Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus antwoordde : ik heb u gezegd, dat Ik het ben ; indien gij dan Mij zoekt, zoo laat dezen heengaan. Opdat het woord vervuld zou worden, dat Hij gezegd had : Uit degenen, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand 'verloren. Johannes 18 vers 8, 9.

WlEN ZOEKT GIJ?

Behoedzaam in de stilte van den nacht trekt een bende over de beek Kedron. Huiverend van den killen adem van Oosterschen nacht en onzeker van het pad bij den schamelen gloed van fakkels en lantaarnen zoekt zij haar weg naar Gethsemané. Zelfs de Romeinsche legioensoldaat zwijgt bij een marsch in duisternis en speurt een plaats voor zijn voet. Slechts het gemompel van een struikelenden boogschutter, een aanwijzing van den hoofdman en 't dof gerommel van wapentuig breekt nu en dan de stilte in den voortschuivenden troep. Enkele dienaren der Overpriesters en Farizeen volgen het spoor van den krijger.

Men nadert den hof. De bende maakt halt en de-krijgsman tracht de duisternis van den Olijvenhof met het spiedend oog te doorboren om te zien wat er gaande is. Sidderend, schier wankelend doet een man enkele schreden vooruit.

't Is Judas Iskarioth. Aan den ingang van den hof worden enkele .gestalten ontdekt bij het schijnsel der fakkels. Jezus van Nazareth en Zijn schuchtere discipelen. Fier en vastberaden treedt de  Meester uit het donker te voorschijn.

Judas, wat gij doet, doe dat haastelijk. Met satanischen moedwil dringt Judas op Hem aan en reeds klinkt de stem van Jezus met die geheimzinnige macht, die ook den vijand boeit : „Wien zoekt gij ? "

„Jezus den Nazarener !" luidt het antwoord uit de bende, terwijl Judas Hem kust.

„Ik ben het." Verrader, waartoe uw kus ? Zie, hoe de bende zwicht voor Zijn machtwoord. Zou zij binden, die Lazarus riep uit de groeve, die de banden des doods verbrak ? Judas, verraadt gij den Zoon des Menschen met een kus ?

Smartelijke ure, ure der duisternis, smartelijk ook voor Judas. Welk een harden meester had hij zich verpand voor een hand vol zilverlingen om te verraden onschuldig bloed. Geen troost, geen redding meer, zoo sart hij het werktuig van zijn list en ten prooi van verwijt en wanhoop schouwt Judas in den gapenden afgrond des verderfs. Straks kiest hij dien tot zijn eeuwig graf.

„Wien zoekt gij ? " vraagde Jezus wederom.

„Jezus den Nazarener !" Geen toon van militair gezag klonk meer in het antwoord. Vreeze moet op den heidenschen krijgsman zijn gevallen, die kwam om Hem .gevangen te leiden. Wiens woord hem ter aarde sloeg.

Was het daarom, - dat Petrus greep naar het zwaard ? Dacht hij, voor een oogenblik door een flikkering van hope aan de droefheid van Gethsemané ontrukt, den Meester te dienen en te redden ? Reeds heeft 'hij Malchus het oor afgeslagen. Petrus, gij verstaat niets. „Steek uw zwaard in de scheede. Den drinkbeker, dien mij de Vader gegeven heeft, zal ik dien niet drinken ? "

Een steenworp slechts had hem gescheiden van de plek, waar worstelend de Middelaar bad tot den Vader, als de eisch Zij­ ner gerechtigheid benauwend werd voor Zijn ziel. Was er bij Hem, bij Wien alle 'dingen mogelijk zijn, een, andere weg? O, oneindige vrijmacht des Vaders. „Indien het mogelijk is " Niet-mijn wil, maar Uw wil geschiede." Hoe-werd Zijn ziel geprangd. Zooals voor Mozes weleer het goddelijk antwoord slechts gehoorzaamheid gebood in een „Spreek mij niet meer van deze zaak", zoo leerde de Borg gehoorzaamheid in Zijn lijden. Vrijwillig nam Hij den drinkbeker, dien de Vader Hem gegeven had. Ook voor Petrus, die het niet verstond, die Hem in den weg stond, die Hem straks zou verloochenen.

„Steek uw zwaard in de scheede." Stond hij dan tegen in zijn ijver? „-Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld : indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zoo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat ik den Joden niet ware overgeleverd ; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier." Zoo spreekt de Christus voor Pilatus. Hij zou het schier niet meer kunnen zeggen. Had Petrus niet het zwaard getrokken ? Stond hij niet in den weg ? Maar de Heere heelde het oor van Malchus. '

Jezus antwoordde : „Ik heb u gezegd^ dat Ik het ben ; indien gij dan Mij zoekt, zoo laat dezen gaan." Vrijwillig nam de Christus den drinkbeker des lijdens, vrijwillig, maar als een Koning. Indien gij dan Mij zoekt, ik geef mij gevangen. Zijn majesteit blinkt in den duisteren nacht. Hij geeft zich in de macht Zijner wederpartijders en stelt zich borg voor de Zijnen. Zie het beeld van Zijn arm volk in die vreesachtige, welhaast vliedende discipelen. Laat dezen henen gaan. Was dat een accoord met die bende, met de oversten des volks ? Een verzoek om hen vrij te laten ? Ja, dat ook. Ook hierin vernederde de Heere zich in gehoorzaamheid aan den Vader, doch dat was niet het geheim. 

Was het dan misschien ook een woord tot den grooten vijand, die Hem zocht en verzocht ? Een woord tot den satan, die Zijn discipelen ziften ging als de tarwe ? Tot den geweldenaar, wiens ure, de macht der duisternis was aangebroken en die in de bende zijn werktuigen had ? Gewis, ook de satan had Hem gevonden. Die kwam om zijn geweld te verbreken. In alle dingen verzocht gelijk ook als wij, stelde Hem de vleeschwording onder den vloek der zonde, die rust op de menschelijke natuur. Doch wat heeft Christus den satan te vragen ? Als het tot hem is gesproken, dan is het een Koninklijk bevel : laat dezen henengaan.

Wij lezen het negende vers : Opdat het woord vervuld zoude worden, dat Hij gezegd had : Uit degenen, die Gij mij gegeven hebt, heb ik niemand verloren. Daar ligt het geheim. Indien gij dan Mij zoekt, zoo laat dezen henengaan. 't Scheen toch dat God Hem een vijand was geworden. De eeuwige Gerechtigheid zocht aan den Zoon de zonde Zijns volks. Hij werd, schoon zonder zonde, tot zonde gemaakt. De kelk des lijdens kon niet voorbijgaan. En nu als de Voorspraak der Zijnen beluisteren wij het gebed Zijner ziel lot de hoogste Gerechtigheid : Indien Gij dan mij zoekt, zoo laat dezen henengaan. Tot den Vader was toch Zijn bede toen Hij den nacht des lijdens inging : Heilige Vader, bewaar ze in uwen naam, die Gij mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk als wij. (Johannes 17 vers 11 en 12). Zoo geeft Hij zichzelf over, opdat Zijn volk bevrijd worde van het oordeel. Ja, 't is, als maakt Hij de vrijspraak van Zijn uitverkorenen tot pand van Zijn lijden en sterven. En dat is ook zoo. Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij mij gegeven hebt. (Johannes 17 : 22). De heerlijkheid van Zijn gemeente bepleit Hij voor den rech terstoel Gods.

Zoo zien wij Hem in Zijn lijden als den Borg voor Zijn volk en terwijl de goddelijke Gerechtigheid aan Hem wordt geopenbaard, schittert ook in den Christus de rijkdom der ondoorgrondelijke liefde. Zie slechts het beeld van de Zijnen in de discipelen. Zij verlaten Hem. Zij twijfelen aan Hem. De vurige Petrus staat met zijn, ijver Hem nog in den weg en als hij straks van verre volgt om het einde te zien, verloochent hij den Meester, ja hij vloekt en zweert : ik ken den mensch niet, tegenover een dienst maagd. Voor zulk een volk heeft Hij gebeden, geleden en gestreden tot in den dood des kruises. Ondoorgrondelijke genade.

Hoe beschamend voor u en voor mij. Hoe smartelijk voor een iegelijk over wiens ziel het licht der eeuwigheid opging. Immers hij vond daar van binnen een bron van gruwelijke ongerechtigheid. Als hij in dat licht zichzelf leerde, kennen en tegelijk zijn God, kon hij slechts de gerechtigheid billijken, die hem veroordeelt ten eeuwigen dood. En toch — hoe drijft nog de vreeze des doods uit om dien te ontvluchten. Hoe. spant de vreesachtige zich in om een pleitgrond te vinden voor zijn Rechter. Eigen liefde steekt ziet' ook in een vroom kleed, en zoekt in de werken heiligheid, 't Is slechts schijn, 't Wordt alles geworpen voor de mollen en vledermuizen, zoodra ook het goddelijk oordeel gaat over eigengerechtigheid en valsche vroomheid. De Heere heeft lust tot waarheid in het binnenste. Waarheid is, dat de mensch onbekwaam is - tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad. Vreeselijke ontdekking, de ellende van een verdorven hart. Doch zullen wij er iets van verstaan, wat het zeggen wil met Christus gekruisigd te worden, dan zullen wij het zoo moeten verstaan. Zoolang nog de gerechtigheid bij den mensch wordt gezocht, kan Christus nog niet zijn Borg wezen. Ja, wij zien aan Petrus, dat een verkeerde ijver zelfs naar het zwaard kan grijpen en het werk des Heeren tegenstaan. Slechts geestelijke waarachtigheid kan Hem dienen, omdat zij van Hem gediend wil zijn.

En welk een troost ligt er dan in het lijden van den Christus. Te weten, dat Hij zich overgaf voor een verloren volk. Hem te aanschouwen in Zijn algenoegzame genade. Immers dan ligt de zaligheid in Hem gegrond en in het louter welbehagen van den souvereinen God. De mensch kan niets tof zijn heil bijbrengen, want indien het zoo ware, zijn eeuwige toekomst zou onzeker zijn, maar ook geen macht kan iets afdoen van de heerlijkheid der kinderen Gods. Die heilige gewisheid is het deel dergenen, die Hem kennen en de kracht Zijner opstanding.

Kan het anders, of degenen, wien zulk een genade wordt geopenbaard, schouwende in de verborgenheid van den Christus, worden vervuld van liefde en dankbaaarheid Zij gevoelen, wat Petrus had geleerd, als hij de gemeente vermaande : Als gehoorzame kinderen wordt niet gelijkvormig aan de begeerlijkheden, die tevoren in uwe onwetendheid waren. Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft heilig is, zoo wordt ook gij zelve heilig in al uwen wandel, daarom dat er geschreven is : 2ijt heilig, want Ik ben heilig". Immers hij geeft den grond aan in dat woord, waarin nog de smart der verloochening natrilt : Wetende, dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uwen ijdelen wsadel, die u van de vaderen overgeleverd is, maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt lam (1. 1 vers 14—19).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's