Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Bijbel, zijnde Gods Woord voor ons.

XVII.

Alle godsdiensten leeren dat er een afgrond, een breuk is, tusschen den mensch en de godheid. De Schrift leert ons dat 't duidelijkst en zegt het ons overal, in Ouden in Nieuw-Testament. De liohtzinnigen mogen hiermee spotten en trachten om er over heen te leven, maar dan komen ze in botsing met wat alle godsdiensten leeren en bijzonder de H. Schrift zegt; waarbij de practijk van 't leven niet de leeringen der lichtzinnigen, maar de waarheid van Gods getuigenis komt bevestigen. Dat alle godsdiensten, priesters, altaren, offeranden, boetedoeningen hebben, zegt zooveel in deze. En ook de wijsbegeerte heeft soms op roerende wijze van het feit der zonde en de zondigheid des menschen melding gemaakt.

De Heilige Schrift beschrijft ons den zondeval des menschen en laat ons zien hoe de zonde zich in het menschelijk geslacht heeft uitgebreid ; zóó hoog gaande, dat het gericht van den zondvloed noodzakelijk werd. Het gedichtsel van 's menschen hart is boos. En dfe zwarte draad loopt door aller geschiedenis. Uit één wortel is iheel het menschengeslacht, met de duizende vertakkingen, ontsproten en uit den wortel heeft de zonde zioh voortgeplant langs stam, tak en twijg. En ai wat er aan de machtige planting der menschheid ooit uitloopt, is reeds bij de geboorte diep onrein in zichzelf. De ziel, door God rein geschapen, wordt in den moederschoot saamgeweven met de bedorven menschelijke natuur en de smet der zonde sluipt in haar over. En in het kinderhart woelen, eer er nog een woord op de tong is, allerlei ongerechtigheden.

De zonde is geen vrucht van navolging ; zij hecht zioh niet van buiten af aan ons vast, zooals een modderspat tegen ons aan geworpen wordt om ons een vuil aanzien te geven. Zij wordt ook niet eerst in den loop der jaren aangeleerd, maar zij welt op uit de bedorven diepten des harten, dat gansch verontreinigd is door den val en de ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders, Adam en Eva in het paradijs.

Aille vromen van het Oude en Nieuwe Testament laten in deze éénzelfde geluid horen. Niemand, zoo klaagt Job, kan een reine geven uit een onreine. Daar is geen mensch, belijdt Salomo in zijn gebed bij de inwijding van den tempel, die niet zondigt.

In de Psalmen lezen we, dat de Heere uit den hemel nedersohouwt op de menschenkinderen, om te zien of iemand verstandig is, die God zoekt; en Hij ziet niets dan afval en ongerechtigheid ; zij zijn allen afgeweken, tezamen zijn zij stinkende geworden, er is niemand, die goed doet, ook niet één. Er is geen mensch rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt.

Ook het Nieuwe Testament laat over den zondigen toestand van het menschelijk gesiacht niet den minsten twijfel bestaan ; het gansche Evangelie rust op deze onderstelling. Johannes de Dooper eischt, dat allen zich zullen leeren bekeeren en Jezus zegt, dat niemand zonder wedergeboorte het Koninikrijk Gods kan binnengaan of dit Koninkrijik zelfs ook maar zien kan.

Gansch de wereld, zoo predikt Paulus, ligt voor God verdoemelijik en niemand zal uit de werken der wet gerechtvaardigd worden.

David gaat in deze tot den diepsten grond zijner zondigheid terug, vindt die in de zonden zijner ouders en verkiaart daaruit, dat hij ook zelf van zijne ontvangenis en geboorte afaan onrein voor God staat.

Christus leert, dat 't vleesch, d.i. de mensch als aardsch, zinnelijk wezen, alleen vleesch d.i. de mensoh als aardsch-, zinnelijk wezen, voortbrengen kan ; dat een zoodanig mensch onrein en bedorven is van zijne geboorte af en daarom wedergeboorte uit den Geest behoeft om in te gaan in het Koninkrijk Gods.

Zoo vreeselijk is die eerste zonde van Adam en Eva geweest.

Ze was geen onschuldige handeling. Maar welbewust een kiezen voor hetgeen God verboden had en waarvoor Hij had gewaarschuwd, als zijnde tot den dood. En nadat die eerste zonde bedreven was, kon de mensch dat maar niet van zich afschudden.

Hij kon ook daarna zich niet meer gedragen, alsof er niets ware gebeurd. Er had een zoo ontzettende verandering plaats gegrepen in den mensoh, dat dit het stempel zou drukken op alles, naar ziel en lichaam beide ; op verstand, gevoel, wil, ja, op al zijn genegenheden.

Terstond na den val zden Adam en Eva elkander anders dan te voren. Ze zijn niet rein meer. En als ze zien, dat ze naakt waren, konden, durfden ze elkander niet vrij en onbevangen meer in de ooigen zien. Ze waren onrein in gedachten en al hun genegenheden en ze schaamden zich voor elkaar, grijpend naar een schortekleed van bladeren, waarmee zij zich dekten. En schuldig staande, schaamden zij zich voor God. Zij vluchtten voor Zijn heilig aangezicht. Hem vreezende.

Hier begint de stroom van ongerechtigheden die gaat over alle vleesch. Hier wordt de menschheid van haar heerlijke hoogte neergeworpen en is onze natuur in al haar deelen veranderd en verdorven geworden, zóó verdorven, dat we tot geen goed ding bekwaam zijn en geneigd tot alle kwaad.

Natuurlijk, dat ieder dat zóó maar niet grif toestemt. Daar, is vroeger aan getornd en dat wordt ook nu nog ontkend. Pelagius — een Britsche monnik uit de 5de eeuw — leerde, dat de val van Adam, wat het beeld Gods betreft, geen veranderingen heeft gebracht in den mensoh. Nadat Adam het gebod Gods overtreden had, ibleef hij, wat zijn innerlijke natuur betreft, vdkomen dezelfde.

De zonde was verkeerd ; maar de zonde staat ilos op zichzelve ; brengt dus geen verandering in de menschelijke natuur en kan daarom ook het volgende oogenblik door eene goede daad vervangen worden.

Zoo worden ook al de kinderen, die uit het eerste menschenpaar voortkomen, in volkomen dezelfde onschuldige en zedelijk onbestemde natuur geboren, gelijk Adam die zelf ook van zijn oorsprong deelachtig was. Er is dus geene erfzonde. Alleen in zóóver heeft Adams overtreding aan zijne nakomelingen schade gedaan, als zij een kwaad voonbeeld stelde, dat, door anderen gevolgd, de zonde tot eene macht in de menschheid maakte. De mensch is nog volkomen vrij en kan nóg uit zichzelf het goede kennen en doen ; het is mogelijk om van alle zonden zich te onthouden en enkele menschen hebbén het inderdaad ook zoo ver gebracht. De algemeenheid der zonde is dan alleen te verklaren uit het slechte voorbeeld, dat de ouderen geven en dat door de jongeren wordt nagevolgd. Eigendoor de jongeren wordt nagevolgd. Eigenlijik heeft de algemeene zondigheid dan ook' - volgens deze leer ~ haar oorzaak in den val van iederen mensch afzonderlijk, die zoo slecht tegen de verleiding kan. Waarbij ook, vooral door de theosofen, geleerd wordt, dat de val reeds vóór de geboorte kan plaats hebben.

Geen wonder, dat bij deze leer van de natuuropvoedinig hooge verwachtingen gekoesterd werden. De mensch zelf is immers niet zondig. Het gevaarlijke zit in de slechte voonbeelden die de mensoh overal ziet en ontmoet. Daarom moet alle aandacht gewijd worden aan de opvoeding, beschaving, ontwikkeling, oefening van den mensch ; waar bij de mensoh als kind liefst buiten de menschenwereld, in de vrije natuur, moest worden opgevoed. Alles wat uit de handen der natuur komt is goed. Het dier is gelukkig in zijn natuurtoestand. Maar alles waar de mensch aan komt wordt bedorven. Daarom wordt de mensch ongelukkig door de maatschappij, door zijn evenmenschen — en gelukkig is het kind, de mensch, die temidden van de reine natuur wordt grootgebracht ! De herders, de landbouwers, die echte natuurmensohen, waren het gelukkigst, zoo leerden in de 18de eeuw mannen als Rousseau. En kon dus heel het leven maar teruggebracht worden tot de natuur-levenswijze van herders, landbouwers, Hottentotten en Roodhuiden, dan was de menschheid gered.

Want de mensch zelf is eigenlijk te onnoózel, te onschuldig, te kinderlijk om te zondigen. Het idyllische landleven zou dan ook geen zonde te zien geven !

Zulk een beschouwing geeft aanleiding tot het stichten van kolonies, waar het geluksleven zou gevonden worden. En hoewel alles wat .geweest is en nog is spot met deze utopistische leer en practijken, gaat men veelszims bij de opvoeding van het kind, toch van de gedachte uit, dat men imet brave, goede, ongeschonden menschelijke wezentjes te doen heeft, die met een brave opvoeding en met goed, neutraal onderwijs tot goede mensöhen, goede burgers, goede vaders en moeders gevormd zullen worden en alzoo de wereld langzamerhand wel een beter aanzien zuillen geven.

Het behoeft geen betoog, dat deze beschouwing van de zonde en van de menschelijke natuur geheel in strijd is met Gods Woord en de werkelijkheid van het leven.

De menschheid bestaat niet uit individuen, die los naast elkaar leven, op de wijze als de korrels zand liggen aan den oever der zee. En de zonde is niet een toevallig verschijnsel in het leven van los naast elkaar levende menschen. Het staat geheel anders.

Het menschengeslacht is één geheel en de zonde is een toestand, een leefwijze van héél het menschelijk geslacht; een eigenschap der menschelijke natuur. De zondige daden, die niet nu en dan voorkomen, maar allen menschen in alle leeftijden en omstandigheden eigen zijn, wijzen op een zondige hebbelijkheid terug, evenals kwade vruchten een kwaden boom onderstellen en troebel water terug wijst naar eene onreine bron. (Wordt voortgezet).

Gereformeerde Kerkregeering.

III.

Het 1ste artikel van de Dordtsche Kerkeniordening stelt, bij wijze van inleiding, voorop over welke h o o f d d e e 1 e n moet worden gehandeld, zijnde de voornaamste deelen die tot een gezond kerkelijk leven naar gereformeerde opvatting behooren aan wezig te zijn en onderhouden moeten worden.

Calvijn, de groote organisator-reformator die zoo goed wist dat er zoo ontzaglijk veel voor het kerkelijik leven van afhing of de dingen goed, naar Gods Woord geregeld worden, of niet, heeft aan de Kerk te Geneve 20 Nov. 1541 een Kerkenordening gegeven (Ordonnanoes Ecclesias tique) waarin vooral over de tucht en het h u w e 1 ij k gehandeld werd.

Ook heeft hij zijn stempel gezet op de Kerkenordening der Fransche Kerken, op hare Synode van Parijs, 5 Mei 1559, uit 40 artikelen samengesteld. Deze handelde behalve over de tucht en het huwelijk ook over de m e e r d e r e v e r g a d e r i n g e n, waarvan in die van Geneve, als zijnde eene plaatselijke verordening, nog niet kon gehandeld worden.

Deze Fransche Kerkenordening heeft weer tot model gediend voor de Vlaamsche en Waalsohe Kruiskerken, die in 1563—'66 in de Zuidelijke Nederlanden in Synode samen kwamen ; zoodat dan ook de Waalsche Kerkenordening van 1 Mei 1564 veel overeenkomst heeft met de Fransche van 1559.

En deze Waaische artikelen hebben op hare èeurt weer een grooten invloed geoefend op de artikelen van het Convent te Wezel in 1568; waar in eigenlijken zin de voorbereiding dei N e d e rd a n d s c h e K e r k e n o rd e n i ng plaats had. Daar toch werden een reeks artikelen opgesteld, om eenige richting en stuur aan het pas gereformeende kerkelijke .leven alhier te geven. Zij werden in 8 hoofdstukken ingedeeld en wel : 1. Van de colleges en de classen der provinciën ; 2. van de Dienaren eu Leeraren ; 3. van den Catechismus ; 4. van de Ouderlingen ; 5. van de Diakenen ; 6. van de Sacramenten ; (Doop en Avondmaal) ; 7. van het Huwelijk ; 8. van de Tucht.

De formeele vaststelling van de Kerkenordening naar dat schema is niet het werk van ééne, maar van een zestal Synoden geweest, gehouden van 1571 tot 1618—'19.

Op de Synode van Emibden wordt in déze orde gehandeld : over de leer, art. 1—5 ; de vergaderingen (kerkeraad, classe en Synode) art. 6—12 ; de verkiezing der ambtsdragers art. 13—16 ; den dienst des Woords en der Sacramenten, art. 17—21 ; het huwelijk, art. 22—24 ; de tucht, art. 25—34 ; de zorg voor de uitbreiding der Reformatie, art. 35—43 ; de attestaties, art. 44—47 ; en het te boek stellen der Reformatie, art. 48-53.

De Synode te Dordrecht, in 1578 gehouden, deelde de Kerkenorde in zes hoofdstukken in en plaatste deze opschriften er boven : 1. van de Dienaren des Woords ; ouderlingen en diakenen ; 2. van den kerkeraad en andere kerkelijke vergaderingen ; 3. van de Scholen ; 4. van de Leer, Sacramenten en Ceremoniën ; 5. van het Huwelijk ; 6. van de kerkelijke vermaning en straf De volgende Synode te Middelburg in den jare 1581 gehouden, heeft deze zes hoofdstukken tot vier teruggebracht.

Hoofdstuk 3 over de Scholen werd onder hoofdstuk 1 van de Dienaren enz. gebracht, en hoofdstuk 5, van het Huwelijk, werd onder hoofdstuk 3 van de Leer enz., behandeld en wel bij het onderdeel, dat over de Ceremoniën gaat.

De volgende Synode te Middelburg, 1581, plaatste voor 't eerst een opschrift boven de hoofdstukken saam en wel : „Kerckenordeninghe in den generalen Synodo der Nederlandtsche Kercken, vergadert tot Middelburgh, ghesteldt Ao. 1581."

Sinds is de indeeling in vier hoofdstukken gebleven ; ze zijn de volgende : I. Van de diensten, art. 1—28.

II. Van de Kerkelijke Samenkomsten, art. 29—52.

III. Van de ieer, sacramenten en andere ceremoniën, art. 52—70.

IV. Van de censuur en de kerkelijke vermaning, art. 71—86.

Dit alles oordeelde men noodig „om goede orde in de gemeente van Christus" (art.1) te hebben en te houden.

Men wilde dus een „wettige orde van kerkelijke discipline", zooals het (letterlijk in het Latijn luidt; en men bedoelde dus te geven een regeling voor de goede orde van het k e r k el ijk e leven zoowel p l a a t s e 1 ij k als in h et midden der Kerken saam.

Men ging dus uit van de Bijbelsche gedachte, dat in Christus' Kerk alle ordeloosheid en willekeur contrabande, ongeoorloofd en ontoelaatbaar is.

Zijn er dus richtingen, .die de kerkelijke ambten en kerkelijike vergaderingen en kerkelijike regelingen als ongeestelijk en onchristelijk verwerpen, onze Gereformeerde vaderen waren meer Schriftuurlijk, wetende, dat Christus' Kerk op aarde aan de ambten en bedieningen gebonden is en naar goede orde moet worden bestuurd en geregeerd.

Wél wisten zij, dat het in de Kerk anders moest toegaan dan in den Staat. Maar de Heere heeft èn voor den Staat èn voor Zijn Kerk regelen, rechten, plichten gegeven ; waarbij het Staatsrecht een g e b i e d e n d en dwingend karakter en het Kerkrecht een regelend en ordenend karakter heeft.

Vandaar dat er in art. 1 wel sprake is van orde, maar dan niet van wettige of gebiedende of dwingende orde. Heel karakteristiek staat er dan ook „goede" orde ; om alzoo tusschen 't dwingend opleggen en 't bandeloos nalaten den gulden middenweg te bewandelen en de orde, de rust en den welstand der Kerken te dienen.

Natuurlijk is de Kerkenordening in zich zelve niiet het hoogst.

Ze zou zelfs gemist kunnen worden, omdat de Kerk van Christus hier op aarde Gods Woord heeft en in dat Woord alles wat voor een geordend kerkelijk leven noodig is.

Maar al is een Kerkenordening, als het er op aankomt, niet volstrekt noodzakelijk voor het wezen der Kerk, zij is toch wel nuttig en noodzakelijk voor haar wélwezen en goede orde. (Voetius Pol Eccl 1 blz. 262-263). ledere Kerk richt dan oock haar leven naar zekere regelen en ordeningen en gewoonlijk duurt het niet lang of zij worden in een wei-omschreven ordening, in kerkelijken weg, vastgelegd. Allerlei omstandigheden, willekeur, heerszucht, enz., dwingen er toe. Er moet in deze bedeeling een Kerken-ordening zijn.

Hieruit blijkt, dat het ook niet persé nood zakelijk is, dat een Kerkenordening uit vier hoofdstukken bestaat, zooals onze Dordtsche van 1619. Maar de practijik van het leven heeft wel bewezen, dat in een Kerkenordening over dingen als de diensten (ambten), de kerkelijke vergaderingen (kerkeraad, classis, enz.), de leer en de sacramenten en andere ceremoniën of plechtigheden en de censuur noodzakelijk moet gehandeld worden.

Of treffen we de ambten en de verschillende diensten of bedieningen van herders en leeraars, ouderlingen en diakenen niet in al onze Kerken, die ziich naar Gods Woord wenschen in te richten ?

God heeft ze ingesteld. Christus, van den Vader gezonden, zond op Zijn beurt de apostelen uit. En het is Paulus, die ons van Christus meldt: En dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten en sommigen tot evangelisten en sommigen tot herders en leeraars, tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus." (Ef. 4:11, 12).

Het werk der bediening is dus noodig. Rom. 10 : 15 zegt: En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden ? ", terwijl 1 Thess. 5:12 zegt: En wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uwe voorstanders zijn in den Heere en u vermanen en acht ze zeer veel in liefde, om huns werks wil."

De diensten kunnen niet gemist worden voor een gezond kerkelijk leven, waarom Paulus ook Titus vermaant zeggende : „Om die oorzaak heb ik u in Creta gelaten, opdat gij hetgeen dat nog ontbrak voorts zoudt terechtbrengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijik ik u bev'olen heb" ((Tit. 1 : 5) of zooals in 2 Tim. 2 : 2 staat: en 't geen gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, betrouw dat aan getrouwe menschen, welke bekwaam zullen zijn, om ook anderen te leeren."

De Kerk zal dus wel hebben te bedenken, dat de diensten noodzakelijk zijn en dat de diensten van God zijn gewild om in eere gehouden te worden, wat o.a. ook wel blijkt uit Hebr. 13:7: Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben ; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hunnen wandel." Of zooals het 17de vers zegt : „Zijt uwen voorgangeren gehoorzaam en zijt hun onderdanig ; want zij waken voor uwe zielen, als die rekenschap geven zullen : opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende ; want dat is u niet nuttig."

De diensten in de gemeente zijn dus niet iets, dat behoort tot de middelmatige, bijkomstige, onzekere of twijfelachtige dingen. Want Gods Woord heeft in deze zelf den weg gewezen.

En daarom zijn ook de diensten een onderwerp, om in de Kerkenordening te behandelen en wel in de allereerste plaats.

Daarop volgt dan de - noodzakelijkheid van de kerkelijike samenkomsten of vergaderingen.

Hier worden dan niet bedoeld de bijeenkomsten der gemeente onder de bediening des Woords en der sacramenten ; de „godsdienstoefeningen" in den gewonen zin. De noodzakelijkheid en nuttigheid daarvan staat vast, gelijk we vroeger reeds Hebr. 10 : 25 hebben aangehaald als iets dat recht streeks uit Gods Woord is te bewijzen.

Daar staat tooh : „en laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen ; en dat zooveel te meer als gij ziet dat de dag nadert."

Wat in de Kerkenordening bedoeld wordt met de kerkelijke samenkomsten, dat is het samenkomen van den kerkeraad, classis, provinciale Synode en nationale of generale Synode, gelijk uit art. 29 blijikt.

Deze samenkomsten zijn wel niet tot het wezen, maar toch wel tot het wélwezen der Kerk noodzaikelijk. Want om de eenheid der leer te bewaren, om den eeredienst in te richten, tucht te oefenen, enz., is onderling overleg der Kerken noodig. Dat blijkt wel duidelijk uit Hand. 15 ; 2 Cor. 8 : 1, 4, 9 ; Rom. 15 : 16.

Want wat zien we in Hand. 15 ? Immers, dat men inzaike kwesties van leer en leven behoefte heeft om met elkaar, vertegenwoordigers van verschillende gemeenten, overleg te plegen. Er is een ernstige zaak in 't geding, en dat wil men maar niet plaatselijk beslechten, maar men voelt, dat men als leden van één lichaam, als Kerken saam over deze zaak heeft te spreken, om saam, onder biddend opzien tot den Heere, een beslissing te nemen.

Zoo moet om orde, vrede en ook liefde te kweeken — in den weg ook van offervaardigheid — de eene Kerk de andere bijstaan en tot voorbeeld strekken. (2 Cor. 8).

Hier hebben we dus op deze drie verschillende zaken acht te geven :

1. de ééne, heilige, algemeene Christelijke Kerk moet zich plaatselijk openbaren ; en wordt dan ook plaatselijk, even goed als de Kerk in haar geheel, tempel Gods, lichaam van Christus, enz. genoemd in de Söhrift. Matth. 16 vers 18 ; Rom. 12 : 15 ; 1 Cor. 12 : 12 —28 ; Ef. 1 : 22—23 ; 4 : 16 ; 5 : 23 ; Col. 1:18; 2:9; en verder Hand. 1 : 14; 2:47; 5 : 11 ; gelijk ook 1 Cor. 13 : 16—17 ;  Cor. 6:16; 2 Cor. 11 : 2 ; 1 Cor. 12 : 21).

2. Elke plaatselijke Kerk heeft behoefte aan orde en regel en moet een eigen kerkeraad hebben, zijnde een zelfstandige en complete Kerk met de ambten en bedieningen. 1 Tim. 4 : 14.

3. De onderscheidene plaatselijke Kerken hebben naar het voorbeeld van Hand. 1, 6, 15 en 21, waar we de beginselen reeds aantreffen, met elkander gemeenschap te oefenen.

Hebben we zoo over de nioodzakelijkheid V a n d e am b t e n èn de noodzakelijkheid van de k e r k e 1 ij k e samenkomsten gehandeld, hier moet nu als 3de bijkomen : de noodzakelijkheid van opzicht der leer, sacramenten en andere ceremoniën,

Opzicht der leer is noodzakelijk, omdat de Kerk op den grondslag der leer rust en zoo deze grondslag wordt ondermijnd en weggenomen, het gebouw, dat er op rust, ineenstort. Hand. 20 : 28—31 ; Gal. 1 : 8—9 1 Joh. 2 : 18 ; 4 : 1—6 ; 2 Joh. 10.

Eveneens is opzicht over de sacramenten noodig, omdat de ontheiliging der teekenen en zegelen van het genadeverbond Gods toorn over de gemeente ontsteekt. .1 Cor. 11 : 27—34. Waarbij ook opzicht over de kerkelijke ceremoniën of plechtigheden als elementen van den eeredienst moet komen ; omdat alle dingen in het midden der Kerk eerlijk en met orde moeten geschieden. 1 Cor. 14:40.

Naar de instelling van Christus (Matth. 16 : 18 ; 18 : 15—17 ; aöh. 20 : 23) en naar het voorbeeld en voorschrift der apostelen is voorts voor het welwezen der Kerk óók rtoodzakelijk tucht te oefenen. (Rom. 16 : 17 ; 1 Cor. 5 : 3—5 ; 2 Thess. 3 : 6, 14 ; Tit, 3 : 10 ; 2 Joh. vers 10 ; Openb. 2 : 2 enz.

We willen over al deze zaken, aan de hand van de artikelen der Dordtsche Kerkenordening, een en ander gaan bespreken.

(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's