Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op Kerkelijk Erf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op Kerkelijk Erf

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Kerk en Staat.

In het voorafgaande kan genoegzaam gebleken zijn, dat in de roemvolle dagen van de worsteling der vaderen om de vrijheid, lang niet allen eenstemmig waren omtrent de groote levensvragen. Integendeel, ook het leven van dien tijd openbaarde velerlei verschil van geest en het is goed zich daarvan rekenschap te geven. Want al is het waar, dat wat eenmaal achter ligt in de historie Inderdaad nooit wederkeert, toch kan men met zeker recht zeggen, dat de geschiedenis zich herhaalt, aangezien de mensch in al zijn behoeften en strevingen dezelfde blijft. De omstandigheden kunnen zich wijzigen, doch in het geestelijk leven van de menschheid treden steeds weer dezelfde drijfkrachten aan den dag. In den aard der zaak leeft de mensch slechts bij weinige gedachten, waar-van nu eens de eene dan weer de andere overheerscht.

Wij teekenden dan ook niet zonder reden in enkele hoofdtrekken de Calvinisten en Libertijnen, omdat het Libertijnsch beginsel vooral in zijn voortgaande ontwikkeling naast en tegenover het Calvinisme een scherpe tegenstelling vertoont, die zich op alile terrein des levens doet waarnemen. Hoe scherp die tegenstelling spreekt, bewijst de onverdraagzaamheid, die aan den tijd van gisting en opgewekt geestelijk leven eigen was, en in tijden van krachtig opwaken van geestelijke belangstelling zal dat steeds weer opnieuw aan het licht treden. Zoodra het geloof verzwakt en het kerkelijk leven inzinkt, duwt ook de worsteling des geestes, terwijl een doodelijke verdraagzaamheid alom onverschilligheid voor de hoogste belangen predikt.

De leidende mannen in het tijdperk van onze glorie waren niet onverschillig. Het ging, ondanks al de fouten, die hun aankleefden, lom de hoogste goederen. Daarom was de kamp dikwijls zoo bitter. Voor den Libertijn was het ten eenenmale besnoeiing van de vrijheid van denken en gevoelen, als hem de scherp geformuleerde belijdenis van den Calvinist werd voorgehouden als de eene en ware leer der godzaligheid. Voor hem was het ontoelaatbaar als magistraat zijn stem te geven aan een Kerkorde, die niet alleen de Kerk vrij stelde van den Staat, maar dreigde de Overheid te maken tot haar dienares. Hij wilde voor zich en voor anderen vrijheid van geweten, zooals hij die begreep en velen met hem. Toch durven wij onderstellen, dat velen hunner zouden terugschrikken voor de gevolgen van hun eigen beginsel, doch zij konden die niet overzien. Anderzijds kon ook de Calvinist niet prijsgeven, wat hem heilig was. Zijn strijd om de zuivere belijdenis en een Kerkorde naar de beginselen der Heilige Schriften werd aangevuurd door de teederste gelootsovertuiging van de goddelijke Waarheid en bedoelde de eere Gods en de Christelijke vrijheid, 't Ligt dus voor de hand, dat de tegenstander hem een vijand werd van de Waarheid. Zij zagen zich overal omringd van hatelijke machten, die zich opmaakten tegen God en Zijn Kerk, zooals zij het uitdrukten in de Belijdenis (art. 27) : „En deze heilige Kerk wordt van God bewaard, of staande gehouden, tegen het woeden der geheele wereld."

Wie zal het tegenspreken ? Men kan zeggen, dat slechts de bekrompen geest zich aan de Schrift kan onderwerpen en 'daardoor blijk geven van haar niet te verstaan. Die het wel kan, vindt een wereld tegen zich. De Kerk van Christus staat in het teeken van het Kruis en daarin ligt haar kracht.

De strijd om Kerkorde en confessie wortelt dus dieper in het leven. Wij hebben daarin dan ook niet slechts een historisch feit op vaderlandschen bodem te zien, dat te wijten is aan den onverzettelijken geest van de Hollandsche Gereformeerden en de liberale gezindheid van de Hollandsche regenten, doch wij hebben in dien strijd de openbaring waar te nemen van een tegenstelling, die sedert den zegevierenden intocht van het Evangelie des Kruises op den bodem van een samenleving, waarin de Staat zich gevestigd had, van meetaf de geschiedenis der volkeren in velerlei opzicht beheerschte. Er ware in dit verband ook te spreken over de Kerk van het Oude Verbond, doch dit kan gevoegelijk achterwege blijven. Met het optreden van de Christelijke Kerk komt het vraagstuk van de verhouding van Kerk en Staat dus aan de orde. Dit moet derhalve gezocht in het karakter der Christelijke religie, die zich daardoor scherp onderscheidt van de godsdiensten der heidenen. De religie toch openbaart zich onder alle volkeren, zij is een algemeen verschijnsel en niet maar iets bijkomstigs, doch integendeel van zoodanigen invloed, dat het geheele leven bij de minder ontwikkelde volken door de religie wordt beheerscht. Geheel het stamverband van de inboorlingen van Australië b.v. is gegrond in een bloedverbond, dat allen verbindt aan den stamgod, zoodat het leven der gemeenschap dus •n alles is het leven van religieuse gemeenschap. Wanneer iemand dus een lid van den stam doodt, beleedLgt hij niet alleen de getroffen familie, maar ook den geheelen stam en zelfs den stamgod, zoodat hij zich de wraak van allen op den hals haalt en ook zijn eigen stamgenooten in gevaar brengt.

Een oorlog in die primitieve gemeenschap 'S dan ook een oorlog van den stamgod tegen een anderen. Genoeg om aan te toonen, dat bij zulke volken geen vraagstuk als van de verhouding van Kerk en Staat moeite baart, aangezien het sociale leven en het godsdienstig leven als uit één bron opkomen. Het lid van den stam is als zoodanig lid van de godsdienstige gemeenschap. Om iiet zoo eens te mogen zeggen : staatsburger zijn en lidmaat van de kerk zijn is daar een en hetzelfde, daarom kunnen wij trouwens noch van het één noch van het ander spreken, wijl er geen staat en geen kerk Is bij dezulken.

Toen zich uit de verschillende stammen, die zwervend heen en weertrokken, langzamerhand grootere volkscomplexen gingen vormen door overheerschmg van de sterkeren en allengs staten ontstonden, kwam de menschelijke wijze, waarop men zich de goden voorstelde, de praktijk te hulp. Immers de zwakkere god was door den sterkeren overwonnen. De overwinnaar richtte voor den overwonnen , god een plaats in naast den landsgod. De staat was ae belichaming van zijn god, die machtig troonde over de goden der verslagenen. Geheel in dien zelfden gedachtengang hooren wi] den overmoedigen Rabsake, als hij de mannen van Hizkia op de muren van Jeruzafem tart : Dat Hizkia ulieden niet verleide, zeggende : De Heere zal ons redden ; hebben de goden der volken, een ieder zijn land, gered uit de hand des konings van Assyrië ? Waar zijn de goden van Hamath en Arpad ? Waar zijn de goden van Sefarvaïm ? Hebben zij ook Samaria van mijne hand gered ? Jesaja 36 : 18, 19. Ook in jesaja 46 : 1 wordt de ondergang van Babel aangekondigd in de vernedering van zijn afgoden : Bei is gekromd ; Nebo wordt ternedergebogen. De profeet grijpt daarmede dus het fundament van den staat, het centrum van nationalen trots, de ziel van de Babylonische heerschappij en macht aan.

Het is dus duidelijk, dat in de heidenwereld de religie de ziel van den staat is. Trekken wij de vergelijking door, dan is dus de staat het l i c h a a m. Zoo wordt dus de staat een organisch geheel en gelijk de zenuwen overal het contact in stand houden tusschen lichaam en ziel, ging van de Overheid door haar organen de leiding op heel de samenleving uit. Het Komeinsche Rijk vertoont hiervan een sprekend beeld. „De Romeinen koesterden öe diepe overtuiging dat een bijzondere godsvereering van 'staatswege den staat ook een bijzondere beschermmg der godheid verzekerde. Aan de gunst der goden dankt het Romeinsche volk zijn grootheid en macht." ^) Openbare offerfeesten werden gehouden op staatskosten. De staat regelde daarbij de godsdienstige plechtigheden en het volk was slechts lijdelijk toeschouwer. De Vestaalsche maagden waren jonkvrouwen, die een voortdurend haardvuur brandende hielden, en in den tempel van de godin van het haardvuur werden de heiligdommen van den staat (bewaard. 'In dezen dienst van de godin van het haardvuur spreekt de belichaming van de Romeinsche heerschappij. Alle handelingen van den staat, zoowel in het burgerlijke als in het militaire, gingen gepaard met godsdienstige plechtigheden. In den staatsgodsdienst school dus een geheimzinnige macht, die de Romeinsche Overheid wist te gebruiken tot de grootsche heerschappij, die zij in de volkerenwereld vestigde. Toch zouden wij ons vergissen, als wij meenden, dat de staatsgodsdienst ook in den boezem des volks leefde. Integendeel buiten den godsdienst van staat was het religieus leven der burgers een private aangelegenheid. Toen dus de Romeinsche adelaar de toenmalige wereld aan zich onderwierp, was het volstrekt niet noodig, dat de volkeren hun eigen dienst der goden aflegden en inruilden tegen die der Romeinen. Zij hadden in zekeren zin geen deel aan den Romeinschen staatsgodsdienst, doch waren wingewesten en bleven overigens wat ze waren. Wij kunnen dit nagaan b.v. uit de geschiedenis der Joden, die ook onder het Romeinsche bestuur Joden bleven en hun Overheid en godsdienst konden behouden, 'onder oppertoezicht van den Romeinschen landvoogd Pontius Pilatus. Alleen de Romeinsche burger maakte deel uit van den Romeinschen staat in engeren zin en stond derhalve onder zijn bijzondere bescherming. Wij weten, hoe de apostel Paulus van zijn burgerrecht gebruik maakt, als het volk hem dreigt te verscheuren. Hand. 22 : 29.

Voor het Romeinsche bewustzijn was er dus eigenlijk slechts een godsdienst, terwijl de verschillende volkeren in den grond der zaak zonder godsdienst waren of althans uit Romeinsch oogpunt zoo moesten worden beschouwd. Alleen de Romeinsche staatsburger was als zoodanig deelgenoot van den Romeinschen staatsgodsdienst en ontleende daaraan zijn 'bijzondere bescherming. Hoever dat echter .buiten het hart kon omgaan, bewijst ons juist weer de groote apostel, die van Christus geroepen, in dat groote •rijk de boodschap des Heeren uitdroeg. Juist de eigenaardige toestand omtrent den godsdienst in het Romeinsche rijk gaf hem daartoe vrijheid en gelegenheid en zijn deelgenootschap aan den Romeinschen staat stond hem allerminst in den weg, doch schonk hem zelfs bescherming. Dit bewijst dus, dat de staatsgodsdienst slechts idee was geworden. De staat was god en die god was macht. Het ging den Romein om de macht. Zoo schonk de Romeinsche staatsgodsdienst inderdaad geen religieuse bevrediging des harten, maar werd als zoodanig loos en doode vorm.

Doch anderzijds was juist die idee van macht weder aanleiding tot een keizervereering, die omstreeks den aanvang van onze jaartelling in zwang kwam. Een man als Julius Caesar die de zegevierende vanen van zijn legioenen in een nog onbekende wereld plantte en de eere en het aanzien van den staat verhoogde, moest als vanzelf worden aangezien als de geïncorporeerde macht van staat. Althans spoedig vatte die voorstellirig post en verscheen op den Romeinschen troon een keizer, die als 'de staatsgod in persoon werd geëerd. In hem schitterde de majesteit van den staat en derhalve was een beleediging van den keizer een beleediging van het verheven karakter van den Romeinschen staat. Omgekeerd werd dus in den eerbied en goddelijke vereering den keizer gebracht, ook het gezag van Rome gehuldigd.

Indien men dus daaraan kon mededoen en die keizeraanbidding niet tegenstond, was men vrij in eigen kring ook op godsdienstig terrein. Doch zoodra de „goddelijke" keizer werd aangerand vond men den Romeinschen staat tegen zich. Het ligt dus voor de hand, dat de Christenen op dit punt in botsing moesten komen met de Romeinsche Overheid. Zij konden geen mensch vereeren als een god en weigerden zulks tot prijs van het leven. Dezelfde Paulus, die in het burgerrecht van Rome bescherming vond tegen de woede van het Jodendom, omdat hij den Gekruiste beleed als zijn God en Koning, werd door den Romein veroordeeld om dezelfde belijdenis. En dat niet zoozeer om de bel ij d e n i s, maar vanwege de waarachtigheid des geloofs, die niet kon gedoogen de eere van den Christus te geven aan een mensch.

In de botsing van den dienstknecht van Christus Jezus en den dienaar van een „goddelijken" Augustus openbaren zich de grondmomenten, die in wezen onverdraagzaam jegens elkander, in het geestelijk leven der volkeren, waar het , ^Kruis" werd gepredikt, een strijd voeren op leven en dood. Belichaamd in tweeërlei socialen levensvorm. Kerk en Staat, verschijnen zij in voortdurend conflict. „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard", zegt de Christus. Matth. 10 : 34.

 


^) Dr. los. Schrijnen. Schets der Romeinsche publieke antiquiteiten. Venlo 1903.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Op Kerkelijk Erf

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's