Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Vrouw in 't politieke leven.

In Oude Paden vonden we van de hand van ds. J. J. Knap het volgend artikel, dat we hier gaarne overnemen :

„Van geachte antirevolutionaire zijde ontvingen wij eenige maanden geleden het verzoek eens eene besohouwing te geven over het bovenstaande onderwerp. Onze correspondent had 'het oog op het zitting nemen van de vrouw in Kamer, Staten en Raden, op het passieve kiesrecht dus.

Gelijk bekend is, heeft de laatste Deputaten-vergaderlng eene resolutie aangenomen, die de praktische lijn aangeeft voor de eerst-komende verkiezing. In zooverre is de quaestie dus niet actueel te noemen. Maar niemand beeldt zich in, dat de zaak nu ook principiëel opgelost is. De bedoelde resolutie houdt zelve eene deur open om in de toefcomst de baan voor de vrouw vrij te maken. Zij zegt immers, dat er van antirevolutionaire zijde geen vrouwen gecandideerd zullen worden zooilang de Deputatenvergadering niet anders beslist. Voegt men daar nu bij, dat althans een emkel partijblad onomwonden verklaard heeft de resolutie niet in dien ziin op te vatten, dat zij een einde zou maken aan de propaganda voor het passieve kiesredht der vrouw, en dat de redactie zich voorstelt daarvoor in de toekomst dan ook weder het pleit te voeren, dan ziet men dat het geschid nog lang niet beslecht is. Misschien is het nog niet rijp voor een definitieve oplossing. Maar des te dringender is het eisch om het te toetsen aan de Schriftuurlijike beginselen, die in onze kringen immers beslissend zijn, en waarvoor de tegen-en voorstanders beiden wenschen te buigen.

Het bezwaar schuilt in het vinden van die beginselen. Onzerzijds is de Heilige Schrift nooit beschouwd als een wetboek, dat men slechts heeft op te slaan om het artiikel over het passieve vrouwen-kiesrecht te vinden. Stond er zulk een voorschrift in den Bijbel, dan was de zaak daarmede voor ons afgedaan, al zou het Schriftuurlijke bevel tegen onze persoonlijke meening rechtstreeks indruischen, want Gods Woord is voor ons de absolute waarheid, waarvoor alle aan dwaling onderheviige menschelijke inzichten op zij dienen te gaan.

Nu hebben wij er altoos bezwaar tegen gehad, dat somimige propagandisten in hun redevoeringen kort en goed uitspraken, dat Gods Woord het actieve en passieve kiesrecht verbood, en dat het dus zonde was, het te bevorderen. Zoo staat de zaak toch eigenlijk niet. Wat meer zegt: zoo kan de zaak niet staan. Het is immers bekend, dat van antirevolutionaire zijde toegegeven werd, dat de vrouw bij ontstentenis van den man, d.w.z. wanneer zij als gezinshoofd optrad, wel ter dege het stemrecht mocht uitoefenen uit naam van haar gezin. Gij kunt dit, zoo ge wilt, eene exceptie noemen. Maar ieder voelt toch, dat, zoo er een absoluut verbod in de Heilige Schrift te vinden was, óók die vrouwen onvoorwaardelijk van het kiesrecht uitgesloten moesten worden, — wij mogen nooit met twee maten meten. Evenmin is er door de antirevolutionairen ooit bezwaar geopperd tegen de regeering van vrouwen als koninginnen en keizerinnen. Ons eigen land staat onder den schepter eener vrouw. Ook hier geldt de regel, in verband met het erfrecht, dat de vrouw den troon beklimt, indien er geen mannelijk oir is. Natuurlijk zou dit ontoelaatbaar zijn, indien Gods Woord een positief verbod van vrouwen-regeering behelsde. Daarom had onzerzijds nóóit met klem gezegd moeten worden, dat Gods Woord het vrouwen-kiesredht uitdrukkelijk veroordeelt, want zóó heeft de overtuiging, wortel geschoten, dat er op dit terrein absoluut geen verschil van meening te dulden was.

De leidende geesten onder ons hebben dan ook nooit zoo boud gesproken. Wel ten aanzien van de regeering der Kerk. Op dit terrein der particuliere genade geeft de Bijbel een positief verbod van gezagsoefening door de vrouw. Niet om haar van elken invloed op kerkelijik terrein te berooven. Want dezelfde Schrift, die haar buiten de regeeringsbanken houdt, wil haar gaarne in 't kerkelijk leven dienst laten doen in een sfeer, die bij den vrouwenaard past, opdat hare gaven en talenten aan de geheele gemeenschap ten goede komen en het koninkrijk der hemelen door hare medewerking uitgebreid worde.

Ten opzichte van het staatkundige leven zijn de Schriftuudijke gegevens lang niet zoo duidelijk. Zij moeten uit enkele grondbeginselen afgeleid worden, en dit afleiden is geen onfeilbaar Goddelijk, maar altoos feilbaar mensohenwerk, waarbij met de mogelijiklheid van dwalen en vergissen rekening gehouden moet worden, zoodat men hier voorzichtig moet zijn met bindendverklaring. In 't afgetrokkene is het te denken, dat twee personen of twee groepen uit één en dezelfde Schriftuurlijke grondgedachte tweeërlei soort van politieke beginselen afleiden. Natuurlijk kunnen zij niet beide waar zijn. Maar indien er noch aan de ééne noch aan de andere zijde bij het afleiden uit de wortelgedachte een logische fout gemaakt is, dan voelt men hoe moeilijk het is eene keuze tusschen de beide stelsels te doen. Wat in ziuilke omstandigheden beslist, is de algemeene blik dien men op Gods Openbaring heeft, terwijl ook persoonlijke sympathie of antipathie ten aanzien van één der beide stelsels haar gewicht in de schaal werpt. Men kan in zulke omstandigheden slechts tot een resultaat komen door de beide zienswijzen in eene partij evenwijdig naast elkaar te doen loopen, zooals men dit op kerkelijk terrein met de supra-en infralapsariërs pleegt te doen, óf, wat van meer practischen zin getuigt, door tot een vergelijk te komen en één der beide stelsels, voonloopig als maatgevend aan te nemen voor het actueele Partijleven, iets wat de Deputatenvergadering o.i. gedaan heeft.

Welke is nu de Schriftuurlijke grondgedaohte inzake het politieke leven der vrouw ? Zóó gesteld laat deze vraag zich met den Bijbel in de hand niet beantwoorden, naar 't ons voorkomt. Gods Woord handelt niet over quaesties als die van mannen-en vrouwenkiesrecht, het geeft ons alleen duidelijke aanwijzingen omtrent de positie der vrouw in 't algemeen, 't'Behoeft voor onze lezers geen betoog, dat de man volgens de Heitiige Schrift optreedt als hoofd des gezins, en dat 't gezin de kleinste cel is, waaruit de samenleving is opgebouwd. Hieruit volgt bij wijze van afgeleid staatkundig beginsel, dat het gezinshoofden-of huismans-kiesrecht 't d i c h t s t bij Gods Woord zich aansluiten daarom de liefde heeft van al wie zich antirevolutionair noemt. Eigenlijk is het dus het gezin, dat stemt. Dadelijk staat men hierbij voor de vraag, die wij boven reeds aanstipten, of de vrouw bij ontstentenis van den man als zijn plaatsvervangster mag optreden ? Hierbij komt het verschil van meening reeds voor den dag. Sommigen leggen er den nadruk op, dat de huisman de stem moet uitbrengen en de vrouw dus ook als weduwe buitengesloten is. Anderen achten het onbillijk een geheel gezin in het cellenweefsel der maatschappij door den dood van den man van elken invloed te berooven en willen dus aan de vrouwelijke gezinshoofden ook het stemrecht verleenen, evenals aan de vele ongehuwde vrouwen, die in zekeren zin óók gezinshoofden zijn omdat zij in hun eigen levensonderhoud voorzien, zij leggen er den nadruk op, dat de man wel als regel stemt, doch namens zijn gezin, en zij verdedigen hun houding met een beroep op het feit, dat er in den Bijbel geen positief verbod van vrouwen-stemrecht te vinden is.

Men voelt, hoe moeilijk het is hier een keuze te doen. De wetgever heeft ons van de moeite om te beslissen ontslagen door het individualistische kiesrecht voor alle mannen en vrouwen in te voeren en het zelfs te verscherpen door het instituut van den stemplicht, en onze vrouwen zullen voor het meerendeel dan ook stellig ter stembus gaan, gedachtig aan de Goddelijke vermaning om aan Overheid en wet gehoorzaam te zijn zoolang men hiermede niet ongehoorzaam wordt aan Gods Woord.

En hoe hebben wij nu verder het passieve kiesrecht der vrouw in het licht van den Bijbel te beschouwen ? Ons dunkt, dat deze quaestie gemakkelijker op te lossen is. Het g e z i n, dat bij het actieve stem recht, moeilijkheid oplevert, valt er immers geheel buiten, behalve dan natuurlijk wat de schade betreft, die het familieleven zal lijden door de vrouw in het publieke ambt te zetten. Meer dan een grondgedachte zien wij echter te dezer zake in Gods Woord niet. Wij lezen in Genesis, dat de vrouw als h u 1 p e den man ter zijde gesteld Is. Dit woord „hulpe" is niet aldus te verstaan, dat zij den man op elk en dus ook op Staatkundig terrein behoort bij te staan, gelijk wij tot onze verbazing wel eens gelezen hebben. Een enkele blik op den hebreeuwschen tekst bewijst, dat „hulpe' hier zooveel beteekent als „aanvulling." Er wordt mede gezegd, dat de vrouw aanvult door haar gaven, wat aan den man ontbreekt ; dat de vrouw dus niet in de plaats van den man kan treden, maar een eigen terrein heeft, waarop de man door zijn eigenaardigen aanleg in gebreke zou blijven. En waar het nu de doongaande leer der Heilige Schrift is, dat de man als hoofd de leiding heeft met name op het publieke tetrein, daar dunkt het ons het meest in overeenstemming met de grondgedachte van Gods Woord, dat de vrouw zich als regel niet beschikbaar stelt voor het zitting nemen in Kamer, Staten en Raden, maar dat zij de binnenzijde van het menschelijk leven met haar rijke gaven verzorgt, en in dien weg ook op het publieke leven een verreikenden invloed uitoefent. Veel zou in dit verband te zeggen zijn over de beschadiging van het vrouwelijke in de vrouw, die niet kan uitblijven, wanneer zij zich voortdurend moet bezig houden met de publieke zaak. Maar deze kant der quaestie blijve thans rusten. Het is ons er thans slechts om te doen duidelijk te maken, dat het passieve vrouwen-kiesrecht ons persoonlijk moeilijk in overeenstemming schijnt te brengen met de grondgedachte van Gods Woord omtrent de positie der vrouw in het algemeen. Maar tevens wachten wij er ons voor, deze uit de Schrift o.i. terecht af te leiden gedragslijn met absoluut gezag te bekleeden. Het komt ons voor, dat Gods Woord als regel het publieke en inzonderheid het Staatkundige terrein voor de mannen reserveert. Bij wijze van uitzondering Iaat de Heilige Schrift een enkel maal de vrouw echter ook wel op dit gebied optreden, men heeft in de pers meer dan eens op het voorbeeld van Debora gewezen, en er is eveneens op onze eigen Koningin te wijzen, gelijk wij reeds aanstipten. Maar wordt de vrouw naar voren geroepen, dan is dit stellig een bijzondere leiding der Goddelijke voorzienig heid. Het is deze voorzienigheid, die Debora uit de schaduw riep en vorstinnen op den troon plaatst. Maar het tegenwoordige streven is om de exceptie tot algemeenen regel te verheffen. En al zijn wij overtuigd den stroom niet te kunnen keeren, wij meenen toch een protest te moeten doen hooren. 't Is een volk op den langen duur nooit wèlgegaan, wanneer het afweek van de grondbeginselen der Heilige Schrift, en zulk een afwijking is o.i. veel klaarder bij het passieve dan bij het actieve kiesrecht te constateeren, al staan wij ook niet sympathiek tegenover het laatste, omdat het inklevend is aan het individualistisch stelsel, dat het voorloopig van het organische gezinshoof­den-kiesrecht gewonnen heeft.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's