Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herziening-Liturgie.

Over de herziening van de Liturgie schrijft dr. Kuyper in de Heraut het volgende :

„Dat evenals onze Belijdenisschriften ook onze Liturgie een herziening behoeft, zal wel door niemand betwijfeld worden, al mag er verschil van gevoelen wezen, hoever deze herziening zich zal hebben uit te strekken.

Ook hierbij mag niet uit het oog worden verioren, dat meer dan eenig ander stuk van ons kerkelijk leven de liturgie een vast karakter draagt en, waar deze liturgie zoo diep in ons kerkelijk leven ingeworteld is, de grootste voorzichtigheid eisch zal wezen, ten einde niet noodeloos conflicten in het leven te roepen. Elke, zelfs de geringste, wijziging in den vasten vorm van den eeredienst, ontrust de gemeente, die wel op geen punt conservatiever is dan juist op dit. Hoeveel moeite heeft in vroeger eeuw de invoering van de nieuwe Psalmberijming niet gekost, hoewel ieder toestemde, dat de Psalmberijming van Datheen onbruikbaar was ge worden. Wat heeft de invoering van de Gezangen niet een strijd teweeg geibracht, en hoe wordt nog de partijverdeeling in de Hervormde Kerk voor een groot gedeelte door de gezangen-kwestie beheerscht. Wat hebben ook in onze Kerken liturgische kwes tien, zooals of men in de zegenbede den Heiligen Geest zou noemen of niet; of men na den doop het woordeke Amen zou gebruiken : of de predikant een toga en bef zou dragen enz. geen stof opgejaagd. Het zou dan ook alleen jeugdige onbezonnenheid wezen, wanneer men meende, dat al wat men in onze liturgie voor verbetering vatbaar achtte, daarom terstond verbeterd moest worden. Er zal ook hierbij met groote behoedzaamheid moeten te werk worden gegaan, zal men niet aanleiding geven tot scheuring in onze Kerken. En de eenheid onzer Kerken staat ons veel hooger dan een liturgische eeredienst, die wat de uitwendige vormen betreft, voor een Calvinist toch al­ toos bijzaak wezen zal. Eerst dan, wanneer algem.een de overtuiging gewekt is, dat een verandering in eenig stuk van de liturgie gewenscht is en deze verandering niet met gezag van de Synode wordt opgelegd aan de gemeente, maar in haar midden zelfs gewenscht wordt, is de tijd voor verandering rijp, In zooverre staat de zaak met onze Confessie en Catechismus dus anders dan met de Liturgie. Een vernieuwing en uitbreiding van onze Belijdenisschriften met name van onzen Catechismus, raakt een levensbelang onzer Kerken, vooral met het oog op het opkomend geslacht. Een herziening van onze Liturgie raakt een bijkomstig belang en kan alleen geschieden, wanneer die herziening genoegzaam is voorbereid en door de gemeente zelf wordt gewenscht.

Maar hoezeer we dit op den voorgrond stellen, toch neemt dit niet weg, dat de nood zakelijkheid van zulk een revisie wel door onze Kerken onder de oogen moet worden gezien. En wel op drieërlei punt : vooreerst wat onze liturgische formulieren zelf aangaat ; ten tweede wat betreft de inrichting van den eeredienst; en ten derde wat aangaat het Psalmgezang.

Wat de liturgische formulieren betreft, hebben we over 't algemeen genomen dankbaar te zijn voor den ikostelijken schat, die ons daarin geboden is en is er zeker geen noodzaak om daarin een algeheele wijziging aan te brengen. Maar wel mag gezegd worden, dat het gevoelen algemeen is, dat ons'huwel ij ksfor muiier niet meer beantwoordt aan de eischen van onzen tijd en dat een grondige herziening van dit formulier met dankbaarheid zou worden begroet. En evenzoo wordt algemeen erkend, dat het een gebrek is in onze liturgie, dat een formulier voor de openbare belijdenis en toelating tot het .'\vondmaalontbreekt. iHet bezwaar dat door zulk een liturgisch formulier te veel de gedachte in. de hand zou worden gewerkt, dat deze openbare belijdenis een soort sacramenteele handeling is, deelen we niet. Onze liturgie bevat ook formulieren voor de bevestiging van ambtsdragers, voor de kerkelijke inzegening van het huwelijk, voor de oefening van de tucht, zonder dat iemand daarom meenen zal, dat deze kerkelijke handelingen een sacramenteel karakter dragen. En waarom zou dan dit gevaar alleen bestaan voor een formulier bij de toelating tot het Avondmaal ? Thans is deze handeling geheel overgelaten aan den predikant ; in vele gevallen formuleert hij zelf de vragen, die bij deze handeling zullen geschieden. En ook waar de .kerkeraad deze vragen geformuleerd heeft zijn ze toch op de eene plaats weer geheel anders dan op de andere. Bij een kerkelijke handeling nu, waarbij aan een gemeentelid de volle rechten der leden geschonken werden, en het aankomt op de stipulatiën, die daarbij gedaan worden, behoort in de Kerken eenparigheid te bestaan. Alleen dan kan men weten, wanneer men een lidmaat uit een andere Kerk krijgt, aan welke stipulatiën deze zich gebonden heeft. En al hebben onze Kerken in het inleidend gedeelte op het Avondmaals formulier deze stipulatiën in hoofdzaak aangegeven, toch is het niet alleen wenschelijk, maar noodzakelijk, dat de vragen nader geformuleerd worden. Ook omdat ieder, die zich tot de volle gemeenschap der Kerken wil begeven, recht heeft te weten, welke vragen hem daarbij zullen gedaan worden.

Evenzeer zou het wenschelijk wezen, dat bij een herziening van onze liturgie ook een regel gegeven werd voordeinrichtingvan de gewone godsdienstoefening. In de liturgie van Calvijn geschiedde dit, en evenzoo in de oudste liturgie, die in onze Nederlandsche Kerken gebruikt werd. Maar in de latere uitgaven der liturgie is dit weggevallen en heeft men alleen overgehouden de liturgische gebeden voor den Zondagsdienst, die zoo goed als nooit gebruikt worden. Het gevolg daarvan is, dat wel een zekere practijk zich allengs gevestigd heeft, maar dat een vaste liturgie voor dezen dienst ontbreekt. Uitgebreid behoeft deze liturgie daarom niet te wezen, en de bedoeling is ook volstrekt niet om een zoogenaamden „liturgischen dienst" in te voeren, die met onzen volksaard niet in over eenstemming is. Maar wel zou het winste zijn, wanneer de Synode aangaf in een kort liturgisch formulier, hoe dee eredienst in de gewone samenkomst behoorde ingericht te worden. Nu is dit te veel aan de willekeur overgelaten en geeft dit daarom niet zelden tot moeilijkheden aanleiding. Eenheid in dezen liturgischen dienst is gewenscht ook met het oog op de predikanten, die op een andere plaats optreden, en dan eerst moeten vragen, hoe de eeredienst aldaar geregeld is. Zelfs omtrent het voorlezen van de Wet en de XII Geloofsartikelen bestaat geen eenparigheid.

Veel ingrijpender is nog het derde punt, waarop we de aandacht vestigden, n.l. het liturgische gezang. We bedoelen daarmede niet de vraag, of we in onzen eeredienst naast de Psalmen ook een Gezangenbundel zullen invoeren. Nog afgezien van de vraag, of zulk een Gezangenbundel geen afbreuk zou doen aan het Calvinistisch karakter van onzen eeredienst, zal wel niemand, die ons kerkelijk leven kent, betwijfelen, of daarmede zou een twistappel in onze Kerken geworpen zijn, die tot een heftigen strijd en zelfs tot scheuring aanleiding zou geven. We ontkennen daarom niet, dat nu de wensch naar zulk een Gezangenbundel zich bij velen openbaart, de Synode op den duur het principiëele vraagstuk wel onder de oogen zal moeten zien, of het beginsel in art. 69 van onze Kerkenorde uitgesproken, dat men „in de Kerken alleen de 150 Psalmen Davids zal zingen", wel juist is ; maar voor de invoering van een Gezangenbundel zijn onze Kerken zeker niet rijp. Wat daaren tegen wel noodig is, is dat onze Psalmberijming aan een revisie worde onderworpen, omdat de geest, waarin deze Psalmberijming vervaardigd is, z e-ker niet in overeenstemming was met onze G-e reformeerde b e 1 ij d e n i s. Wellicht dat bij zulk een herziening van onze Psalmberijming het ook mogelijik zou wezen, enkele moeilijke melodieën door andere te vervangen, en tevens om het aantial Schriftuur lijke lofzangen achter den Psalmbundeluitte breiden. Maar in elk geval mag de toestand niet bestendigd worden, dat een deel van de Psalmen niet gezongen kan worden, omdat wat in de berijming staat, in strijd is met Gods W o o T d. ,

Bezuiniging opgepast. Te oordeelen naar de uitingen van enkele liberale bladen, zouden deze de bezuiniging met eenige voorliefde willen toepassen op hetgeen ten aanzien van de rechtsgelijkheid voor kort is verworven door het Bijzonder Onderwijs, zegt de »Nieuwe Haagsche Courant«, en vervolgt dan :

Over bezuiniging op het Openbaar Onderwijs wordt niet gesproken.

Er zijn weinig woorden noodig om te doen begrijpen, dat van het bezuinigen op een dergelijke eenzijdige wijze geen sprake zal kunnen zijn.

Moet er op de regeling van het onderwijs, zooals die in de nieuwe Lager Onderwijswet is vastgelegd, bezuinigd worden, — er valt over te spreken. Maar dan op voet van gelijkheid, gedachtig aan het „gelijke nlonniken, gelijke kappen."

Van een nieuwe bevoorrechting van het z.g.n Openbaar Onderwijs willen we niets weten.

Natuurlijk kostte de pacificatie veel geld. Het bleek hoe ontzaglijk veel door de voor standers van het Christelijk Onderwijs in den loop van tientallen van jaren aan de publieke kassen was bespaard. Heel goed kunnen we ons voorstellen, dat er libera-, Ien zijn, die aan den nieuwen toestand moeilijk wennen kunnen en daarom de gedachte niet verwerpelijk vonden, dat de Christelijke School bij de noodzakelijke bezuinigingen maar weer in de eerste plaats het loodje moest leggen.

Voor ons is het evenwel een volstrekt onaannemelijk denkbeeld.-

Een zoodanig verlangen is te meer onredelijk, omdat in de Tweede Kamer van linksche zijde niemand aan eenige zuinigheid gedacht heeft. Integendeel was men er op uit, geen geld te ontzien om de Openbare School financieel zoo sterk mogelijk te niaken in den aanstaanden strijd met het Bijzonder Onderwijs. Uit propagandistisch oogpunt bekommerde men zich zelfs niet eens om de vele millioenen, die met de' instelling van een achtste leerjaar gemoeid zouden zijn geweest.

Wij hebben, naar het blad terecht zegt, een andere opvatting èn van de gelijkstelling op onderwijsgebied èn van de wijze waarop op de Staatsuitgaven zal zijn te bezuinigen. '

Het is niet ondenkbaar, dat daarbij ook aan het Onderwijsdepartement aandacht zal moeten worden geschonken.

Aangenomen al, dat iets te doen valt tegen zekere excessen, die uit de nieuwe Onderwijswet kunnen voortvloeien, dan zal daartegen bij niemand bezwaar zijn. Moeten voorts, om financiëele redenen, beperkingen worden aanvaard, waarop bij de behandeling der wet niet was gerekend, ook daarover valt te praten. Maar dan in den geest, dat de beide takken van Onderwijs gelijkelijk in de ongunst der tijden deelen.

Het beginsel der rechtsgelijkheid echter blijve onaangetast.

(De Standaard.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's