Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verbond en Doop,

Men vraagt ons iets te schrijven over Doop en Verbond. Laat ons er iets van mogen zeggen hier. Onze Heidelbergsche Catechismus in vraag en antwoord 74 geeft zoo'n mooien kijk op de dingen. Daar staan alle secten, die den kinderdoop verwerpen, tegenover. Die zeggen : ieder persoonlijk en ieder voor zichzelf moet bewerkt worden en moet bekeerd worden en moet van z'n geloof belijdenis doen en moet idan gedoopt worden. De secten rekenen niet met Gods Verbond. Maar de besnijdenis wijst er ons op, dat de Heere aan de ouders wilde verzekeren, dat Hij ook met hun zaad bemoeienissen wilde maken en Zijn verbond oprichten. Zij werden onder dat Verbond geboren en omdat zij bondelingen waren, werden ze besneden. Niet door de besnijdenis werden zij bondelingen. Maar omdat ze bondelingen waren, door geboorte uit Joodsche ouders, werden ze besneden. Moesten zij besneden worden.

Nu hebben we in de eerste christengemeente de overgang. Jood en heiden die Christus Ieeren kennen door de prediking en de genadige'werking van Gods Geest, komen tot belijdenis van hun geloof en worden gedoopt.

De doop der volwassenen 'dus. Maar aanstonds komt ook de doop „met hun huis."

Net als nu nog in de heidenwereld. Eerst de volwassenen. Daarna óok de kinderdoop, daar de Heere aan geloovige ouders wil verzekeren, dat Hij niet alleen hun God, maar ook de God van hun zaad wil zijn.

Dat zien we onder ons in het midden van de gevestigde Christelijke Kerk in dezen lan de. Daar is de kinderdoop op z'n plaats. De kinderen worden onder het Verbond Gods geboren. Ze zijn bij de geboorte bondelingen en omdat ze in het Verbond Gods en Zijne gemeente begrepen zijn (lees antw. 74 van onzen Heidelb. Cat. !) en 'hun evengoed als aan de volwassenen de verlossing van de zonden door Christus' bloed en de Heilige Geest, die het geloof werkt, is toegezegd (lees onzen Heidelberger !) zoo moeten zij ook door den Doop, als door het teeken des Verbonds, in de Christelijke Kerk ingelijfd worden.

Daarnaast staan dan de duizenden die publiekelijk — ook op de kaart van de volks telling — verklaren : we behooren tot geen Kerkgenootschap !

Degenen dus die buiten de Kerk leven ; de ongeloovigen.

En zoo worden de kinderen van de leden der Gemeente, die tot de Kerk gerekend worden en zich geloovigen betoonen met woord en daad, met handel en wandel (— hier ligt in onze Herv. Kerk een stuk ellende ! —) door den 'Doop, als door het teeken des Verbonds, van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is, voor welke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is.

Omdat aan de kinderen der geloovigen de belofte toekomt mag hun ook het teeken en zegel niet worden onthouden.

En hier dwalen de secten, die zoo fel tegen den Kinderdoop zijn, daar zij 'door Gods Verbond en Gods beloften en mitsdien ook door het teeken en zegel des Verbonds voor de kinderen een streep halen.

„Verzamelt het volk, heiligt 'de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens en die de borsten zuigen " lezen we bij Joel (2 : 16).

Vegetariër.

Iemand vraagt ons of het zonde is vleesch te eten en wijst op de vegetariërs. Laat er ons in telegramstijl iets van mogen zeggen. In het Paradijs gaf de Heere aan Adam heerschappij over het dier. Die heerschappij des menschen was eene afschaduwing van Gods wereldheerschappij : de mensch als beelddrager Gods in deze kleine aardsche wereld ! Ze deed den mensch uitkomen in zijne koninklijke majesteit boven alle creaturen rondom hem. Niet met geweld, maar als van zelf ging die heerschappij. Heel 'de bezielde schepping boog voor hem als haar heer. En er was voor het dier geen gevaar ; geen dier had eeniig gevaar te duchten. Des menschen hand zou geen ieed doen ; evenmin slachten en eten — zoomin als het eene dier het andere geweld zou aandoen of dooden. De 'mensch at de boomvruoht en het zaad van het opgaand koren en het dier en de vogel voedde zich met het groene 'kruid.

De heerschappij van den 'mensch was dus een vredeheerschappij en ook in het dierenrijk blonk de eeuwige kracht en goddelijkheid van den Maker heerlijk uit. Een koninklijke heerschappij en goddelijke heerlijkheid die volkomen hersteld en tot volle openbaring zal komen in den mensch der toekomst op de nieuwe aarde, als de wolf weer met het lam , zal verkeeren en de 'koe en de berin tezamen zullen weiden en niemand meer leed zal doen op den ganschen berg van Gods heiligheid.

Nu is de zonde tusschen beide gekomen ; en daarna de zondvloed. En na den zondvloed wordt den mensch opnieuw de heerschappij over het dier, als een zegen Gods, toegekend. 'God stelt den nieuwen stamvader met zijn geslacht ook opnieuw ten heer van de vissohen en de vogelen en de dieren des velds. In zijne hand worden zij overgegeven en groot en aanbiddelijk is Gods gunste daarin aan den mensch bewezen.

Des menschen kracht is echter door de zonde gebroken en de natuur van het gedierte des velds is door de zonde veranderd. En nu geeft de Heere aan den mensch, dat hij met geweld over het gedierte zal mogen Jieerschen. „Uwe vrees en uwe verschnikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels, in al wat zich op den aardbodem roert en in alle visschen der zee : zij zijn in uwe hand overgegeven". (Gen. 9:2).

Met vreeze der verschrikking onderwerpt zich het dier, zelfs de leeuw en de tijger, aan den mensch ; met een vreeze, die tegelijk prikkelt tot opstand en die klauw en tan den doet scherpen, om zich te verweren en den gevreesde te overweldigen. En daarom weer zal de verschrikking bij den mensch zijn, met list, met geweld, met zweep, met geweer, om het wilde 'beest te dwingen den kop onder hem te buigen of te sterven.

En de Heere doet nog meer. In den zegen over Noach is een uitbreiding van den Paradijszegen in verband met de uitbreiding zijner behoefte ! Adam had alleen heerschap pij over het dier ; en hij had er ook genoeig aan. Noach kreeg het recht en de macht het te dwingen en bovendien te slachten en te eten. „Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze : Ik heb bet u alles gegeven, gelijk het groene kruid".

•De mensch van ihet Paradijs was vegetariër en met hem waren het al de dieren. De mensch na den zondvloed mag vleesch eten. Dat is een gunstbewijs, wel om der zonde wil, maar toch een gunstbewijs — gelijk er in deze bedeeling zooveel is, dat om der zonde wil is geworden en toch een gunstbewijs Gods is aan den mensch bewezen. Denk aan des menschen kleeding.

Dit gunstbewijs Gods moet in verband gebracht worden 'met de verzwakking van ons geslacht. Vooral na den zondvloed, toen de nawerking van den paradijstoestand veel minjder was dan vóór den zondvloed, kwam de verzwakking van des menschen lichaam aan het licht. En nu komt de Heere zóó aan den mensch tegemoet, dat hij zich voeden mag met vleesch. Slechts van één beperking liet Hij deze vergunning vergezeld gaan : de mensch zou het vleesch der dieren eten, doch zonder het bloed. „Al wat zich roert, dat levend is, zij u ter spijze, doch het vleesch met zijne ziel, d.i. zijn bloed, zuit gij niet eten." (vers 4).

Het bloed, de dierenziel, zou zoo'n gewichtige plaats gaan innemen in Israels eeredienst, dat de mensch moest Ieeren zich daarvan te onthouden. Dat zou straks op het altaar als zoenmiddei zijn dienst moeten doen; welk Noachietisch verbod op de apostelvergadering te Jeruzalem (Hand. 15) voor de heidenen vernieuwd werd. Geleidelijk moest de overgang van het Oude tot het Nieuwe Testament plaats hebben onder Jood en 'heiden, terwijl nu het bloed niet meer voor het altaar bestemd is.

Het vegetarisme d.i. die richting in onze dagen, die het eten van vleeschspijzen veroordeelt, verafschuwt, als zonde brandmerkt en verplicht tot het met plantaardige spijzen zich voeden, ziet over 't hoofd, dat we nu niet meer leven in den paradijstoestand en nog niet gekomen zijn in den nieuwen toekomststaat. Terug te grijpen naar den paradijstoestand, die achter ligt of vooruit te grijpen naar den paradijistoestand, die vóór ons ligt, is beide dwaas en verkeerd en geeft groote verwarring.

Denk ook maar aan het socialisme. Met de zonde, met de werkelijkheid wordt niet gerekend. Men wil zich, bewust of onbewust, niet bukken onder den tegenwooridigen toestand en onder de ordeningen die God voor den tegenwoordigen toestand stelt. Men ziet des menschen toestand verkeerd en men wil zioh niet eenvoudig schikken naar Gods Woord.

Doop bij onderdompeling.

Iemand 'heeft een gesprek gehad over den doop en toen kwam de vraag naar voren : moet de doop eigenlijk niet bij onderdompeling geschieden ; en spreekt ook onze Heidelibergsche Catechismus in Zondag 26 er niet van, dat „Christus dit uitwendig waterbad ingezet heeft ? "

Wij weten, dat er vooral in sectarische kringen veelal gezegd wordt, dat de : doop bij onderdompeling moet geschieden, en dat de besprenging met water aan het voorhoofd van nul en geener waarde is.

Bekend is, dat oudtijds de doop inderdaad bij oniderdompeling «geschiedde. Het waren eertijds volwassenen die gedoopt werden en het Oostersch klimaat leende zioh uitnemend voor het afdailen in 'het water van de rivier.

Teekenend is die wijze van doopen. Geheel ondergaan als een onreine in het water, dat Christus' bloed afteekent, om dan geheel gewasschen, gereinigd, geheiligd, als een nieuw schepsel uit het water op te klimmen.

Nu moeten we niet vergeten, dat sinds de kinderdoop dien der volwassenen heeft vervangen, de doop bij onderdompeling daarom reeds onmogelijk is ; terwijl overigens de doop bij onderdompeling in onze koude luchtstreken niet wel mogelijk zou zijn, ook niet bij volwassenen.

En bovendien, het gaat om den inhoud der dingen en niet om den vorm. En de inhoud is : de besprenging met het bloed van Christus. Daar spreekt de Schrift van, evengoed als.van het gewasschen worden met het bloed van Christus. Vergelijk hiermee de voetwassching in de Paaschzaal en het gesprek van Jezus met Petrus. Het gaat om het deel hebben aan Christus, aan Christus' bloed, aan het bloed der verzoening en daarvan is dn de Schrift óók de onderdompeling, maar ook de 'besprenging en de bestrijking symbool. Lees b.v. maar eens wat er staat in Leviticus 16 : 14—16. En zegt Ezechiëll 36 : 25 niet : „Dan zal ik-rein water op u sprengen en gij zult rein worden, van alle uwe onreinheden en van alle uwe drekgoden zal ik u reinigen." Waarop Petrus eveneens doelt als hij zegt : „den uitverkore nen naar de voorkennis Gods des Vaders, lin de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus" (1 Petrus 1:2).

Wanneer dus de Baptisten (b a p t i z e i n is een Grieksch woond, dat doopen beteekent; vandaar oo'k de naam Baptisten) beweren, dat de doop niet anders dan door onderdompelen mag geschieden, dan dwalen ze, want b a p t i z e i n of doopen beteekent in de Schrift volstrekt niet altijd . onderdompelen. Lees b.v. de geschiedenis van Jonathan, diie het einde van zijn staf in den honig doopt (baptizein) om er dan van te eten. (1 Sam. 14:27). Hij dompelt den staf natuurlijk niet heelemaal in en onder den honig, maar brengt de staf met den honig in aanraking. Lees ook Lev. 4 : 6, waar de priester zijn vinger in het bloed moet doopen (baptizein) om dan dat bloed te sprengen voor het heilige van den tabernakel.

Wij gelooven dan ook zonder eenigen twijfel, dat het doopen met besprenging des waters geheel naar de beduidenis van het sacrament is en dat 'hier tegenover degenen die eenzijdig drijven met de leer van de onderdompeling, gezegd moet worden, wat Jezus zeide tegenover den hartstochtelijken, vurigen en daardoor overdreven Petrus : „die gewasschen is heeft niet van noode dan de voeten te wasschen, maar is geheel rein" ; wat in betrekking tot de onderdompeling wordt: die gewasschen is heeft niet van noode dan ibesprengd te worden aan het voorhoofd, maar is geheel rein. Immers het gaat om de besprenging des bloeds, waarvan de besprenging met water zoo duidelijk spreekt tot ons en onze kinderen.

Alle menschen bekeerd ?

Iemand vraagt ons, of Jesaja 11:9 zegt, dat tenslotte alle menschen 'bekeerd zullen worden : want de aarde zal vol van kennis des Heeren zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. Die vrager meent, dat ook gereformeerde dominé's 'daar wel eens aanleiding toe geven, om deze gedachte te koesteren.

Wij willen hiervan dit zeggen : Jesaja is een profeet ; een ziener ; iemand die met een eeuwigheidsoog de dingen mag zien, door den Heere daartoe geroepen, afgezonderd, gezalfd, bekwaam gemaakt. Bij eeuwigheidslicht ziet hij de dingen veel vérder en veel heerlijker idan de gewone mensch.

Hij ziet Bethlehem, hij ziet Golgotha ; 't is of hij er bij staat om te aanschouwen alles wat er gebeurt en zóó teekent hij ons dan de dingen. Zoo ziet 'hij ook het eind aller dingen, en 'hij ziet het Rijk des vredes ; waar de wolf met het lam verkeert ; hij ziet den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal en hij ziet dan de eindoverwinning van het Sion Gods in Jezus Christus ; hij ziet, dat God zal zijn alles in allen.

Héél Sion zal dus zalig worden ; het Sion van de Oude en het Sion van de Nieuwe Bedeeling ; héél het geestelijk Israël dat door den Heiligen Geest Gode geheiligd is ; de 144000, zijnde de duizend (het volle getal) uit de 12 stammen des Ouden Verbonds en de duizend (het volle getal) uit de 12 stammen van het Nieuwe Verbomd.

Wat heerlijk verschiet voor degenen die God vreezen. Gods Raad zal volvoerd. Zijn werk volkomen zijn. Temidden van het heden, dat zoo donker is, moet die heerlijke toekomst des Heeren Gods kinderen wenken en bemoedigen.

Maar die niet in Christus zijn of in Hem niet hun schuldovernemenden Bong leeren kennen, moeten het hooren, dat Hij Zijn hateren zal verstrooien en Zijne vijanden zal uitwerpen in de buitenste duisternis. Art. 37 van onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis geeft daarvan nader .bericht in aansluiting aan Gods Woord. Lees dat artikel maar (en al de artikelen van onze belijdenis ; ze zijn zoo duidelijk, zoo mooi !)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's