Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Petrus, Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen, zeggende : Heere, wees U genadig ! dit zal U geenszins geschieden. Maar Hij zioh omkeerende, zeide tot Petrus : Ga weg achter Mij, satanas ! gij zijt mij een aanstoot ; want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der menschen zijn. Mattheus 16 : 22, 23.

SATANISCHE VRIENDSCHAP.

De gevaarlijkste vijand is hij, die zich voordoet als een vriend. Denk maar aan de geschiedenis van Absalom en Husaï. Hij kwam als vriend van Absalom, maar deze vriendschap was in werkelijkheid vijandschap. De vriendschap van Husaï kostte Absalom het leven. Zulk een vriend is ook de satan.

In welk een vriendschapsgewaad kwam hij reeds tot Eva. Maar het bleek duivelsche vriendschap. Terecht is hij dan ook een „menschenmoorder van den beginne."

Met die satanische vriendschap komt hij tot ieder mensch. Hij belooft gouden bergen, maar geeft den eeuwigen dood. Dat was en is satans toeleg. En die toeleg zou het best gelukken als hij na den eersten Adam ook den tweeden Adam voor zijn satanische vriendschap kon doen vallen. De poging daartoe deelt ons Mattheus mede in de gemelde tekstverzen.

Jezus zelf begon reeds tevoren Zijne discipelen in te lichten omtrent het komende lijden. Na de toekende belijdénis van Petrus begon Jezus Zijnen discipelen te vertoonen, dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen en overpriesteren en schriftgeleerden, en gedood worden en ten derden dage opgewekt worden, (vers 21).

Maar nu komt-satan tusschenbeide. Niet als 'n brieschende leeuw, maar als een engel des lichts. Niet als een openbare vijand, maar in het kleed der vriendschap. Hij gebruikt een van Zijn meest geliefde discipelen. Door middel van Petrus komt hij met een echt satanische verzoeking.

En Petrus Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen. Petrus kan het niet langer harden. Hij neemt Jezus bij Zijn hand of trekt Hem aan Zijn kleed wat terzijde. Met een zekere verontwaardiging begint Petrus nu zijn dreigende vermaning. Het woord „bestraffen" beteekent „dreigend vermanen."

Hoe is het mogelijk, zegt ge. Zoo pas had Petrus zulk een voortreffelijke belijdenis afgelegd. En Jezus had tot hem gezegd : Gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik mijne gemeente bouwen.

Konden dan zijn geestelijke beenen deze geestelijke weelde niet dragen ?

En toch ook weer zoo best te begrijpen. Twee dingen schenen Petrus onmogelijk. In de eerste plaats dat Gods Zoon zou lijden. En in de tweede plaats, dat Israël zijn Koning zou dooden.

En toch wortelde dit niet-begrijpen in Petrus' onkunde. Van die onkunde maakt satan gebruik.

Dat doet hij ook nu nog.. Onkunde en onwetendheid gebruikt satan zoo menigmaal om Gods kinderen van 't rechte spoor te brengen. Onkunde houdt hen van Christus af. Onvoldoende bekendheid met zichzelf doet hen Christus als Man van Smarten buiten hun geloofsleven staan.

En de geestelijke onwetendheid der onwedergeborenen is juist de oorzaak waarom zij een gekruisten Christus en lijdenden Borg verwerpen.

Want verstandskennis baat hier niet. Ook die kennis zelfs gebruikt satan tot hun verderf.

Geestelijke kennis is noodig. Verstand, met goddelijk licht bestraald.

Maar Jezus laat Petrus niet uitspreken, Hij begon Hem te bestraffen. Spoedig maakte zijn Meester er een einde aan. Toch was het woord er uit: „Heere wees U genadig, dit zal U geenszins geschieden."

Neen, zooiets mocht zijn beminden Meester niet treffen. God verhoede dat. Hij zij U genadig. Waarvoor zou dat lijden ook noodig zijn. En dan onnoodig zulk een lijden in te gaan, zou toch dwaasheid, zelfs zonde zijn.

Zóó tracht satan Christus' lijden als onnoodig , dwaas en zondig voor te stellen. En dit alles door middel van Petrus' liefde. Petrus bedoelde het goed.

Maar met al zijn goede bedoelingen was hij toch dwaas. Op deze wijze zou Petrus èn voor zichzelf èn voor anderen den weg der zaligheid afsluiten. Zijn menschelijk gevoel komt hier in strijd met Gods Raad. Liefde tot den Zoon des m e n s c h en komt in strijd met het geloof in den Zo o n Gods.

En satan maakt gebruik van al deze goedheid en liefde. Hoe hulde hij zich in hel kleed der vriendschap, ja, zelfs in dat dei vroomheid. Immers Jezus kon dit lijden toch voorkomen, en dan was het toch plicht.

Ziedaar de satanische vriendschap. Geen briesohende leeuw, maar een engel des lichts. Zoo tracht hij het lijden van Christus te verhinderen.

En zoo komt hij nog.

Nu kan hij dat lijden wel niet meer verhinderen, maar thans spant hij al zijn krachten in om dat lijden ongedaan te maken.

Dat doet hij door den mensch van Christus af te houden.

Gij, kunt u toch niet bekeeren, zoo zegt hij Dat zegt de Heilige Schrift immers ook. En dan klinkt het zoo vroom, als we van onze onmacht spreken. En zeker, de mensch is ook onmachtig, onbekwaam tot eénig geestelijk goed.

Maar het is duivelsch achter zijn onmacht te schuilen. En als God den mensch komt bekeeren, dan roept hij, worstelt, zegt de wereld vaarwel, zonder zich af te vragen of hij het kan of niet.

En tot een ander zegt hij : werk maar ; doe uw plicht maar; geloof maar. De Heere beloont het. Wees maar goed gereformeerd ; ijver maar, enz. En ook hierin zit waarheid. Maar het is weer satanische vriendelijkheid als de duivel alleen op deze waarheid de aandacht vestigt.

En weer tot een ander zegt hij : zal Christus uw deel worden, dan moet dit gebeuren en dat moet ge eerst ondervinden. Zoo en zoo moet het gaan. En toch is juist dit afbakenen van den weg weer satanische vriendelijkheid, waardoor hij de zuigelingen in de genade van Christus afhoudt.

Want wel is waar, dat men zoo maar niet Christus tot een Borg en Middelaar ontvangt, maar óók is waar, dat de wegen zeer verschillend zijn en men nooit tevoren den weg kan afbakenen.

En wat zegt hij nu tot u ? Spreekt hij u nog van uw onmacht, waar om hij aanraadt om imaar niets te doen ? Wijst hij u misschien nog op de uitverkiezing ? Tracht hij u nog van Christus af te houden door u gerust te stellen met uw gereformeerdhèid en ijver?

Ja, het kan ook zijn, dat hij u nog van Christus afhoudt, door u rust te doen vinden in uwe ervaringen. In de beloften, die de Heere u gaf.

Indien dit zoo is, bedenk dan, dat het alles satanische vriendelijkheid is. Ook wat we het laatst noemden. Want ook in de waarachtige bevinding kan geen grond der zaligheid liggen. Er is maar één grond, en deze is Jezus Christus, de lijdende Borg. Met minder moogt ge niet tevreden zijn.

Jezus echter begrijpt satans bedoelen, doorschouwt zijn satanische vriendelijkheid,

„Maar Hij zich omkeerende, zeide tot Petrus : Ga weg achter Mij, satanas ! gij zijt Mij een aanstoot." Met deze woorden bestraft Jezus Petrus en den satan.

Petrus is dus verantwoordelijk. Maar achter hem ziet Jezus satan.

Het woord „satan" beteekent „tegenpartijder", „tegenstander."

Zóó openbaart hij zich hier.

Tegenstander van 's menschen eeuwig geluk.

Immers indien satans toeleg gelukt ware, zou er geen mogelijkheid van zalig worden geweest zijn.

Tegenstander is hij van Gods eer. Tegenstander van het 'raadsbesluit Gods. Immers heel het plan Gods tot 's menschen verlossing wilde hij hier in duigen doen vallen.

Jezus noemt hem dan ook bij zijn rechten naam.

Satan wilde geen kruis van Christus.

Hij wilde geen vergeving, geen verlossing. Daarom speculeert hij hier op Jezus' rein menschelijk gevoel.

En een Zijner meest geliefde discipelen is satan's vertegenwoordiger.

De Heere bant echter satan weg met de woorden : gij zijt Mij een aanstoot.

Het woord „aanstoot" is zooveel als „ergernis" en wel zoo, dat die ergernis een valstrik kon worden.

Jezus doorzag dus duidelijk satan's list. Satan wilde Hem brengen tot iets, dat om Gods wil verworpen moest worden. Dat is de kracht van het woord „aanstoot".

Zulk een aanstoot nu was satan door Petrus. Petrus, pas een petra, rots genoemd, is nu een rots der ergernis.

Zoo is ieder mensch van nature een rots der ergernis. Want de natuurlijke mensch, hoe vroom en gereformeerd hij ook is, verloochent in zijn hart Christus en Zijn werk. Zijn lijden is hem met de Joden een ergernis of met de Grieken een dwaasheid.

En nu mag 'het vreemd lijken, maar toch is tot op zekere hoogte voor menig kind Gods, het lijden van Christus een ergernis, en Gods kind, als Petrus, een aanstoot voor Christus.

Velen van Gods kinderen kennen nog geen lijdenden Borg. Nog altijd leven ze op hun gevoel. Nog steeds trachten ze zich op de been te houden met ervaringen, die reeds lang achter hen liggen en waaruit alle zoetigheid reeds verdwenen is. Die bevinding is hun Christus, hun Borg.

Maar ze kan het nooit zijn. Daarom moet die bevinding verloren. En het feit dat men dat niet verliezen wil, is de oorzaak, dat men niet komt tot dien lijdenden Borg, Hem noodig heeft als die éénige Voorspraak

Zoo zijn ze als Petrus, rotsen der ergernis Maar ook Petrussen, discipelen, die toch door Zijn lijden gekocht zijn.

En gij, wereld, die u ergert aan het kruis, bedenk, dat het kruis zich ook aan u ergert.

Als ge u niet bekeert, zult ge op dien Rots der eeuwen te pletter vallen, en eenmaal zal die Rots op u vallen, om u eeuwig te vermorzelen.

Maar Jezus gaat verder en voegt er nog aan toe : „want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die des menschen zijn."

Nu was dit woord niet alleen voor Petrus. Volgens Markus 8 vers 33 keert Jezus zich tot allen.

Petrus heeft zeker gesproken naar het hart van de andere discipelen. Want ook al zeggen ze niets, weet de Heere toch wat er in hen omgaat.

Voor allen wordt dan ook satan's list aan de kaak gesteld. Hij bedenkt wat des menschen is. En met hem Petrus en al de discipelen.

Zij droomen nog van een wereldlijk rijk. Zij denken aan een wereldschen troon voor hun Messias. Ze kunnen zich van het nationale Israël niet losmaken.

Van een zichtbaren troon van hun vader David evenmin.

Dus zoo echt wat des menschen is. Zoo echt wat de natuurlijke mensch zich denkt en droomt van een vergankelijke wereld.

Alleen de glans en glorie van deze wereld bekoort hem. Die dingen bedenkt hij, is er dag en nacht mede ibezig. Niets kan hem er van losmaken dan Gods genade door de werking des Geestes.

Anders geeft hij het hemelsch Koninkrijk prijs voor het aardsohe. Maar de dingen Gods zijn anders. Wel een Koninkrijk, maar niet van deze wereld. Wel een Koning, maar geen aardsch koning. Wel een troon, maar een hemelsche troon Wel glorie, maar eeuwige glorie.

En daarvoor was dat lijden noodig. Daarom moesten de zonden verzoend. Die glans en heerlijkheid was eenmaal verloren, en dat door schuld. Daarom moest alles door lijden herwonnen.

En denk nu terug aan het paradijs. Daar bezweek de menschheid voor saan's verzoeking. Daar viel de eerste Adam.

Daarom wordt Christus hier verzocht door satan. En alleen als deze tweede Adam niet valt, kan het bezwijken van den eersten dan worden verzoend. Alleen als de tweede Adam wordt verzocht, maar satan afwijst, kan de eerste Adam uit zijn ellende worden verlost.

Daarom zien we hier den Borg en Middelaar. Daarom wijst Hij de verzoeking af. Daarom zegt Hij : „want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die des menschen zijn."

Hij bleef staande. Hij weerstond. Hij zet recht, wat Adam scheef zette. Hij legt alzoo weer den band tussohen God en de Zijnen, den band, door Adam verbroken.

Hij geeft de Zijnen weer te bedenken wat Gods is.

Hij maakt ze zoekende naar een beter vaderland.

Hij doet hen den glans en de glorie van deze wereld vaarwel zeggen. Hij ontdekt ze aan hun val.

Hij maakt ze bekend met hun bezwijken in de ure der verzoeking.

Maar ook doet Hij ze verstaan de beteekenis van het woord, in dit 23ste vers tot satan gericht.

En wat bedenkt gij nu ?

Droomt ge nog van een wereldsch koninkrijk? Onverschillig of dat koninkrijk bestaat in uw geld, of goed, uw gezin of stand en wat dies meer zij ?

Misschien denkt ge nog alleen aatj het vergankelijke.

Leer dan wat anders bedenken. Bedenk, dat uw liefde voor de Waarheid niet genoeg is.

Zelfs niet een zekere liefde voor Jezus. Petrus en satan hadden ook liefde voor Jezus ; maar het was duivelsche. Het was satanische vriendschap.

Bedenk, dat als ge u niet bekeert, satan's lot het uwe zal zijn.

En mocht ge hebben leeren bedenken wat Godes'is, denk dan aan Petrus.

De satan is menigmaal een engel des lichts.

Ge kunt het zoo goed bedoelen, en toch kan het menigmaal o zoo zondig zijn.

Telkens weer past de bede Reinig mij van mijn verborgen afdwalingen.

Gelukkig, dat de Heere Zijn Petrussen er aan ontdekt.

Hij bestraft ze.

Niet opdat ze in de bestraffing zouden ondergaan. Maar opdat ze zien op Hem, die ook deze verzoeking weerstond.

Opdat ze zijn zuilen onderdanen van dat geestelijk en eeuwig Koninkrijk.

En opdat ze steeds meer leeren zullen dat in hen, dat is hun vleesch, geen goed woont, en hun vleeschelijke vriendschap, hoe schoon lijkend ook, niet anders is dan satanische vriendschap.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's