Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vrouwenstemrecht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrouwenstemrecht.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een der door de Synode onzer Kerk voorloopig aangenomen Reglementswijzigingen, waarover de Classicale Vergaderingen binnenkort hun advies zullen moeten uitbrengen en waarover dan door de Synodale Vergadering van dit jaar een definitieve beslissing genomen zal worden, is die wijziging, waarbij, als zij wondt vastgesteld, ook aan de vrouwelijke lidmaten der gemeente het stemrecht gegeven zal worden.

Dat stemrecht zal dan voorloopig althans alléén het actieve stemrecht zijn en nog niet het passieve ; d.w.z. bij aanneming van wat de Synode voorstelt zullen de vrouwen bij verkiezingen haar stem mogen uitbrengen, maar zelve nog niet verkiesbaar zijn. Wel zal blijken dat, wanneer eenmaal het actieve stemrecht er is, de drang steeds sterker zal worden om op den ingeslagen weg voort te gaan en dus daarna voor de vrouw ook het passieve stemrecht te veroveren, doch men gevoelt blijkbaar dat deze stap ineens te groot zou zijn en vandaar dat men zioh aanvankelijk alleen de invoering van het actieve stemrecht ten doel heeft gesteld.

Nu is het bekend, dat over de uitoefening van het stemrecht in de Kerk des Heeren door de vrouw, de meeningen verdeeld zijn en dat zelfs onder degenen die op den grondslag onzer Gereformeerde belijdenis zeggen te staan, het gevoelen over dit punt lang niet eenstemmig is.

Het is ons doel niet, op de gronden die eenerzijds voor en anderzijds tegen de invoering van het vrouwenstemrecht in de Kerk des Heeren aangevoerd worden, nader in te gaan. We wilden alleen even de houding bespreken die, naar het ons voorkomt, door de leden van onzen Bond in deze aanhangige kwestie moet worden aangenomen. En dan kunnen wij niet anders zien dan dat door ons zeer beslist tegen de invoering van dit stemrecht partij gekozen moet worden.

Deze meening berust in de eerste plaats op een beginsel en in de tweede plaats op een practisch bezwaar.

Wat het eerste betreft gelooven wij dat de positie die wij ten opzichte van het vrouwenstemrecht in het algemeen en van het kerkelijk vrouwenstemrecht in het bijzonder zullen innemen, moet afgeleid worden uit de Openbaring Gods en wel uit die Openbaring die God ons, krachtens onze geloofsbelijdenis eensdeels gegeven heeft door de scheppirig en onderhouding en regeering der geheele wereld, en anderdeels nog klaarder en volkomener door Zijn heilig en goddelijk Woord.

Wat nu de beginselen betreft die door ons uit die Godsopenbaring kunnen afgeleid worden, moeten wij ons een juiste voor stelling vormen eensdeels van de roeping en de bestemming der vrouw en anderdeels van wat de uitoefening van het stemrecht in de gemeente des Heeren in zich sluit.

Om met dat laatste te beginnen. Sommigen hebben gemeend dat de uitoefening van het stemrecht in de Kerk des Heeren niet meer is dan het uitspreken van het gevoelen van de leden der gemeente door welke personen zij meenert dat de gemeente geleid en geregeerd zal worden. Anderen "daarentegen — en het komt ons voor, dat dit gevoelen meer in overeenstemming met onze Gereformeerde beginselen is — hebben geleerd dat in de uitoefening van het stemrecht in het kerkelijk leven een zekere medewerking ligt aan de regeering der gemeente, zoodat de ambtsdragers, niet alleen hebben te rekenen met de stemming, maar ook hebben te handelen naar de uitspraak die de gemeente door die stemming heeft gedaan. En juist omdat dit laatste het geval is, gelooven we dat het stemrecht van de vrouw, dat dus een zekere medezeggenschap in het regeer der gemeente zou wezen, bezwaarlijk in overeenstemming is te brengen met de plaats die èn krachtens 'scheppingsordinantie èn krachtens de duidelijke uitspraken van Gods Woord aan de vrouw gegeven is. Immers die plaats is nooit en nergens een heerschende, maar is altoos en overal een dienende. De vrouw is geschapen tot een hulpe die als tegenover den man zou zijn. En waar ge de Heilige Schrift ook opslaat, telkens zult ge weer vinden, dat de vrouw in den man begrepen is en dat ook in de Kerk des Heeren - de vrouw nooit anders dan hulpdiensten heeft verricht.

Wel mag niet vergeten dat krachtens Gods bestel en dank zij de vrijmakende en vernieuwende kracht van het werk van Christus, de positie der vrouw in het Nieuwe Testament een geheel andere is, dan zij was tijdens de Oude Bedeeling. Als de apostel zegt dat in Christus is noch man noch vrouw, dan behelst dit, naar onze overtuiging, ook dit dat de schelding, die daar op het heilig erf van het verbond der genade tusschen mannen en vrouwen steeds had bestaan, in beginsel reeds was opgeheven en ook in de practijk des levens meer en meer zou moeten opgelost worden, evenals dat het geval was met het onderscheid dat daar tusschen vrijen en dienstknechten (de vroegere slaven) steeds bestond. Maar evenmin als dat er in Christus geen onderscheid was tusschen dienstknecht en vrije, beteekende dat alle grenzen tusschen die beiden nu voortaan zouden uitgewischt zijn, evenmin beteekent het woord van Pauilus in Galaten 3 : 28 : „daarin is geen man en vrouw", dat ook in geestelijke dingen alle onderscheid tusschen mannen en vrouwen zou moeten worden teniet gedaan. Integendeel, als we andere uitspraken van den apostel Paulus hier naast leggen, en dus Schrift met Schrift vergelijken, zooals dat in ieder geval betamelijk is, alls we bijvoorbeeld denken hoe de apostel de Kerk van Corinthe vermaant: dat uwe vrouwen in de gemeenten zwijgen, want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn", dan kan daaruit aanstonds de conclusie afgeleid worden dat het soortverschil tusschen mannen en vrouwen ook in de Kerk des Heeren, zoolang zij hier .op aarde is, moet blijven bestaan, en dat het de uitdrukkelijke bedoeling Gods is, dat ook in het kerkelijk leven de man als 'hoofd der vrouw zal worden' aangemerkt en dat, gelijk ook blijkt uit Efeze 5 : 22, Coll. 3 : 18 en 1 Petrus 3:1, de vrouw aan den man onderdanig moet zijn. En als we daarbij dan bedenken dat ook in den apostolischen tijd nimmer een vrouw optrad als apostel of als presbyter en dat de vrouw ook in den diaconalen arbeid nooit anders dan zekere hulpdiensten verricht blijkt te hebben, dan ligt daar, naar het ons voorkomt, duidelijk in, dat naar de kennelijke bedoeling der Schrift, ook in de dingen die het ambtelijk leven raken, mannen en vrouwen steeds van elkander onderscheiden moeten worden.

Om deze principiëele overweging gelooven we dan ook dat door ons. Gereformeerden, het vrouwenstemrecht in - de Kerk des .Heeren niet kan aanvaard, maar veeleer dient bestreden te worden.

Het practische bezwaar dat hieraan, naar onze overtuiging, zou kunnen toegevoegd worden is, dat het begeerde vrouwenstemrecht, bij eventueele invoering, In onze Hervormde Kerk zou moeten worden uitgevoerd. Wij behoeven er waarlijk niet breed over uit te wijden, hoe als een wrange vrucht van de Synodale orga­nisatie, waaronder we nog steeds zuchten, de verhoudingen die het ambtelijk leven betreffen, lang niet zijn wat zij wezen moesten en vaak gespeend zijn aan de eerste beginselen die krachtens ons Gereformeerd kerkrecht aan een presbyteriale kerkinrichting moeten worden gesteld. Het bestaan in vele gemeenten van z.g.n. Kiescolleges en de functies die allerlei kerkelijke kiesvereenigingen bij de kerkelijke verkiezingen in den regel bekleeden, trekken vaak zulke scheeve verhoudingen en maken onze toestanden niet zelden zoo verward, dat het ons waarlijk niet aanbevelenswaard lijkt om in dat onschriftuuriijke, maar krachtens onze organisatie ook onvenmijdelijke partijwezen, ook de vrouw te betrekken.

Ook uit dat oogpunt is 'het niet te verwonderen dat dan ook het vrouwenstemrecht door een groot deel van onze waarlijk niet het minst meelevende vrouwen niet wordt begeerd. Of wie zal durven beweren dat vooral op het platteland de kerkelijk meelevende vrouw verlangend uitziet naar het oogenblik dat haar een stembiljet in handen gegeven zal worden ? Zal het niet veeleer blijken dat een groot deel van het haar toegekende recht nimmer gebruik zal maken en dat, zelfs a! zou, als in den Staat, de stemplicht ingevoerd worden, menigeen van het zwakkere geslacht ook dan zeilfs nog zou weigeren den haar opgelegden plicht uit te voeren ?

Het vragen en zoeken naar vrouwenstemrecht kunnen we dan ook niet anders beschouwen dan als een gevolg van de zich meer en meer baanbrekende vrouwenbeweging van onzen modernen tijd, die alleen in de meer intellectueel ontwikkelde vrouw een pleitbezorgster vindt.

Nu gelooven we dat we die vrouwenbeweging niet schouderophalend moeten gadeslaan. In dat opzicht kunnen wij ons er heel gemakkelijk afmaken door deze beweging met een paar groote woorden te veroordeelen, maar ieder voelt wel, dat wij er daarmee niet zijn. In verband met - de ontwikkeling en de behoeften van het hedendaagsch maatschappelijk leven dat zoo in het allernauwste verband staat met het leven der Kerk en dat voor dat leven der Kerk ook van zoo ingrijpende beteekenis is, meenen we dat die vrouwenbeweging bestudeerd, tot op zekere hoogte, als onder Gods bestel over ons gekomen, ook gewaardeerd moet worden en ook kerkelijk in zoo goed mogelijke banen moet worden geleid.

Immers het valt niet te ontkennen, dat door alle tijden en niet het minst bij het ontstaan en de ontwikkeling van Gods Nieuw Testamentische Kerk de vrouwen gewichtige hulpdiensten aan de venbreiding des Evangelies bewezen hebben. Van sommige vrouwen lezen we, dat zij haar huizen openstelden voor de samenkomsten der gemeenten en dat zij ze dienden met hare goederen.

Vooral bij het bezoeken van armen, kranken en gevangenen, hebben de vrouwen vaak uitnemende diensten gedaan. En de vraag kan gesteld of ook in onze tegenwoordige dagen inzonderheid de ongehuwde vrouw nog niet een roeping te vervullen en een taak te verrichten heeft. We zijn zelfs geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden, maar gelooven dat het verreweg het beste zal zijn om deze werkzaamheden der vrouw dan ook kerkelijk te regelen.

Toen dan ook voor vier jaar de zaak van het vrouwenstemrecht eveneens in onze Kerk aan de orde was, is onzerzijds aan de Synode in overweging gegeven „voor de vrouw nieuwe organen van werkzaamheid te scheppen, waardoor haar in het midden der gemeente buiten het ambt om een welomschreven arbeidstaak gegeven zou kunnen worden." Men heeft dat toen smalend een „zoethoudertje" genoemd. Toch wil het ons voorkomen dat alleen langs dezen weg de vrouwenbeweging onzer dagen op Schriftuuriijke gronden kerkelijk te leiden is. In ieder geval dient de oplossing dezer kwestie ook van Gereformeerde zijde ernstig onder de oogen gezien.

Resumeerende zouden we dus aan alle Gereformeerde kerkeraadsleden in overweging willen geven tot het tot stand komen van de voorgestelde Synodale Reglementswijziging niet mede te werken, maar wèl alles te doen wat mogelijk is, opdat de invoering van het vrouwenstemrecht in onze Kerk alsnog voorkomen worde : Ie. omdat de uitoefening van dat stemrecht in strijd zou zijn met de positie die krachtens haar aard en bestemming de vrouw volgens de beginselen van Gods Woord in het kerkelijk leven onzer dagen heeft in te nemen ; en 2e. omdat bij den tegenwoordigen partijstrijd de verwarring in ons kerkelijk leven door een stemrecht dat door de meerderheid onzer kerkelijk meelevende vrouwen niet wordt begeerd, nog eer toe-dan afnemen zou.

Misschien zou op onze Classicale Vergaderingen een motie in dien zin kunnen voorgesteld en aan de Synode verzonden kunnen worden en misschien ware het goed dat degenen die overtuigd zijn van de wenschelijkheid dat de tegenwoordige vrouwenbeweging niet moet gekeerd, maar wel op Schriftuuriijke gronden in kerkelijke banen moet geleid worden, daarbij weer aan de Synode verzochten om in verband met de ontwikkeling en de behoeften van 't hedendaagsch maatschappelijk leven voor de vrouw nieuwe organen van werkzaamheid te scheppen, waardoor haar in het midden der gemeente een welomschreven kerkelijke arbeidstaak gegeven zal worden.

Laten wij in ieder geval ook in deze aan­ gelegenheid doen, wat onze hand vindt om te doen, opdat onze Kerk niet hoe langer hoe meer afglijde van de Schriftuurlijke lijn, maar opdat zij, zich vastklemmende aan de oude beginselen, toch ook een open oog hebbe voor de nieuwe eischen die het tegenwoordige leven haar stelt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Vrouwenstemrecht.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's