Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En één van de kwaaddoeners die gehangen waren lasterde hem, zeggende : Indien gij de ChristJus zijt, verlos uzalven en ons. Maar de andere antwoordende, bestrafte hem, zeggende : Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zljit? En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide tot Jezus : Heere ! gedenk mijner als Gij in uw koninkrijk zult gekomen zijn. En Jezus zeide tot hem : Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Lukas 23 vers 39—43.

Tweeërlei Jezusbeschouwing.

De dag, waarap Jezus Christus, de Verlosser, stierf, zou om hetgeen de Heiland onderging de donkerste dag der wereldgeschiedenis moeten zijn. Dan toch zien wij den Zone Gods als het slachtoffer van de booze hartstochten van het schepsel.

Maar voor wie het ervaren heelt, waaróm Christus toen leed en stierf, kan die dag een goede zijn. Voor denzulke wordt" de . ondoorgrondelijke smart van den Heiland grondslag voor hemelvreugde.

Maar dan is hét noodig, dat wij ons voegen bij dien Heiland, hangende aan 't kruis. Dan moeten we ons niet onttrekken aan het lijden dat Hij leed. Dan moeten de smarten van den Heiland ook door ons gevoeld worden, mede-begrepen als wij zijn in de wereld van ellende, waarin Jezus leed.

Als we dat niet inzien, blijft Jezus ons vreemd in Zijn lijden.

En dat is voor ons de vraag : Hoe staan we, rampzalig als we zijn, tegenover den Man van Smarten ?

Toen Jezus aan 'het kruis hing, werd Hij ook al zoo verschillend beschouwd. Die voorbijgingen, lasterden. Hem .en schudden hunne hoofden. Ze zeiden : Gij, die den tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos uzelven. indien gij de Zone Gods zijt, zoo kom af van het kruis.

Dat zeiden voorbijgangers.

Maar ook aanzienlijke personen, overpriesters en schriftgeileerden, ouderlingen en Pharizeen, bespotten Hem : Anderen heeft Hij verlost, zichzelven kan Hij niet verlossen.

Geen wonder, dat ook de ruwe Romeinsche soldaten den spot met Jezus dreven ; een Jodenkonimg had voor hen op zichzelf al iets verachtelijks en iets dwaas'.

Jezus Christus aan het kruis was voor de Joden het voorwerp van hun haat; voor de Romeinen het voorwerp van hun Jodenverachting. Maar zij waren allen verblind en niet wetende, wie Christus was, miskenden zij Hem en daarom was Zijn lijden en smart voor hen een oorzaak van lastering. Zij zagen Jezus' lijden als iets, waarmede zij niet in betrekking stonden en daarom konden zij Hem hoonen.

Maar we lezen ook, dat één van de kwaaddoeners, die met Hem gehangen waren, Hem lasterde, zeggende : Indien gij de Christus zijt, verlos uzelven en ons. En dat is voor ons geheel onbegrijpelijk. Hoe kon die man, die een even smartelijken dood ging sterven als de Heere Jezus, temidden van zijn smart nog spotten met zijn medekruiseling. De menschen, die er bij stonden, gevoelden niets van het kruislijden, maar deze moordenaar voelde het aan den lijve. Blijft er dan nog plaats voor spot !

En toch staat de moordenaar aan het kruis hierin niet alleen. We zien het dikwijls dat groote ellende den zondaar in opstand brengt tegen God en Zijn Zoon.

Maar is dat woord van den moordenaar : Indien Gij de Christus zijt, verlos uzelven en ons, noodwendig een lastering van den Heere ? Kan dat geen bede zijn om verlost te worden van zijn ellende ?

Neen, we gevoelen dat het schamper en spottend gezegd is. De moordenaar gelooft niet, dat Jezus hem helpen kan en daarom gaat hij Hem, die zich er op liet voorstaan de Christus te zijn, tergen met Zijn onmacht.

Hij zeide als 't ware : Gij zijt de Christus niet, anders zoudt ge uzelf en ons wel verlossen. Hij gevoelt dus nog wel, dat hij verlossing noodig heeft, maar zijn vragen is spottende taal des ongeloofs. En dan is het nog een vragen om verlost te worden van Zijn smartelijk lijden naar het lichaam. Hij ziet alleen uiterlijke ellende ; zijn hart is er niet bij betrokken.

Naar het menschelijk verstand had hij echter gelijk met zijn redeneering : Indien Gij de Christus zijt, verlos uzelven en ons. De natuurlijke mensch verstaat niet, wie Christus is en hoe Hij werkt en wil Hem èen werkwijze opleggen naar zijn smaak. En als Jezus dan anders werkt, wil de mensch Hem niet erkennen als den Christus. Is Hij de Zone Gods, is Hij almachtig : dat Hij het dan toone !

Maar Christus stierf en de moordenaar stierf, ondanks' 'zijn beroep op Christus' almacht.

Is die moordenaar aan het kruis niet het beeld van den natuurlijken mensch ?

Ja, ook in onze dagen worden ze gevonden, ' die hooghartig tegenover God staan en zeggen : Als God mij niet bekeert, kan ik toch niets doen aan mijn verloren staat.

Misschien dat iemand vraagt : Maar wie dat zegt, heeft toch een goed inzicht in de Waarheid. Dat is toch logisch : God is de Almachtige, als Hij mij niet bekeert, blijf ik onbekeerd. Ja, maar het was ook logisch, wat de moordenaar zeide : Indien Gij de Christus zijt, zoo verlos uzelf en ons. Als Hij de almachtige Zoon Gods was, kon Hij ook van het kruis komen en de moordenaars verlossen.

Maar Christus ging niet in op het woord, dat uit een vijandig en ongeloovig hart voortkwam. En zoo kan God ook den mensch bekeeren, die zegt : God, de Almachtige, moet mij maar bekeeren ; maar God luistert niet naar die hoogmoedige en ongeloovige taal.

Wie zoo spreekt, gelooft niet in een God, die den boetvaardige, die tot Hem komt, genadig wil zijn. God is voor dezulken een tyran, die naar willekeur den een bekeert en den ander verdoemt. Van het liefdevol hart van den Vader,  die in de hemelen is, heeft hij niets verstaan. Hij ontkent, dat God dag aan dag Zijn armen tot hem zou uitstrekken om hem te redden.

En wat zou het nu baten, te bidden tot een God, van wien men toch niet gelooft, dat Hij verhooring schenken wil. D a t gebed kan gerust gestaakt. Wie tot God komt, moet gelooven dat Hij is en een belooner is dergenen die Hem zoeken.

Maar velen gelooven niet, en dan gebeurt het dat men, zooals de moordenaar deed, die ook niet geloofde, Christus 'gaat uitdagen, zelfs terwijl men ligt in het aangezicht van den dood.

De tweede moordenaar gevoelde het verschrikkelijke van den toestand van zijn mede-gekruisigde.

Hij moest het uitroepen : Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt ?

De andere Joden en de Romeinen konden spotten, Zij leden geen smart. Maar dat die moordenaar, aan wien hetzelfde vonnis voltrokken werd alls aan Jezus, nog spotte, en aldus toonde geen vrees te koesteren voor het oordeel Gods, dat is toch wel het toppunt van verharding. In het aangezicht' van den dood nog niets te beseffen van zijn vreeselijken toestand I

De tweede moordenaar besefte daar iets van en daarom wijst hij den anderen er op, dat het oordeel, aan hèn voltrokken, nog iets anders beteekent dan lichamelijke pijn. Het' oordeel van den wereldlijken rechter zal hen brengen voor den rechterstoel Gods.

En zullen zij daarvoor kunnen bestaan ? Ligt er in hun tijdelijk oordeel geen aanwijzing„voor het eeuwig oordeel? Want, zegt hij, wij zijn toch rechtvaardiglijk in diit oordeel, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben. Door hun eigen zonde hebben zij dit oordeel van het wereldlijk gericht over zich gehaald.

Zou er dan geen vreeze Gods moeten zijn inplaats van onverschilligheid ; ja, van verachten van het recht Gods, door een onschuldige te hoonen, als ook deze lijden moet ?

Maar wat den eersten moordenaar ontbrak, was schuldbesef. Hij lag niet' verbrijzeld onder zijn zonde en daarom kon hij nog spotten met de bezoldiging der zonde.

En zoo is het steeds met den natuurlijken mensch. Hij ziet zijn schuld niet voor God ; hij is niet terneder geslagen door Gods strafeischende gerechtigheid, en daarom durft hij zoo'n hoogen toon aanslaan : Als God mij niet bekeert', kan ik er toch niets aan doen ! Hij heeft geen behoefte aan schuldvergeving. Wel zou hij wenschen, dat God hem iets schonk van de hemelsche heerlijkheid. Maar dat is voor hem een daad Gods, die buiten zijn hart omgaat. Hij gevoelt niet, dat daarvoor zijn hart veranderd moet worden.

Maar wie zijn schuld kent, zal niet hoogmoedig tegenover God staan, maar het belijden : Als God mij voor eeuwig van Zich stoot, zal dat enkel gerechtigheid zijn. Dat zal een straf zijn, waardig hetgeen ik gedaan heb.

Wie zijn zonde kent, zal God vreezen als zijn Rechter, die rechtvaardig oordeelt naar hetgeen hij verdiend heeft.

Maar hij zal ook anders komen te staan tegenover Jezus, die lijdt' terwijl Hij niets onibehoorlijks heeft gedaan. Die zal vragen : Waarom leed Jezus onschuldig ?

En als hij dan het antwoord ontvangen zal : Jezus leed, omdat Zijn oordeel was het oordeel over de zonde der wereld, zal hij wel sidderen bij de gedachte : Onder dit vreeselijke oordeel lig ik ook. Maar dan kan er ook hope rijzen in de ziel, dat er verlossing mogelijk is uit dat oordeel, want de Zone Gods kan niet blijven onder dat oordeel.

Maar dan moeten wij tot Jezus gaan.

De tweede moordenaar voelde er ook iets van, dat Jezus niet Zijn ondergang tegemoet ging, en daarom klampte hij zich ook aan Hem vast : Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.

Wonderlijk, dat hij den gekruisigden Jezus, een Heere noemt, die een Koninkrijk heeft, dat Hij gaat 'beërven ! Welk ander mensch heeft in den lijdenden Heiland een Koning gezien, Wien de dood de koningskroon niet ontrukken kan ?

Hij had toch geen gedaante noch heerlijkheid ! 1

Maar die moordenaar had een oog ontvangen, dat door God verlicht was en zoo kon hij In Jezus, die daar onschuldig leed met een bovenaardsche lijdzaamheid, den Overwinnaar van den dood zien. Zoo kon hij gelooven, waarlijk den Christus Gods voor zich te hebben, die, o onbegrijpelijk wonder, in Zijn smart was afgedaald. Maar hij vraagt niet om verlossing van aardsche ellende. Hij weet zich een veel te groot zondaar, om nog ergens aansipraak op te maken. Het eenige wat 'hij vraagt, is : Heere, denk nog eens aan mij, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.

Hier openbaart zich de geloofsovergave van den zondaar aan zijn Heiland : zonder bepaalde weldaden te zoeken, zich in handen van den Zaligmaker stellen. Dat is een overgave op genade of ongenade. Als wij dan tot Jezus gaan, dat het ook maar mag zijn zoo door schuldbesef verslagen, dat wij niets anders vragen dan : Heere, wees mij, zondaar, genadig.

En wie zoo boetvaardig tot Jezus komt, zal het ervaren, dat Hij is een Zaligmaker van zondaren.

Den moordenaar heeft de Heere ook niet lang in onzekerheid gelaten.

Terstond zeide Hij : Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.

Het is opmerkenswaardig, dat Christus den eersten moordenaar niets heeft geantwoord op zijn spottende uitdaging. Hij zou toch spoedig genoeg het eeuwig oordeel ondervinden. Maar den tweeden moordenaar heeft de Heere vooruit reeds het paradijs beloofd, opdat hij zich temidden van zijn lichamelijke smart mocht verblijden.

Hieruit kunnen we weer zien, hoe weinig God lust heeft in den dood des zondaars. Zonder noodzaak spreekt Hij daar niet van. Had Jezus den eersten moordenaar Zijn oordeel bekend gemaakt, dan zou het geschenen hebben alsof Hij zich daarover verblijdde. Het zou geschenen hebben alsof Hij zich gaarne wilde wreken, en Hij wreekt zich ongaarne.

Neen, God heeft geen lust in den dood des zondaars, maar daarin, dat hij zich bekeere en leve. En zoo aangenaam is dat aan den Heere, dait Hij den zondaar, die zich bekeert, van tevoren reeds zijn zaligheid aankondigt.

Het paradijs voor een moordenaar !

Daarin komt ook uit, dat men nooit een te groot zondaar kan zijn. Gods ontferming is altijd nog grooter. Zoo groot is Zijn mededoogen, dat Hij Zijn Eeniggeboren Zoon niet spaarde, maar Hem overgaf ook voor moordenaars.

Als wij dan zien, dat wij, wat onze zonden betreft, bij den moordenaar thuis behooren, dat wij dan met den moordenaar ons overgeven aan Jezus' genade.

Want Hij neemt zelfs moordenaars aan.

 

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's