Gebed.
Genadig God, die in mijn boezem leest I Ik vlied tot U, en wil, maar kan niet smeeken . Aanschouw mijn nood, mijn neergezonken geest, Ën zie mijn oog van stille tranen leken I
Ik smeek om niets, hoe kwijnend, hoe bedroefd. Gij ziet me een prooi van mijn bedwelmde zinnen ; Gij weet alleen hetgeen Uw kind behoeft. En mint het meer, dan 't ooit zich-zelf kan minnen.
Geef, Vader ! geef aan Uw onwetend kroost Hetgeen het zelf niet durft, niet weet te vragen I Ik buig mij neer ; ik smeek noch kruis, noch troost ; Gij, doe naar Uw ontfermend welbehagen I
Ja, wond of heel ; verhef, of druk mij neer ; 'k .Aanbid Uw wil, hoe duister in mijn oogen : Ik offer me op, en zwijg, en wensch niet meer: 'k Berust in U, ziedaar mijn eenigst pogen !
Ik zie op U met kinderlijk ontzag : Met Christenhoop, noch lauw noch ongeduldig. Ach, leer Gij mij, hetgeen ik bidden mag ! Bid zelf in mij ; zoo is mijn beê onschuldig.
W. Bilderdijk. (1756—1831).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1921
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1921
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's