Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij,

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Hoogleeraarsbenoeming.

I.

Zooals te verwachten was, heeft de benoeming van dr. Cramer tot hoogleeraar in de Theologie aan de Rijks-Universiteit te Utrecht, ook in de Tweede Kamer bij gelegenheid van de behandeling der Onderwijsbegrooting een onderwerp van bespreking uitgemaakt.

Het zal ongetwijfeld de wensch onzer lezers zijn, om het een en ander van het gesprokene te vernemen.

Aangezien echter de plaatsruimte van ons blad niet toelaat om de redevoeringen van de h.h. Duymaer van Twist, Scheurer en Schokking, benevens van den Minister in extenso op te nemen, zullen wij, al is dit dan iets minder volledig, gebruik maken van wat het , yKort Verslag" der Kamerzitting van Woensdag 8 Maart over het debat vermeldt.

Het ligt daarbij in onze bedoeling, om na afgedrukt te hebben, wat gezegd werd, een korte beschouwing over het verhandelde te houden.

Wij lezen dan in het „Kort Verslag" :

De heer DUYMAER VAN TWIST wil een kort woord spreken over de jongste benoeming van een hoogleeraar in de theologie aan de Rijks-Universiteit te Utrecht. Spr. herinnert er aan, dat die in verschillende kringen der Ned. Hervormde Kerk tot ontstemming aanleiding gaf. De benoeming te Utrecht heeft, omdat daar hoofdzakelijk rechtzinnige studenten worden opgeleid, bijzondere beteekenis. Zij trekt steeds aandacht, vooral als, zooals nu, buiten de voordracht om iemand is benoemd.

Dr. Cramer — zijn persoon laat spreker buiten beschouwing — was niet de man, die werd begeerd. Hij vertegenwoordigt een wegstervende richting in de Ned. Hervormde Kerk en is niet de man, die bij de studenten eerbied zal aanwakkeren voor de autoriteit der Heilige Schrift.

Spreker verkeert in goed gezelschap, als hij dit punt bespreekt, want toen de heer De Visser nog Kamerlid was, heeft deze zich op 14 December 1912 met een dergelijke benoeming bezig gehouden en veroorloofde hij zich met eenige scherpte op te komen tegen een benoeming, waarvan de heer Heemskerk de voordracht had samengesteld.

Het betrof in die dagen de benoeming van een Gereformeerd hoogleeraar in de theologie. Het standpunt van Min. Heemskerk was het juiste. Diens standpunt was, dat iemand wiens richting niet overeenstemde met de belijdenis van de Hervormde Kerk niet moest worden benoemd, en omgekeerd.. Volgens dat standpunt had dr. Cramer niet moeten worden benoemd, omdat zijn in­ zicht niet overeenstemt niet de drie Formulieren van Eenigheid in de Hervormde Kerk.

De zaak is in het Voorloopig Verslag eenigszins onbeholpen behandeld, en de Minister antwoordde er sober op. Dat antwoord leidde prof. Grosheide tot de erkentenis, dat de mensch, ook een Minister, niet meer behoeft te antwoorden dan hem gevraagd wordt. De vragen waren niet juist gesteld. De vragen hadden echter anders kunnen zijn gesteld, bijvoorbeeld aldus : • Ten eerste, is de Minister niet van oordeel, dat, waar in Nederland drie richtingen heerschen, en te Leiden de vrijzinnige, te Groningen de ethische is vertegenwoordigd, te Utrecht een Gereformeerd hoogleer­aar moest zijn benoemd ? Ten tweede, is de Minister niet van oordeel, dat in de laatste vacature te Utrecht iemand is benoemd, die een leeftijd had, die alleen in buitengewone gevallen geen bezwaar kan zijn voor een hoogleeraarsbenoeming ?

Ten derde , is de Minister niet van oordeel dat te Utrecht iemand tot hoogleeraar in de kerkgeschiedenis is benoemd, die zich veelal op ander gebied had bewogen, terwijl op de voordracht van curatoren kerkhistorici zijn gesteld ?

Dan zou de Minister niet zijn bevreemding hebben uitgesproken, doch op de principiëele quaestie zijn ingegaan.

Omtrent de eerste vraag is het standpunt van den Minister bekend. Op 12 December 1912 toch bleek hier duidelijk, dat dr. De Visser een tegenstander is van een Gereformeerde faculteit te Utrecht. Spreker zal niet vragen of de Minister sedert is veranderd.

Iets anders is de tweede vraag. Was hier zulk een buitengewoon geval aanwezig? Er stonden mannen op de voordracht van erkende bekwaamheid, maar van andere richting. Zij werden gepasseerd, terwijl dr. Cramer maar een klein deel der kerkhistorie heeft beoefend. Meer bekwame kerkhistorici werden voorbijgegaan. Waarom, is niet bekend. Dit is een raadsel, als waarvan dr. De Visser hier destijds sprak tegenover Minister Heemskerk. Het is evenzoo een raadsel waarom dr. Cramer is voorgedragen, anderen zijn voorbijgegaan.

De Minister zegt in de Memorie van Antwoord :

Ondergeteekende achtte eene voordracht ter benoeming van dr. Cramer zoowel op grond van zijne kennis als van den invloed, die van hem op jonge menschen uitgaat, gewenscht.

Over het eerste motief zegt spreker niets. Wèl over het tweede motief, dat niet van bedenking vrij is. De invloed, die van iemand uitgaat, houdt verband met zijn geestesrichting. Die van dr. Cramer is den .Minister bekend.

Is de Minister nu niet van oordeel dat voor menig student de groote invloed, die van dr. Cramer uitgaat, gevaar oplevert en dat nu jongelui die Universiteit zullen verlaten met andere denkbeelden, dan met welke zij er kwamen.

Het zou spreker aangenaam zijn, iets naders omtrent de gronden voor de benoeming van dr. Cramer te vernemen, daar het belang der Kerik en der wetenschap ten zeerste hierbij betrokken is.

De heer SCHEURER wil een enkel woord van critiek spreken over de benoeming van dr. Ciamer tot hoogleeraar in de theologie aan de Universiteit te Utrecht.

Men zou kunnen opmerken, dat spreker als belijdend lid der Gereformeerde Kerk en als kind der Doleantie gevoeglijk zou kunnen zwijgen, daar de Gereformeerde Kerken hun predikanten opleiden te Amsterdam en te Kampen. Wie dat meent, begrijpt echter niet, welke roeping de Gereformeerde Kerk nog heeft jegens het Genootschap.

In het Hervormd Genootschap is nog een deel van het Gereformeerde volk, vasthoudende aan de Gereformeerde belijdenis, en het mag dus de buiten het Genootschap staande Gereformeerden. niet onverschillig zijn, welke hoogleeraren aan de Universiteiten worden benoemd.

De theologische faculteiten droegen eertijds een Gereformeerd karakter, dat een nationaal stempel drukte op ons volk. De Gereformeerde gedachte is echter niet behouden bij de ontwikkeling der Universiteit. Zoo zien we in Leiden de moderne, in Groningen de ethische, te Utrecht de orthodoxe richting. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat te Leiden alleen modernen zijn, enz. De heer DE VISSER, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen : Orthodox en ethisch is geen tegenstelling.

De heer SCHEURER heeft 't juist nog eens nagezien. Orthodox beteekent rechtzinnig, zich houdend aan de belijdenis. De Regeering moet daarmede rekening houden, als zij een faculteit in Gereformeerde richting behouden wil.

Het Gereformeeide deel in het Genootschap heeft recht op ten minste één Universiteit, waar haar aanstaande leeraren Gereformeerd onderwijs kunnen ontvangen.

De benoeming van dr. Cramer is dan ook om drie redenen niet te verdedigen.

Ten eerste om zijn leeftijd, doch daarop kan niet te veel nadruk gelegd worden. Wel is iemand, die op lateren leeftijd tot professor wordt benoemd, niet de man, die zich nu met alle kracht op zijn werk kan toeleggen, want als hij eenige jaren bezig is, is zijn tijd er al weer om heen te gaan. Er kunnen echter gevallen zijn, dat iemand op 58jarigen leeftijd nog benoemd kan worden.

De tweede reden — voor spreker de voornaamste — is, dat dr. Cramer behoort tot de links ethische richting. Spreker begeeft zich op ietwat gevaarlijk terrein, doch dat is de schuld der ethischen zelf, die er ieder een eigen dogmatiek op na houden.

Maar toch hebben alle ethischen één ding gemeen. De eenheid komt uit op het terrein der bijbelcritiek. En nu weten we uit de werken van dr. Cramer, dat hij behoort tot de ethischen, die in dit opzicht het verst gaan. Uit het boek van ds. Van der Sluys kunnen wij zien welke dogmatische opvattingen dr. Cramer heeft over zonde, erfschuld, eeuwige straf en verzoening, en dat die opvatting niet overeenkomt met de Gereformeerde belijdenis. Dr. Cramer heeft geen recht op den naam van ultra-orthodox. ".

Spreker wijst op het werk „Bijbel en Critiek", vier preeken van dr. Cramer, waaruit zijn opvattingen blijken

De heer SNOECK HENKEMANS : Hoeveel jaren geleden ?

De heer SCHEURER meent, dat dit er niet toe doet, want dr. Cramer heeft nooit herroepen, wat hij daar heeft gezegd, en zoo lang houdt spreker hem daaraan.

Prof. Cramer ontkent het goddelijk gezag der Heilige Schrift en verlegt dat naar de subjectieve meening van den mensch. Niet het goddelijk gezag heeft autoriteit over de Schrift ; neen, dr. Cramer beoordeelt dat zelf. Hij ontzag zich niet, de uitspraak te doen, dat men zal moeten toestemmen, dat wij met geen enkele zekerheid weten, welke woorden of daden van Jezus zijn ; dat wij nooit kunnen zeggen : „Zóó sprak Jezus, en dat deed Hij."

Ook zegt hij nog in zijn vier preeken, sprekend over het goddelijk gezag der Schrift, naar aanleiding van Handelingen 20 vers 35 : „Het is zaliger te geven dan te ontvangen", dat die woorden in de Evangeliën niet voorkomen. Is dat een woord van Jezus ? Ja, want Paulus zegt het, doch dat is geen reden om het aan te nemen. Dr. Cramer neemt ze echter als echt aan, want die woorden zijn geheel in overeenstemming met het Woord van Christus. Hij, prof. Cramer, maakt dus uit of het een woord van Christus is of niet.

Een der critici van deze preeken zeide, dat de inspiratie des Bijbels blijkbaar bij den spreker was uitgewischt. Uit al deze uitspraken blijkt, dat prof. Cramer niet behoort tot de Gereformeerde richting, maar tot die, welke zich niet ontziet de onfeilbaarheid van het gezag der Heilige Schrift aan te tasten. Daarmede ondermijnt men het geestelijk leven in Kerk en Staat.

De Minister spreekt van den persoonlijken invloed die uit zal gaan van prof. Cramer. Spreker, vasthoudende aan de Gereformeerde leer, vindt het een ramp als de studenten worden onderwezen in een richting die verderfelijk is voor ons geestesleven, en hij begrijpt dat deze benoeming de Gereformeerden heeft bedroefd.

De Minister neme het spreker niet kwalijk, dat hij, opkomende voor zijn beginselen, deze benoeming niet tot zegen, maar tot onheil voor de studenten acht. Spreker vraagt den Minister dus nadere opheldering van deze benoeming.

De heer SCHOKKING wil ook een enkel woord over dit punt zeggen.

Spreker erkent, dat deze benoeming voor zeer velen een verrassing was, omdat men ze niet verwachtte, daar bekend was, wie waren voorgedragen door de faculteit. De benoeming buiten de voordracht om is niet zóó door de feiten gerechtvaardigd, als men dat verwacht bij een benoeming buiten de voordracht.

Dat klemde te meer, omdat, wie de benoemingen in de theologische faculteit in de achtereenvolgende jaren heeft gevolgd, weet, hoe de modernen — als spreker hen zoo noemen mag — geen reden hebben tot klagen. Evenmin zij die bekend staan als de ethische groepen, terwijl door allerlei omstandigheden, welke spreker niet beoordeelt, wel eenige meerdere erkenning is gekomen van de uiterst rechtsche groepen in de Nederlandsche Hervormde Kerk, wier leeraren in hoofdzaak aan de Rijks-Universiteiten worden opgeleid. Die groep laat zich niet in een partijverband beschouwen.

Waar juist ditmaal door de faculteit een paar mannen van die groep op de voordracht waren gebracht, was het een teleurstelling, dat de voorkeur werd gegeven aan een ander. Wanneer zooeven gezegd is, dat die benoeming teleurstelling heeft gebracht, in verschillende kringen, beaamt spreker dat. Hij is verlangend naar het antwoord van den Minister.

Maar spreker heeft vooral het woord gevraagd, om zich te stellen tegenover de grondgedachte der beide vorige sprekers, n.l. dat Leiden moet geacht worden de moderne, Groningen' de ethische, Utrecht de gereformeerde richting aan te geven.

Het is hier een uiterst ongeschikt terrein om te spreken van de grenslijnen dezer richtingen. Wie het kerkelijk leven volgt, weet, dat juist over die lijnen de grootste strijd wordt gevoerd. Aan den Minister wordt dus geen criterium in handen gegeven ; de Regeering mag iniet van een dergelijke onderscheiding uitgaan.

Spreker komt hier met kracht tegen op en het bevreemdt hem vooral van den heer Duymaer van Twist, die dr. Cramer niet - wilde zien benoemd, omdat diens opvatting in strijd zou zijn met de belijdenis der Hervormde Kerk.

De heer DUYMAER VAN TWIST : Dat heeft de heer Heemskerk gezegd.

De heer SCHOKKING leidt daaruit af, dat de heer Duymaer van Twist dus de autoriteit van Minister Heemskerk niet noodig heeft. Spreker doet hem dan meer eer, door diens eigen autoriteit hier aan te halen. Doch dat geldt voor alle Universiteiten, niet alleen voor de Utrechtsche en de heer Duymaer van Twist komt dus in strijd met de eigen prjemisse, dat te Leiden wel modernen en te Groningen ethischen benoemd worden, in strijd met de belijdenis. Deze redeneering is in strijd met de conclusie en wijst de zwakheid van het standpunt zelf aan.

Spreker hoopt, dat de professoren in de theologie een lang leven zullen hebben, en de Minister niel «poedig. in een nieuwe vacature zal hebben te voorzien. Er is echter mogelijkheid van een nieuwe vacature te Leiden en te Groningen, en dan zou gezegd moeten worden, dat te Leiden weer een moderne, en te Groningen een ethische benoemd moet worden. Waar het uiterst moeijijk is, de Regeering een opdracht te geven 'n dezen, komt spr. daar beslist tegen op. Daarom, daar spreker wel meent, dat de Regeering naar beginsel heeft te handelen en rekening heeft te houden met wat de kern is van de Christelijke theologie — erkent hij dat de Regeering ook rekening heeft te houden met de verschillende stroomingen.

En daarom betreurt spreker, dat een richting die op een breed standpunt staat, geen gelegenheid kreeg tot wetenschappelijke ontwikkeling.

De rede van den Minister van' Onderwijs, benevens de replieken, in het volgend nummer.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij,

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's