Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERSLAG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERSLAG

SCHAPPEN TE UTRECHT.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

VAN DE 17de JAARVERGADERING VAN DEN GEREFORMEERDEN BOND OP DON­DERDAG 23 MAART 1922, IN HET GEBOUW VOOR KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN TE UTRECHT

De jaarvergadering van onzen Bond mocht ook ditmaal onder buitengewone belangstelling gehouden worden. Vele leden hadden zich opgemaakt naar de bekende plaats die, gelijk voor zoovele andere Vereenigingen, ook voor ons BondsleVen zoo langzamerhand een historische beteekenis heeft.

Toen tegen 11 uur de gewone bovenzaal van het gebouw op de Mariaplaats bijna geheel met belangstellenden gevuld was, opende onze voorzitter de vergadering met het doen zingen van Psalm 79 vers 4, het voorlezen van Jeremia 17 vers 1—14 en gebed. De voorzitter spreekt in zijn inleidend woord ongeveer als volgt : Op alle terrein des levens kan van malaise gesproken worden. Telkens weer blijken de dingen anders te gaan dan wij ons hadden voorgesteld. De verwachting dat na het sluiten van den vrede een tijdperk van bloei zou komen, is nog steeds niet 'in vervulling gegaan. Dit heeft ons veel te leeren. De Heere legt ons deze dingen voor, opdat wij Zijne straffen zouden gadeslaan. Wij hebben terug te keeren tot Hem, die de Springader is van alle goeds, want ihet afwijken van Zijne paden is de bron van alle ellende en dood. Ook op kerkelijk terrein is allerwege malaise waar te nemen. Niet alleen in onze Kerk, maar ook in andere Kerkengroepen zien we dat de toestand niet zoo rooskleurig is. Toch mogen we ons verblijden over het feit, dat in de Hervormde Kerk de Gereformeerde beginselen eer toe-dan afnemen. Dat beginsel toch is onze kracht en daarom mogen wij onzen God voor dezen zegen dankbaar zijn. Tegelijk echter legt ons dit de hooge verplichting op om de Gereformeerde beginselen velen te leeren kennen, toepassen en uitdragen. En ook al worden we daarbij soms gestuit door onze kerkelijke inrichting, die met onze beginselen in strijd is, toch moeten we voortbouwen. Niet het vrijmaken van een groep maar wel het vrijmaken van de Kerk, zooals die hier geplant is, moet daarbij ons ideaal zijn. Bovenal is daarbij noodig de leiding van Zijnen Geest. Aan 's Heeren zegen is het ons alles gelegen. En daarom moge Hij ons niet doen naar onze zonden, maar het ook op dezen dag met ons maken om Zijns Naams wil."

Hierna geeft de voorzitter het woord aan ds. B e e k e n k a m p, van Leiden, tot het uitspreken van zijn referaat, over : „De positie der Gereformeerden in de Ned. Hervormde Kerk", waarvan de korte inhoud hier volgt :

Naar het woord van een der onlangs ontslapen Gereformeerde hoogleeraren leven wij nog altijd in den „bangen vredestijd." Dit woord is van toepassing, zoowel op de internationale verhoudingen, als op het terrein van het economische leven. Echter is het ook in den kleinen kring van ons Ned. Hervormd Kerkelijk leven nog altijd bange nacht en de morgen van het blijde licht is nog niet gekomen.

Niettegenstaande het feit, dat velen roepen van „vrede, vrede en geen gevaar", is het noodig het terrein te overzien en met Gods Woord in de hand de werkelijkheid van het rondom ons levende te toetsen. Daarbij hebben we onze positie te bepalen, opdat wij weten, welke actie er naar 's Heeren ordinantie moet gevoerd worden aoor allen, die met ons staan op den bodem der belijdenis onzer aloude Hervormde (Geref.) Kerk.

In haar tegenwoordige constellatie is de Ned. Hervormde Kerk een wonderlijk kerkelijk instituut! Sinds 1816 zit onze Kerk in 't keurslijf der Synodale organisatie, die het vrije, zichzelf ontwikkelende leven, zooals dat in Gods Kerk op aarde moet gezien worden, belemmert. Ze heeft een belijdenis, welke volgens art. 11 Alg. Reglement, gehandhaafd moet worden, terwijl in het reglement voor kerkelijk opzicht en tucht van de leertucht schandelijk gezwegen wordt. De leervrijheid is oorzaak, dat naast den belijder van Christus naar de Schriften, ook de socialist en anarchist, de boeddhist en spiritist, naast de Gereformeerde ook de ethische en de moderne er een veilig onderdak vinden om hun leerstellingen ongehinderd te kunnen verkondigen. De kerkregeering is in flagranten strijd met den gereformeerden kerkvorm onzer vaderen, de presbyteriale, waarbij niet een macht over de Kerk, van boven of van buiten af opgelegd, maar een vertegenwoordiging uit de Kerk zelf opgekomen, het bestuur in handen heeft. De Kerk is geworden een vereeniging onder een bestuur, dat alles regelt naar willekeurige meeningen der menschen, die meening stellend boven Gods Woord, de plaatselijke gemeente beroovend van haar zelfstandigheid door band te zoeken met anderen, die niet eens geestes zijn. Ze is een disputeergezelschap, zóó verdraagzaam, dat ieder zonder contributiebetaling lid kan worden, mits men onvoorwaardelijke onderwerping belooft aan den reglementenbundel. En toch een lichaam, log en breed, waar ieder respect voor heeft, waar ieder mede rekent in den strijd. Geen kerkelijk vraagstuk, of de Ned. Hervormde Kerk vormt er de groote moeilijkheid van. Bij Grondwetsherziening wordt de kerkelijke klip met alle behoedzaamheid omzeild. De Ned. Hervormde Kerk is voorwaar geen te verwerpen of te veronachtzamen grootheid !

Het is zeker een merkwaardig verschijnsel te noemen, dat in die Kerk ook in de laatste 100 jaren van haar bestaan nog een groep menschen geleefd heeft, die naar de belijdenis der vaderen wenschten te leven. Deze groep had het altijd hard te verantwoorden. Weinig geliefd bij de broeders en altijd verdacht gemaakt, moest zij haars ondanks de rol van Ismaël vervullen, wiens hand tegen allen was, omdat de noodzakelijkheid van het geval, dat aller hand tegen hem was, dit als vanzelf meebracht. De geschiedenis heeft 'bewezen, dat er nog Gereformeerd bloed stroomde door de aderen. Wij behoeven daartoe slechts te denken aan '34 en de vele conflicten, die er na '40 geweest zijn. Echter scheen na de Doleantie het Kerkeiijk-Gereformeerde vuur in onze Kerk gedoofd, toen de ethischen toonaangevend werden. Dr. Hoedemaker heeft toen onder de leuze van „heel de Kerk en heel het volk" getracht, het Gereformeerde volk van de Ned. Hervormde Kerk om zich te verzamelen, welke actie de ethischen onschadelijk gemaakt heeft. De positief-belijdende, besliste, Gereformeerde predikanten konden zich echter niet vereenigen met het tweeslachtig karakter der Confessioneelen. Op 16 April 1906 werd de Gereformeerde Bond opgericht, met het doel te komen tot handhaving der belijdenis en tot afwerping van het Synodale juk. In het orgaan van den Gereformeerden Bond werd in die dagen een polemiek gevoerd tusschen de heeren prof. H. Visscher en dr. Kromsigt, waarbij men tot zijn niet geringe verbazing opmerkt, dat het juist de Confessioneelen waren, die het hardst geroepen hebben over het gevaar, dat onze Kerk dreigde van de zijde van onzen Bond. Spreker herinnert aan de nogal warme reorganisatie-vergadering van 26 April daaraanvolgend, waarop dr. Hoedemaker zeide , dat hij de Modernen en Ethischen nief wilde loslaten, want „ik geloof wel aan de bekeering van den Tollenaar, maar niet aan die van den Pharizeër", en die Pharizeër was, volgens dr. Kromsigt : de Gereformeerde ! Sindsdien staat de Gereformeerde Bond temidden van de andere groepen in onze Kerk ; jammer, dat vele Gereformeerden (ook predikanten) zich nog niet aansloten. Ze zijn „Gereformeerder dan de Gereformeerde Bond zelf."

Het verst verwijderd van den Gereformeerden Bond staan de Modernen. Wie hun ontwikkeling en optreden nagaat, komt al spoedig tot de conclusie, dat ze zich duchtig weren.

Nochtans gaat deze partij zienderoogen achteruit. Ze is de partij van de negatie ; men weet wel, wat ze niet gelooft, en niet, wat ze wèl gelooft. Het godsdienstig leven in de moderne gemeenten staat op het vriespunt. Afgerekend met de bijzondere openbaring in Gods Woord, zeilt ze voort op een schip, dat tot zinken gedoemd is. Voor onzen kerkelijken strijd blijven de vrijzinnigen alzoo nog onze meest principiëele tegenstanders ; tegen haar actie gaat de onze allereerst en allermeest.

De Ethischen is de groep, waarbij de grootste spraakverwarring heerscht; de partij zonder dogmatiek. Ze nemen de opstanding van Christus als uitgangspunt voor denken en gelooven en staan in hun Schriftbeschouwing op het standpunt der historische critiek. Wat de kerkelijke actie betreft, is er van deze groep geen heil te verwachten. Zij heeft ook het rechte inzicht niet in de kerkelijke quaestie. Volgens ds. Knap hebben ze eigenlijk heelemaal geen kerkbegrip.

De groep die ons het meest nabij staat, is die der Confessioneelen, die voor de verbreiding der Waarheid in onze Kerk, zeker verdiensten heeft. In haar kerkelijk optreden was zij minder gelukkig, waar zij streeft naar een onbereikbaar ideaal, door „heel de Kerk en heel het volk" onder haar belijdenis te willen samenbrengen.

Hoe moet nu de Gereformeerde Bond; staande tusschen deze groepen, zich in onze Kerk voor de toekomst openbaren ? Het valt niet te ontkennen, dat wij. Gereformeerden, in de Ned. Hervormde Kerk, de moeilijkste positie innemen ; want wie de breuk der Kerk het diepst voelt, zal daarover de meeste smart dragen, maar zal zich ook geroepen voelen, mee te werken aan haar herstel. Voor ons staat vast, dat wij blijven in de Kerk, ondanks alles, zoolang tot de kerkelijke quaestie is opgelost. Haar leed is ons leed, haar zonde onze zonde, haar lijden ons lijden. Met Groen van Prinsterer zeggen we hier tot alle afscheidingsmenschen — en groepen — : „wij gaan niet met u mede, omdat wij niet mogen."

Onze kerkelijke actie draagt een tweevoudig karakter : allereerst tegen de organisatie en ten tweede : tegen de leervrijheid. Wij vragen dan ook een presbyteriaansohen kerkvorm als vóór 1795, waarbij de classicale vergadering in haar rechten worde hersteld, en zij alzoo als de besturende en wetgevende macht, het vertegenwoordigend lichaam der Kerk, de eer en de rechten ontvange, die haar toekomen.

Hiermede is echter de kwestie niet opgelost. In de tweede plaats is noodig het herstel van het belijdend karakter der Kerk. Tegen de zonde der leervrijheid ga ons protest, zoolang wij leven ! Wij gelooven, dat de Kerk is, naar art. 28 der Confessie, de vergadering van alle Christgeloovigen, hetgeen in haar prediking tot uiting komt, en stellen dan ook het belijdend karakter der plaatselijke gemeente voorop. Hierin gaan Confessioneelen en leden van den Gereformeerden Bond uit elkaar. Zij leggen te weinig nadruk op de autonomie der plaatselijke gemeente en omvatten de Kerk in haar geheel als ondeelbare grootheid. Wij wenschen van onderop te beginnen met de organisatie der belijdende Kerk. De fout der Confessioneelen is, dat zij het Goddelijk karakter der Kerk zoeken in het instituut, en de Ned. Hervormde Kerk, zooals zij daar reilt en zeilt, voor de openbaring van het lichaam van Christus houden, en dat liefst alleen. Het onderscheid, dat onze vaderen hebben gemaakt, tusschen zichtbare en onzichtbare Kerk, schijnt hun te ontgaan. En in hun kerkelijke actie komen zij met hun leuze van „heel de Kerk en heel het volk" meer dan zij zelf voelen, op de lijn van Rome. Onze eisch blijve, dat de leertucht in onze Kerk gehandhaafd worde, en de belijdenis in eere kome bij ons volk. De gevolgen van deze daad nemen wij voor onze rekening ; ook al komt er dan scheiding van het instituut, de Kerk zal er zegen door ontvangen. Wij willen onder de banier der Waarheid vergaderen allen, die haar van harte liefhebben. Wie daar niet bij behoort, ga in vrede heen. 't Zal met de kerkelijke scheuring nog wel meevallen. In alle geval is het beginsel gered, Gods Woord recht gedaan, den Koning der Kerk eere gegeven, en het volk de zegen van den bloei en de ontwikkeling der kerk geschonken. Eerst met de zonde gebroken, en daarna het gebrek hersteld — is dat niet naar het getuigenis des Heeren ? Tevens het verordineerde middel om uit de kerkelijke ellende te geraken.

Alles samenvattende, komt spreker tot de conclusie, dat de Gereformeerde Bond moet zijn en blijven 'n profeteerende groep, die door haar Gereformeerde prediking in steden en dorpen getuigenis geeft van de Waarheid der vaderen. Wie weet, wat er gebeurd is in de laatste 30 jaren op onze erve, kan den zegen van de Gereformeerde prediking niet ontkennen. Onze groep blijve verder een protesteerende groep tegen organisatie en leervrijheid. Onze Kerk is zoo versynodaliseerd, dat de meeste Gereformeerde menschen geen flauw begrip hebben van wat een kerkregeering en een belijdende Kerk moet zijn. Aan ons de heilige roeping de schare voor te lichten door ons protest ! Hierbij vergeten wij niet, dat de inzet van onzen Bond is geweest de oprichting van een leerstoel. De dag nadere met rassche schreden, dat vanwege onzen Bond aan één of meer Universiteiten kome een professor op den Bondsstoel. Onze Bond zij eindelijk een leiding gevende groep, die, om met prof. Gunning te spreken, niet bij elkaar wil houden, wat niet bij elkaar behoort, maar van den grond wil opbouwen, en daar bij leiding geeft in ons kerkelijk leven. Onze strijd blijve een heilige strijd tegen de verkeerde beginselen, die onder ons volk leven ! Zoo komen wij tot vereeniging van alle Gereformeerde gemeenten, tot opbouw van onze diepgezonken Kerk uit haar ontzettend verval, en wij strekken ons ideaal zeer wijd uit, als we hopen, dat het in Nederland zoo ver kome, dat de oude Gereformeerde Kerk als een eenheid in onzen lande hersteld worde ! En spreker onderschrijft van heeler harte de verklaring van dr. A. Kuyper, (S t a n d a a r d, 6 Juni 1897) „dat hij en met hem alle Gereformeerden, zoodra dit zal geschied zijn (n.l. als de Ned. Hervormde Kerk weer voor het gezag der Heilige Schrift buige en terugkeere tot de belijdenis der vaderen) met dankbare vreug de weer met alle broederen, de aloude eenheid van de Kerk onzer vaderen in dezen lande zal helpen herstellen."

En onze bede stijge op tot den Almachtige, met die van den Hoogepriester onzer belijdenis, in den nacht van Zijn lijden opgezonden : „Vader, dat zij één zijn, gelijk als Wij een zijn I"

Na het uitspreken van zijn rede zegt de voorzitter den referent dank voor het behandelen van dit actueele onderwerp, waarbij de dingen nog weer eens bij name zijn genoemd en ons geheugen nog weer eens werd opgescherpt.

Van de gelegenheid om met den spreker van gedachten te wisselen, wordt door enkele aanwezigen gebruik gemaakt.

De heer Korver, van Vinkeveen, is dankbaar, maar niet voldaan. Hij had gaarne wat meer willen hooren hiervan, dat de mensch van nature verduisterd is in het verstand en hoe hij van dood levend wordt.

De heer Brouwer, van Linschoten, heeft zich verblijd dat de inleider gewezen heeft op het noodzakelijke van officieuze kerkelijke vergaderingen.

Ds. Enkelaar, van Ter Aar, heeft met groot genoegen het gesprokene aangehoord vooral omdat het doel van den Gereformeerden Bond nog weer eens duidelijk uiteen is gezet. Hij zou 'het referaat gaarne in druk zien verschijnen.

Ds. Lammerink, van Delft, betreurt dat de inleider zich wat scherp heeft uitgelaten over de Gereformeerde predikanten, die geen lid zijn van den Gereformeerden Bond. Hij meent, dat de argumenten die deze broeders hebben, daardoor zijn miskend.

Ds. Woelderink, van Randwijk, had uit de aankondiging van het onderwerp verwacht dat meer over de positie van de Gereformeerden in de Hervormde Kerk, dan over de positie van den Gereformeerden Bond gesproken zou zijn.

Ds. Van Dorp, van Utrecht, had, gaarne enkele kwesties nader behandeld gezien ; o.a. : hoe staan wij tegenover de Gereformeerden 'buiten onze Kerk ; hoe staan wij tegenover de Ethischen, hoe staan wij in de kwestie van art. 36, terwijl er bovendien in de zaak van Doop en Belijdenis telkens allerlei vragen aan de orde komen, waarbij wij als Gereformeerden onszelf hebben af te vragen : hebben wij wel gedaan, wat we moesten doen ?

Ds. Beekenkamp beantwoordt de gemaakte opmerkingen.

Den heer Korver verzoekt hij te willen bedenken, dat hij niet heeft gepreekt, maar een referaat heeft gehouden.

Den heer Brouwer geeft hij den welmeenenden raad in eigen kring te beginnen met hetgeen hij wenschelijk acht.

Tot ds. Enkelaar 'maakt hij de opmerking, dat hij hem te veel lof heeft toegekend, en dat wij wel moeten bedenken dat niet alles wat op een vergadering gezegd wordt, geschreven kan worden voor het groote publiek.

Tot ds. Lammerink zegt hij, dat het hem spijt dat deze een enkele uitdrukking uit zijn referaat beschouwd heeft als een blaam die hij op de niet-leden van den Gereformeerden Bond geworpen zou hebben. Hij protesteert tegen het toedichten van een bedoeling, die hem totaal vreemd is geweest.

Aan ds. Woelderink geeft hij toe, dat hetzelfde bezwaar ook door hem zelf is gevoeld. Hij meent echter, dat in een referaat niet alles kan worden saamgevat.

Ook ds. Van Dorp zou hij dit laatste wilen 'doen opmerken. De moeilijkheden waarover deze sprak voelen wij allen, maar het is niet mogelijk om op al deze vragen in een kort 'bestek een antwoord te geven. Welicht dat deze punten in een officieuze kerkelijke vergadering eens aan de orde gesteld konden worden, en vooral als deze 'dan te Utrecht gehouden kon worden, was het welicht niet ondienstig ds. Van Dorp uit te noodigen hierover in een inleiding zijn gedachten te'zeggen. Wellicht dat dit dan de aanleiding kon worden tot een vruchtbaar debat. Of hierdoor echter de verschillende moeilijkheden zouden opgelost worden ? Wij gelooven dat dat door ieder die de geschiedenis van ons kerkelijk leven kent 'met recht betwijfeld zal worden.

Ds. Beekenkamp merkte dan ook terecht op, dat het zeker ons aller wensch is om „van Jeruzalem te beginnen", maar dat we telkens stuiten op allerlei moeilijkheden, die, zonder het kerkverband te verbreken, niemand wegruimen kan. En ook de voorzitter liet in zijn slotwoord nog eens terecht uitkomen dat we de geschiedenis niet kunnen teniet doen.

Na den referent nogmaals een woord van hartelijken dank gebracht te hebben, doet de Voorzitter enkele mededeelingen betreffende de collecte, de pauze en de middagvergadering, waarna op zijn verzoek de morgenvergadering met het zingen van Ps. 89 vers 7 en dankzegging bij monde van ds. Beekenkamp beëindigd wordt.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VERSLAG

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's