevoren ook hadden geadviseerd. Bij zulke dingen moet man en paard genoemd worden. Want als het eens niet waar is, dan wordt onze Herv. Kerk weer bij vernieuwing in opspraak gebracht. De Roomsche Kerk weet er dan wat van te zeggen en erkent den doop in de Herv. Kerk niet meer. De Geref. Kerken weten er wat van te zeggen en roeren de trom geducht. Ook worden velen in de Herv. Kerk er door in de war gebracht.

Daarom hadden hier bewijzen moeten bijgebracht zijn.

Want, wat ons betreft, zonder bewijzen kunnen we het haast niet gelooven dat het waar is. Althans niet gebeurd in de laatste jaren. Niet omdat de modernen — want die komen hier bij zulke rare dingen in aanmerking — veranderd zijn. En dus in zooverre kunnen ze wat ds. Hoevers b.v. in Stolwijk vroeger deed ook nu nog wel doen. Maar — ze zijn een beetje bang geworden en heb ben eieren voor hun geld gekozen. Ze treden minder brutaal op en handelen meer met tactiek.

Daarom zeggen we, we kunnen haast niet gelooven, dat zoo iets, als dr. Woldendorp noemt, althans de laatste jaren geschied is.

Bewijzen waren •— en zijn — dus noodig. En mocht dr. Woldendorp ze alsnog kunnen en willen bijbrengen, dan zullen we hem gaarne een plaatsje gunnen in ons blad. Alleen zouden we willen zeggen : laat men bij zulke dingen niet over één nacht ijs gaan. „Men" zegt soms zooveel. En daarom moet men bij „men" niet zijn, om bewijsmateriaal. Daarvoor moet men het juiste kantoor weten.

Doch dat nu daargelaten. We weten wel zoo ongeveer hoe de modernen daarover denken.

Het karakter van den Christelijken Doop verwerpen en loochenen ze. Met onze belijdenisschriften zijn ze in deze vierkant in strijd.

Waren ze vrij, dan zouden ze het liefst misschien zeggen : ik hoop, dat het kind een goed en vroom mensch mag worden, een volgeling van den grooten Meester. Of ze zouden den doop geheel afschaffen.

Dat ligt meer in de lijn. Gelijk ds. Knappert Jr. dan ook heenging, toen de doop in onze Herv. Kerk verplichtend werd gesteld ; en gelijk men in de Vrije Gemeente van geen doop weet.

Onze Herv. Kerk heeft zich evenwel in deze beslist verklaard.

De doop is verplichtend gesteld. Tot de openbare belijdenis wordt niet toegelaten, dan wanneer men gedoopt is, zoodat daar dan ook altijd vóór het doen van belijdenis naar geïnformeerd moet worden door den predikant (kerkeraad).

En ook wat het gebruik van de bekende woorden uit Matth. 28 vers 19 betreft, heeft onze Herv. Kerk zich meer dan eens uitgesproken ; b.v. aanstonds in 1868, toen in de jaren 1868—'70 de Kerk door de doopskwestie in beroering is gebracht.

Toen in 1868 sprak de Synode uit, dat zij „ofschoon nieuwe bepalingen aangaande het gebruik der doopsformule onraadzaam achtende en zich dan ook afhoudende van het doen eener uitspraak over de wettigheid of onwettigheid des doops, die met afwijking van bestaande gebruiken geschied zou zijn, elke willekeurige afwijking, die aan den doop zijn eigenaardig karakter ontneemt, ernstig afkeurt en het niet slechts wenschelijk, maar zelfs in de gegeven omstandigheden noodig verklaart, dat de doopsbediening voortaan met de vereischte eenparigheid naar de gebruikelijke formule geschiedt."

Heel scherp en heel belijnd en heel beslist is die verklaring niet.

We zijn ook in de jaren 1868 en vol gende !

Deftig, voorzichtig, diplomatiek, conservatief, water en melk.

Maar — 't werd toch uitgesproken „dat het doopen naar de gebruikelijke formule wenschelijk, ja noodig wordt geacht, en dat het met de vereischte eenparigheid moest geschieden."

Maar in 1906 heeft de Synode zich opnieuw over deze zaak moeten uitspreken, naar aanleiding van tot haar gerichte verzoeken van de Classicale Vergaderingen van Dordrecht, Heusden, Wijk, Leiden, Gouda en Eindhoven, en van een voorstel van de toenmalige leden der Synode, de h.h. v. Dis. Leenmans, Vermeer en Van der Flier.

Na veel discussie over deze voorstellen (men zie de Acta van dat jaar) is toen een voorstel aangenomen van dr. Bronsveld, lid der Synode, om aan de kerkeraden een circulaire te zenden van den volgenden inhoud :

„Zeer waarde Broeders ! Aan de Algemeene Synode der Ned. Hervormde Kerk is het onbetwistbaar gebleken, dat bij de bediening van den doop in de Ned. Herv. Kerk, niet altijd de woorden worden uitgesproken, die ontleend zijn aan Matth. 28 vers 19. De Synode acht het, op grond van onderscheidene overwegingen, niet noodig, eene bepaling in onze Kerkelijke reglementen op te nemen, waarbij het gebruik der bedoelde woorden verplicht wordt gesteld. Zij gevoelt zich echter gedrongen er haar leedwezen over uit te spreken, dat van de oude wijze van doopsbediening, de eenige, welke onze Kerk kent, door sommigen wordt atgeweken en daardoor ergernis wordt gegeven aan velen.

Daarom draagt zij het u op, toe te zien, dat bij de bediening van den doop in uwe Gemeente steeds worden uitgesproken de woorden, aan Matth. 28 vers 19 ontleend."

Hieruit ziet men, dat onze Herv. Kerk geen doopsbediening wil-en erkent dan die geschiedt met de bekende formule naar Matth. 28 vers 19.

Hierin treft onze Herv. Kerk dus geen blaam.

Dat is in orde. Alleen maar zou het natuurlijk kunnen gebeuren, dat de modernen, die zich in onze Herv. Kerk niet thuis voelen, hier en daar toch probeeren om wederrechtelijk anders te doopen. Want het is toch zoo moeilijk om iets te doen wat men eigenlijk niet gelooft en waarvoor men eigenlijk niets voelt! En die dan zulke gevallen van afwijking weet, die zegge het vrij. Evenwel moet dan bewijsmateriaal worden meegebracht.

De Mormonen.

Geld moest er wezen ; en Smith trachtte dit machtig te worden. Hij richtte handelshuizen op en wist goederen op crediet te koopen. Voorgewend werd dat de bank een kapitaal had van 4 miljoen dollars. Menigeen werd bedrogen en de zaak eindigde met een bankroet.

Hoe slim Smith was blijkt uit het volgende :

Natuurlijk dat deze of gene wel eens vroeg, waar het kapitaal van de handelsbank — Kirtland Safety Society geheeten — in bestond. Dan leidde Smith zoo iemand naar den kelder van de bank. Daar stonden tientallen kisten gevuld met oud lood en anderen rommel, waarop hij had geschreven, dat zij 1000 dollars waarde bevatten. En dan bevond er zich ook een kist, die vol zilver was en die voor den bezoeker werd geopend. Zoo verblindde hij het publiek !

Natuurlijk dat Smith ook hier alles wist te bepraten met een taaltje, dat aan den Bijbel ontleend was. Zoo schreef hij b.v. in een opwekking om aandeelen te nemen : „Wij begeeren, dat de broederen, die elders wonen, ons bezoeken en aandeelen nemen in de Safety Society, en we wenschen hen te herinneren aan de woorden van den profeet Jesaja, hoofdstuk 60, en meer bizonder aan verzen 9 en 17, welke aldus luiden : „want de eilanden zullen Mij verwachten en de schepen van Tarsis vooreerst, om uwe kinderen van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den naam des Heeren, uws Gods. Voor koper zal ik goud brengen, en voor ijzer zal ik zilver brengen".

Natuurlijk eindigde dit gescharrel met een faillissement. In November 1837 moest de bank hare deuren sluiten. En ook thans weer kregen de vijanden der Kerk de schuld en poseerde de profeet als martelaar.

De gemeente te Kirtland kwam echter in rep en roer door deze bankgeschiedenis. Ook scheen de politie zich met de zaak te zullen bemoeien. En toen koos onze held 12 Jan. 1838 het hazenpad. „Als ze u in de eene stad vervolgen, vlucht naar de andere" riep deze „martelaar" den „geloovigen" toe, terwijl hij zuchtte over de goddeloosheid der „vijanden".

De schuldeischers legden beslag op de bezittingen ; de tempel ging later over in andere handen. Sion's steunsel was verwoest. Kirtland was voor de Kerk verloren.

Nu werd M i s s o u r i, in het verre Westen, het land der belofte, 't welk de Heere tot een erfenis gegeven had

Maar daar ging de vlieger oók al niet op. „De tegenspoeden des rechtvaardigen zijn vele." Wel richtte hij daar een soort theocratie (Godsregeering) op en 'n schitterend Sion zou het centrum zijn. Daar zou hij zelf in glorie tronen als de groote Godsgezant. Het presidentschap werd ingesteld en een „hooge raad" benoemd. Maar twisten, oneenigheden, onderlinge geschillen kwamen het werk verstoren. Ook werd de haat opgewekt van de omwonenden. Smith werd gevangen genomen, maar wist weer te ontkomen. En door nieuwe openbaringen werd duidelijk, dat niet Missouri „het land der erfenis" was ; 't was slechts een doorgangsstation geweest; doch de hemel maak te nu bekend, dat N a u v o o In Illinois het ware Sion zou wezen.

Daar ging dan ook de reis heen. Hier kocht Smith land en daar heerschte hij als „ongekroonde koning, " De verwaandheid klom toen zelfs zóó hoog, dat hij dong naar het presidentschap der Vereenigde Staten ! De heele machinerie van het Zendingswezen werd in beweging gezet, om kolonisten en bekeerlingen naar Illinois te lokken, waar men goedkoop land kon verkrijgen, daar de Staat zéér verarmd was, Van 1840 —'46 kwamen zelfs 28 schepen met 3750 bekeerlingen vanuit Engeland naar Nauvoo. En Smith zorgde er voor, dat de gevangen vogels werden geplukt. Hij drong er op aan, dat eerst personen moesten komen, die een bedrijf konden uitoefenen of over wat kapitaal beschikten (Oct. 1840) ; en vermaande hen, die met goederen waren gezegend om hunne bezittingen te gelde te maken en naar Nauvoo te verhuizen (Jan. 1841), Kwamen zij daar dan, zoo waren ze in zijne macht, want de Kerk had het monopolie ontvangen om stadsgrond en landerijen te verkoopen.

Door den moerassigen rivierbodem veroorzaakt, leden velen aan koortsen en in 1841 bezweek de helft der landverhuizers. Maar Smith stoorde er zich niet aan en bleef het volk trekken ; in 1842 telde Nauvoo reeds eene bevolking tusschen de 7 en 14 duizend inwoners.

Toch bloeide Nauvoo niet. Er was geene gezonde, natuurlijke groei. Bovendien deugde een groot deel der bevolking niet. In April 1840 moest de profeet reeds opkomen tegen het stelen.

Smith maakte intusschen allerlei groote plannen. Hij wilde een tempel bouwen, zóó prachtig, dat elk beschouwer er verbaasd van zou staan. Ook moest er — de hemel had het hem geopenbaard ! — een groot hotel verrijzen, waar de vermoeide reiziger zal kunnen rusten om de heerlijkheid van Sion te bewonderen en waar vorsten de gasten der kerk zouden zijn.

Weer werd een bank opgericht. En 6 April 1841 werd de hoeksteen van den tempel gelegd, waarbij Smith pareerde als Luitenant-Generaal van het Legioen, dat in uniform bij de plechtigheid tegenwoordig was. 3 Oct. 1843 werd een hotel geopend met heel veel drukte. Maar grooter hotel moest er komen, een, dat op 100.000 dollars werd geraamd.

Daarna liet Smith zich candidaat stellen voor president van de Vereenigde Staten (15 Febr. 1844), waarbij de zendelingen uittogen om voor de candidatuur van hun profeet te werken.

Doch de kruik gaat zoolang te water, totdat zij barst.

Het kluchtspel zou als een drama eindigen. (Wordt vervolgd).

De Vrije Universiteit en de Hervormden.

„De Heraut" klaagde er over, dat de Vrije Universiteit zoo weinig sympathie van de zijde der Hervormden ondervindt en zei er bij, tot waarschuwing, dat de liefde niet van éénen kant kon komen,

We hebben toen gevraagd waarin de Vrije Universiteit haar liefde tot de Herv. Kerk heeft geopenbaard en bij welke gelegenheden zij de Hervormden is tegemoet gekomen.

Het antwoord van „De Heraut" is : in den loop der jaren zijn twee Hervormde menschen aangezocht om hoogleeraar te worden en deze twee hebben ook de benoeming aangenomen.

We moeten eerlijk zeggen, dat wisten we niet. En we lazen dan ook met bizondere interesse wat er nu volgen zou. Wie waren die Hervormde mannen ? En waar zijn dan die Hervormde mannen gebleven ?

Och arme ! „Het zijn" — zoo vervolgt „De Heraut" — de hoogleeraren prof. Bouman en prof. Buijtendijk. Dat deze beide hoogleeraren later tot de Gereformeerde Kerk zijn overgegaan, is niet geschied onder eenige pressie, maar geheel uit eigen beweging, "

Wel een schitterend resultaat — voor de Hervormden !

Om te watertanden. Verder zegt dan „De Heraut" : „weet „De Waarheidsvriend" niet, dat de Synode der Herv. Kerk van de oprichting der Vrije Universiteit tot nu toe de poorten harer Kerk stelselmatig gesloten houdt voor de studenten der Vrije Universiteit en daarmede wel het sterkste bewijs geeft, dat zij van de Vrije Universiteit niets wil weten ? En zou de Vrije Universiteit, nog afgezien van alle andere redenen, hare eer niet te grabbel werpen wanneer zij liefdesdeclaraties naar deze Synode zond ? "

Als wij hier wat van zeggen mogen, dan is het dit:

Wij hebben van de Synode der Ned. Herv. Kerk zelfs niet gesproken, 't Gaat niet om de Synode. Bovendien hebben we zelf meer dan eens bij de Synodeaangeklopt am haar te vragen een weg te openen voor degenen die aan de Vrije Universiteit studeeren.

Hierin kan „De Heraut" ons dus allerminst een verwijt maken.

Maar het was niet geweest een te grabbel werpen van haar eere, als de Vrije Universiteit in 1880 — vóór de Doleantie van 1886 dus — had getracht met de Synode voeling te houden. Integendeel. Laat de Vrije Universiteit de hand maar eens in den boezem steken !

Doch ook daar gaat het nu niet om. Als men de Theol. Faculteit uitsluitend laat bezetten met mannen van de Geref. Kerken — «n dat is wet en regel — dan zal men altijd moeilijkheden houden met die Faculteit; en dus ook met degenen die theologie studeeren en in de Herv. Kerk predikant zouden willen worden.

Als men een faculteit eenmaal gaat binden aan een bepaalde Kerkengroep dan kan een ander maar niet doen, alsof de faculteit met die Kerkengroep niets te maken heeft.

Men moet billijk zijn en den Hervormden die hier met bezwaren komen, niet alle harde verwijten maken.

Of zou b.v. een vader en moeder van de Geref, Kerk wel zoo van harte hun kind zenden naar eene school, welke uitsluitend door Hervormde menschen wordt bestuurd en waar uitsluitend Hervormd personeel is.

Ja — uit nood zou men 't misschien doen. Maar als men een gaatje zag om er tusschen te komen of een „Geref. School" te bouwen, dan zou men het niet laten.

Zóó kennen we onze pappenheimers wel i Maar ook daér zelfs gaat het niet om in deze, tusschen ons en de Vrije Universiteit.

We vragen niet, dat zij nu een knieval doet voor de Synode der Ned. Herv. Kerk.

Heelemaal niet! Hoewel de mannen van de Vrije Universiteit in den beginne 4nders hadden kunnen en moeten optreden,

We vragen óók niet, dat zij een Hervormd man benoemen bij de theol. faculteit. (Hoewel we dat met vreugde zouden begroeten — op voorwaarde natuurlijk dat hij niet binnen een paar weken tot de Geref. Kerken overging 1)

Maar onze vraag was en is : wat heeft de Vrije Universiteit in al de jaren na 1886 gedaan om de Hervormden te zoeken en met de Hervormden saam te werken?

En daarop is het antwoord van „De Heraut" gelijk nul.

Zoo komt bet ook, dat er bij onze menschen absoluut geen vertrouwen is. De Vrije Universiteit en de Geref. Kerken zijn één. En onder deze omstandigheden zeggen onze Hervormde menschen : we moeten er niets van hebben ! Met Hervormd geld voor een deel gebouwd, heeft zij de Herv. Kerk den rug toegekeerd. Dat wekt geen sympathie.

Daarom zouden we zoo gaarne zien, dat de Vrije Universiteit werkelijk eens moeite deed om met eoht Hervormde menschen van Gereformeerde belijdenis in aanraking te komen, op voorwaarden die Hervormde men schen aangenaam kunnen zijn.

Misschien zouden die Hervormde menschen dan „De Heraut" nog wel meevallen.

Maar de liefde kan niet van éénen kant komen !

Intusschen verblijden we ons over het slot van het artikel van „De Heraut", dat nog even komt herinneren aan die vriendelijkheden van prof. Fabius aan „het Synodaal Genootschap" enz. (Ook zoo écht geschikt om de sympathie van onze Hervormde menschen op te wekken ! I)

Dat slot van het Heraut-artikel luidt:

„De Waarheidsvriend" is, ook dit artikel toonde het weer, ietwat geprikkeld door het geen prof. Fabius onlangs over de Herv. Kerk (hier vergist „De Heraut" zich blijkbaar ; want dat er een Herv. Kerk bestaat ontkent prof. F., die spreekt nooit over de Herv. Kerk, altijd over het Synodaal Genootschap !) en over het studeeren van Hervormde studenten aan de theologische faculteit der Vrije Universiteit schreef. Mag echter wat één hoogleeraar schreef, ten laste van de Universiteit in haar geheel komen ? „De Waarheidsvriend" weet, dat „De Heraut" meer dan eens tegen deze opvattingen van prof. Fabius is opgekomen, ook al geschiedde dit met de reverentie, die men aan een ouderen collega schuldig is. En we deden dat niet allen uit onzen eigen naam. De theologische hoogleeraren — en 't geldt hier toch in de eerste plaats hun Faculteit — hebben ons gemachtigd te verklaren, dat zij evenmin het standpunt door prof. Fabius in deze guaestie ingenomen, deelen."

Over deze verklaring verblijden we ons oprecht.

Maar kunnen we nu niet daadwerkelijk verder komen ?

Moet het nu telkens bij dit soort polemiek bij een schermutseling blijven, waarna ieder weer z'n weg gaat ?

En dan halen we hier met sympathie aan het woord dat prof. Bouwman van Kampen in „De Bazuin", naar aanleiding van dit geschrijf tusschen ons en „De Heraut", plaatste. Deze hoogleeraar van de Theol. School schreef:

„Het komt ons voor dat beide partijen in dit debat een zijde der waarheid verdedigen. De Hervormden hebben werkelijk sterk positie genomen tegen de Gereformeerde Kerken, en gehandeld alsof de Vrije Universiteit eene kerkelijke inrichting was. Zij hebben deze hoogeschool weinig sympa, thie getoond.

Maar het is ook te verstaan, dat men van Hervormde zijde zegt : „Gij hebt het er ook naar gemaakt". Veel liefde voor de Hervormden is van die zijde ook niet gekomen De mannen van de Vrije Universiteit waren in 1886 de leidslieden van de Doleantie en sedert is nimmer een Hervormd man benoemd tot hoogleeraar.

Wij zeggen dat niet omdat er bij ons persoonlijk bezwaar tegen deze handelwijze bestaat, en dat dit, bezien van het standpunt van de Gereformeerde Kerken, verkeerd is maar wij constateeren alleen het feit. Feitelijk is de Vrije Universiteit een hoogeschool geworden binnen den kring van de Gereformeerde Kerken.

Beide partijen, zoowel de Gereformeerden in de Herv. Kerk als de leidslieden der Vrije Universiteit, klagen over elkander. Maar dit klagen geeft niet veel. Wil men toenadering, laat men dat over en weer door daden toonen."

Een mooie rol !

De naam van dr. Engelberts, van Amsterdam, is nog al eens genoemd de laatste jaren. De orthodoxen deden dat dan niet met sympathie, daar hij als een verrader werd beschouwd. Een die een oneerlijke rol speelde. Een die als confessioneel man te Amsterdam beroepen was en toen in de hoofdstad z'n rokje ging omkeeren en zich als man van evenredige vertegenwoordiging de modernen ingesloten, bij de vrijzinnigen schaarde. Hij liet, tegen het protest van den geheelen kerkeraad in, moderne dominé's in zijn plaats preeken en schold altijd op die confessioneelen, dat 't schier zijns gelijken niet vond.

De modernen noemden dien naam intusschen met blijdschap en prezen dr. Engelberts hemelhoog. Dat was nu eens een man met een breeden blik, met een ruim hart en met voorbeeldige verdraagzaamheid. Of het niet oneerlijk was, om, als rechtzinnige beroepen, met de vrijzinnigen te heulen ?

Neen, hoor ! Dat was nu nog eens een karakter ! Vreemd aan allerlei partijgedoe. Een prachtmensch ! Had Amsterdam er zoo maar een dertigtal !

En nu ? Nu is de bom gebarsten. Nu is de gouden stralen krans van het hoofd van den gevierden man gevallen. In de modder. En terwijl hij daar nu in z'n schande staat, gooit men hem met al 't vuil van de straat, dat er maar te vinden is.

Wat er gebeurd is ? Het is gebleken, dat dr. Engelberts in anonieme stukken in „Het Handelsblad" gedurende de laatste verkiezing van gemachtigden voor het kiescollege, op schamperen toon heeft geschreven over de actie van de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden en van die voor Evenredige Vertegenwoordiging.

Pas had dr. Engelberts zich bij de Vrijz. Hervormden aangesloten.

En tegelijk viel „men" (d.i. dr. Engelberts) in , Het Handelsblad" de Vrijz. Hervormden in den rug aan ; tegelijk spoorde „men" (d.i. dr. Engelberts) de jongeren aan om zich maar niet bij de Herv. Kerk te voegen.

Wat een houding ! Geen wonder dat de Vrijz. kerkelijke pers tegen zoo'n valschaard toornt.

En zoo staat dr. Engelberts daar nu, door de orthodoxen als een verrader genoemd en nu door de vrijzinnigen als een valschaard!

Wel prettig om zoo in de kou te staan. Maar men kan het er ook naar maken.

Ons dunkt, dr. Engelberts moest maar naar het zuiden van Italië gaan, daar is het aangenamer klimaat dan hier.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's