Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Feuilleton

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Feuilleton

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van 's levenspad

door COR.

Een schrijnende wonde.

Waarom toch, werd Johannes gevraagd, keert gij immer den Naam van den Borg en Middelaar om, spreekt gij altoos van Christus Jezus en niet van Jezus Christus, zooals het toch behoort te zijn ?

Een droevige trek werd, bij het hoeren van die vraag, op Johannes' gelaat merkbaar en als antwoord vertelde hij het volgende : Er was een tijd in mijn leven, waar in ik voortging over 's levenspad mijzelf aan alles wat de wereld bood overgevende, vermaak en genot zoekende in de zonden, daar alleen naar jagende, daar slechts behagen in scheppende. Dag aan dag ging ik voort, de wereld in al haar volheid dienende, geen acht slaande op de roepstem des Heeren, welke Hij mij onophoudelijk deed toekomen, dat ik het kwade zou verlaten en Hem navolgen. Keer op keer kwam die roepstem tot mij, werd mij onder het oog gebracht, dat ik, in de zonden voortlevende en daarin straks stervende, voor eeuwig zou omkomen in de buitenste duisternis. Neen, ik diende de zonden niet onwetend, ik diende de wereld niet zonder te weten dat de Heere van mij eischte : Zijt heilig, want Ik, de Heere, uw God ben heilig, daar ik opgevoed was in de vreeze des Heeren. Vanaf mijn vroegste kinderjaren was mij de eenige weg des behouds reeds voorgehouden, werd ik gedurig vermaand den Heere te vragen om een niéuw hart, waarin de vreeze voor Zijnen Naam woonde. Keer op keer hoorde ik dit, maar moedwillig wierp ik mij zelf in den maalstroom der wereld, niettegenstaande alles wat tot mij werd gesproken, deed ik niets dan mijn vermaak zoeken in wat niet voor den Heere kon bestaan.En ach, was het daarbij maar gebleven, dan zou de smart over mijn zondig leven thans niet zoo groot zijn, maar ik ging nog verder, ik maakte de scheiding tusschen den Heere en mij nog grooter. Waarmee dan, vraagt gij ? Ik gaf mijzelf niet alleen over aan de zonden, maar ik ging mijn Schepper bespotten, smaden, lasteren, vloeken, hoonen. Hij hoorde en zag alle dingen, werd mij voorgehouden, niets was voor Hem verborgen, Hij zou mij eenmaal rekenschap vragen van al mijne daden en nu ging ik Hem tarten en uitdagen, mij dit, indien dat waar was, te betoonen. Ik ging voort over 's levenspad, mijn oogen opwaarts heffende en uitroepende, dat, indien het waar was wat mij van Hem verteld werd. Hij mij daarvan dan een bewijs zou geven en daar nimmer iets gebeurde, lachte ik om wat mij van Hem werd gezegd, deed ik niets anders dan keer op keer dien Heiligen Naam misbruiken, mijn Schepper bespotten. Zijn eenigen, dierbaren Zoon lasteren en smaden.

Vele, vele jaren ging ik voort, met volle teugen genietend van wat de wereld bood, en altoos weer was die heilige Naam op mijne lippen, werd die smadend en hoonend uit mijn mond gehoord.

Maar o, onbegrijpelijk wonder van liefde en genade, mijn oog werd geopend om te zien wat ik gedaan had en deed, ik zag mijzelf voorthollen op den weg naar het eeuwig verderf, ik zag den Heere als een heilig en rechtvaardig God, Die het kwade niet kan gedoogen. Die met de zonden geen gemeen schap kan hebben en Hij, Hij zou mij straks oordeelen naar mijne eigene werken. Bange dagen braken aan, want den berg van mijn zonden en schuld zag ik gedurig hooger rijzen, wijl ik nergens kon vluchten om den toorn en gramschap des Heeren te ontvlieden. Nergens scheen meer uitkomst en niets anders kon ik meer verwachten dan dat de Heere zou kohien en mij voor eeuwig ver­ stooten, wijl ik slechts kon erkennen dat dit recht, enkel heilig recht was.

Maar dan kwam het Evangelie der genade tot mij, riep mij toe dat in Christus Jezus de diepst gevallen zondaar weer voor den Heere kan bestaan. Nog genade voor zulk een als ik, nog een weg des behouds voor zulk een ver afgedwaalde, o, dat deed mij niet in wanhoop omkomen, dat gaf mij moed voort te gaan biddend en smeekend om genade en ontferming.

Met diepe droefheid, met onpeilbare smart zie ik nu dag aan dag terug op het in de zonden doorgebrachte leven, maar nog grooter wordt die droefheid en smart bij het bedenken dat ik zoovele lange jaren den heiligen Naam des Heeren bespotte, dat ik zoo langen tijd dien dierbaren Borg en Middelaar smaadde en hoonde. En dat is de reden waarom ik den Naam van Koning Jezus altijd omkeer ; spottend en hoonend gebruikte ik die, zooals dit behoort in den tijd dat de wereld mijn lust was en wanneer ik dien thans zóó uitspreek is het alsof een wonde in mijn ziel wordt opengescheurd, want dan is het, als hoor ik mijzelf dien dierbaren Naam weer gebruiken vol smaad en verachting. Dan is het als klinkt die dierbare Naam weer van mijne lippen zooals voorheen, de Naam van Hem, door Wiens ondoorgrondelijke liefde ik nu nog mag zijn, nu nog smeekend om genade tot Hem vluchtend. Door Hem alleen is het dat de aarde zich niet heeft geopend om mij levend ter helle te doen varen, door Hem alleen is het, dat de Heere niet deed wat ik vroeg, door Hem alleen dat ook voor mij de weg der genade nog is geopend, door Hem alleen dat zulk een als ik ben dien nog mag betreden. Kunt gij dan begrijpen, waarom ik den naam van dien dierbaren Borg en Middelaar altoos omkeer, dat ik dien thans niet meer kan gebruiken zooals ik dat vroeger deed ? Hem bespotte, smaadde en hoonde ik en toch zag Hij in genade en liefde op mij neer, toch heeft Hij mij nog niet voor eeuwig verstooten, maar doet mij, ook mij nog hooren dat in Hem zelfs voor den diepstgevallene nog redding is. Dat wonder is nimmer te begrijpen, dat is nimmer in te denken en daarom wordt Hij steeds dierbaarder, zie ik Zijne liefde steeds grooter worden, zink ik gedurig dieper in verwondering weg, dat Hij ook nog naar mij wil omzien. Maar daarom ook doet het me zoo'n pijn, is het zulk een schrijnende wonde, wanneer ik weer herinnerd word, dat ik voorheen dien dierbaren Koning keer op keer smaadde en hoonde, dat ik Zijn heiligen Naam zoo menigmaal misbruikte en is het me thans schier onmogelijk dien uit te spreken, zooals ik dit vroeger deed, waarom ik dien thans altoos omkeer.

Gaat ook uw hart reeds uit naar Koning Jezus, dien dierbaren Borg en Middelaar, of gaat gij nog over 's levenspad dien spottend smadend en hoonend ? Ach, bedenk dan toch, dat uw smart zoo onpeilbaar zal wezen als gij een oog krijgt om te zien wat gij hebt gedaan, als gij ontdekt dat gij Hem, dien dierbaren Borg en Middelaar Christus Jezus, door Wiens liefde gij nog niet in het eeuwig verderf zijt gestooten, hebt veracht. Hij doet u thans nog Zijn roepstem toekomen, nu klinken de woorden van het Evangelie der genade nog tot u, dat gij in Hem moogt leven, eeuwig leven. Laat Hem dan niet vergeefs roepen, want straks is het te laat ; wanneer gij zonder Hem sterft, zult gij ook zonder Hem den Heere ontmoeten en hoe zult gij bestaan voor een heilig en recht vaardig God, zonder Christus Jezus als uw Voorspraak ? Eeuwig zult gij verstooten worden, daar, waar gij vol berouw zult klagen, dat gij den tijd der genade liet voorbij gaan, dat Koning Jezus ook u Zijn genade bood, doch dat gij die niet wildet ontvangen. Kent gij de onpeilbare smart, dat gij dien heiligen, dierbaren Naam spottend op uwe lippen naamt, vreest gij, dat Hij daarom iiv' Borg en Middelaar nimmer zal wezen ? O, weet dan dat Zijn liefde grooter is dan uw schuld, dat Zijn liefde zóó groot is, dat Hij zelfs den diepstgevallene opzoekt en vergunt Hem eindeloos in Zijn Huis te aanschouwen.

Christus Jezus mijn Borg en Middelaar, mijn Heiland, mijn Koning, kunt gij dat zeggen ? O, wat zijt gij dan gelukkig, wat zijt gij dan rijk. Niet meer geslingerd te worden door die bange vrees en twijfel dat Hij nimmer uw Borg en Middelaar zal zijn, niet meer geschud te worden door de vraag of gij uzëlven bedriegt, niet meer voort te gaan denkende dat gij uzelven bedriegt, dat gij slechts naar den hemel en niet naar den Heere zoekt. Dien ibangen strijd niet meer te kennen, te weten Christus Jezus is ool< mijn Borg en Middelaar, Hij is ook mijn Heiland en Koning. O, welk een voorrecht voor wie dat mag zeggen, wiefl het te beurt valt daarin te deelen. De strijd kan zoo zwaar, de twijfel zoo groot zijn, wanneer het oog geslagen is op al de bedreven zonden, dan rijst gedurig weer de vraag : Zou, o zou die dierbare Koning wel ooit mijn Borg en Middelaar willen zijn ? Gedenkende hoe menigmaal Hij voorheen werd veracht en bespot rijst de vrees dat gij Hem nimmer als uw Koning zult bezitten, maar door de onbegrijpelijke liefde van Koning Jezus moogt gij, die over 's levenspad gaat door die vrees gebogen eenmaal ervaren dat Hij allen twijfel en strijd, droefheid-en smart wegne.emt, in uw ziel komt wonen en u spreekt van Zijn liefde voor een zondig schepsel, waardoor ook gij wordt verwaar digd bij Hem te zijn, u eindeloos verblijdend in Hem, den Borg en Middelaar Christus Jezus.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Feuilleton

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's