Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op Kerkelijk Erf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op Kerkelijk Erf

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Kerk en Staat

Vergelijken wij thans den tijd, waarin het evangelie des Kruises in de wereld werd uit gedragen door de apostelen, met den tegenwoordigen, dan springen enkele factoren in het oog, die voor de vraag van de verhouding van Kerk en Staat van groot belang zijn-

Vooreerst vond de Kerk van Christus den Romeinschen Staat in een toestand, die in zekeren zin als een - eindontwikkeling kan worden beschouwd, waarin het staatsidealisme, de eenheid van den algemeenen staat en een eenheidsreligie in den vorm van den keizercultus, werden gerealiseerd en belichaamd in den „dominus et deus" (heer en god), zooals weldra de titel van den Keizer luidde. Reeds werd er op gewezen, dat dit niet zuiver uit den Romeinschen geest is opgekomen, doch zeer sterk door de Grieksche cultuur werd beïnvloed. De saamsmelting van het Rameinsche staatsideaal en een Grieksch wijsgeerig en religieus idealisme vormde ten slotte een uitwendige eenheid, die ook den stempel drukte op heel het geestelijk proces van dien tijd.

Vele volkeren waren door de Romeinen onderworpen, die allen van huis uit hun eigen goden en volkseigenaardigheden medebrachten. Dientengevolge moest het leven onder èèn staatsverband en het onderling verkeer een vermenging van dat alles in de hand werken. De eigen beteekenis der nationale goden werd allengs afgeslepen, de volkeren versmolten en hun goden met hen. Het gemeenschappelijke in alle religie der heidenen, dat zich vooral in het nauw verband tusschen de godheid en den staat uitdrukt, kon dus in die versmelting den eeredienst van den Keizer slechts bevorderen, in wien de ideale weerspiegeling van den mensch werd gediend. Niettemin bleek het, dat oude noch nieuwe goden, noch ook het zoeken der wijsbegeerte de innige behoeften der religie konden bevredigen.

In die wereld van uiterlijke eenheid en innerlijken onvrede verscheen het Kruis, dat Staat en volk aan zich vijandig vond. Mijn Koninkrijk is niet van deze aarde. Ziedaar de scheiding van Kerk en Staat. Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven. Dit woord laat geen ruim te voor een anderen weg der zaligheid dan Jezus Christus. Het ligt voor de hand, dat de Christelijke religie aanvankelijk werd beschouwd op èèn lijn met alle nationale godsdiensten, die in de vermenging van den tijd waren opgegaan. Ook zij werd aangegrepen door het zoekend en nieuwsgierig gemoed als een volksreligie, waarin misschien iets beters of voortreffelijks was te vinden. Doch dra openbaarde zij zich in onderscheiding van den heidenschen godsdienst in haar absoluut karakter. Het Kruis laat zich niet versmelten in de mengeling der geesten, maar doorzuurt het geestelijk proces als een zuurdeeg. Zoo botste het evanigelie met de afgoden. Het ligt in den aard der heidensche religie, dat ook andere dan religieuse belangen daarbij in het spel kwamen, doch in den grond sprak het geheel nieuwe, het radicale van de religie van Christus, die niets met de afgoden van doen heeft. Het is toch bekend, welk een beroerte te Efeze door het evangelie werd tè weeg gebracht ^). Wel was Demetrius getroffen in zijn gewin en ontstak zeker niet weinig door dit materieel belang in toorn, doch juist de vreeze voor hun welvaart en de woorden van Demetrius in de vergadering der handwerkers, leveren bewijs voor hetgeen wij opmerkten. „En gij ziet en hoort", zoo spreekt de zilversmid, „dat deze Paulus veel volks, niet alleen van Efeze, maar ook bijna van geheel Azië, overreed en afgekeerd heeft, zeggende, dat het geen goden zijn, die met handen gemaakt worden ; En wij zijn niet alleen in gevaar, dat dit deel in verachting kome, maar dat ook de tempel van de groote godin Diana als niets geacht zal worden, en dat ook hare majesteit zal ten ondergaan, aan welke gansch Azië en de geheele wereld godsdienst .bewijst."

Zoo begon de gisting dus allereerst in het volk, dat in aanraking werd gebracht met de beginselen van het evangelie des Kruises en juist deze gisting heeft aan de Christelijke relitgie de gevaarlijkste crisis 'bezorgd die de historie kent en die alleen, dank zij de innerlijke kracht werd overwonnen. De heidensche wijsbegeerte zocht in het Christendom een philosophie en de heidensche religie, die daarmede steeds verband houdt moest er op uit zijn ook het Christendom in de algemeene versmelting op te nemen. Daartegenover stond de nieuwe religie in verschillende opzichten zwak. Immers de Kerk verscheen in een wereld, die zich principieel in strijd gedroeg met haar beginselen. Zij werd dus voor de taak gesteld om zich te bezinnen op haar wezen en haar beginselen te vergelijken met de heerschende wereldbeschouwing van den tijd. Doch zij was daarmede niet gereed, toen zij optrad en moest derhalve al„strijdende en getuigende de levensomstandigheden scheppen om zich uit te leven. Ook zij had behoefte aan een „leer" ter onderscheiding van het heidensche en ter bestrijding der ketterijen en die leer kon zich. niet enkel bezig houden met den kleinen kring van het gemeenteleven, integendeel krachtens de roeping der Christelijke religie, die de gansche wereld aangreep, overeenkomstig het koninklijk bevel : „predikt het evangelie aan alle creaturen", had zij zich te verstaan met de machtige denkers der oudheid, die voort leefden in de cultuur van die dagen.

In dien strijd dreigde ook toen evenals door alle eeuwen het gevaar, dat de grenzen tusschen heidendom en Christendom werden uitgewischt. Uit dien machtigen kamp kwam de Kerk overwinnend te voorschijn ; aangrijpend het hart van een verdorven menschheid, deed zij allengs haar invloed op het breede terrein des levens gelden, zoodat, reeds tegen het einde der tweede eeuw de glans van het Keizerrijk verbleekte en de ondergang van het heidendom werd afgeteekend in den doodsstrijd van 'het eens zoo machtige rijk der wereld. De heidensche priesters schreven de rampen des Rijks toe aan de Christenen, wijl ze meenden, dat de toorn der igoden zich daarin openbaarde, omdat men hen had geduld. Inderdaad was zich derhalve het heidendom wel 'bewust geworden, dat de religie van het Kruis zich met de goden der volkeren niet kon vermengen, maar voor den God van Jezus Christus alleen de eere opeischt. Een verwoede aanval als om ^het verloren terrein te herwinnen voor den ouden godsdienst brak los in de algemeene vervolging onder Keizer Decius (250) en Diocletianus (303), waarin de oude staat haar laatste krachten vergeefs verzamelde. Juist wijl de heidensche religie de eenheid van den algemeenen staat .bewaarde, .moest zijn kracht versterven, toen de religie van Christus veld won op de massa. Toch werd daarmede de staats-idee niet prijsgegeven, integendeel, zij werd bevestigd ook in den vorm van een absolute monarchie, waarin de rol vroeger door den keizercultus vervuld door den heerscher Constantijn den Groote op het Christendom werd geschoven.

Deze vorst zag zeer wel in, dat de toekomst voor den Christelijken godsdienst was, wist zich aan het hoofd der kerk te plaatsen en beschouwde zich als de bisschop voor de zaken der kerk naar het uitwendige en van God aangesteld. Vooral onder invloed van de heidensche beschouwing van de keizerlijke macht, zooals wij die heb ben aangetoond, werd de keizer-bisschop, die nog steeds gold als pontifex maximus (hoogepriester) der heidenen, in praktijk geleid tot bemoeienis ook met de inwendige aangelegenheden der kerk. Hierdoor openbaarde zich dus een verschijnsel, dat in strijd met het wezen der Kerk, een eigenaardig samenvloeisel van den ouden heidenschen staat en de Christelijke kerk vertoonde. In den persoon des keizers toch verkreeg de Kerk op aarde een hoofd, dat tegelijkertijd de wereldlijke macht vertegenwoordigde. Kerk en Staat werden alzoo in èèn hoofd vereenigd en ofschoon de Keizer niet meer de heidensche god was, werd hij toch de stedehouder Gods in Staat en Kerk en in beide met de hoogste macht bedeeld. Dit verschijnsel draagt in de historie den naam van Caesaropapie en .bleef door alle eeuwen heen invloed uitoefenen. De vorst was tegelijk Caesar (keizer) en .paus.

Het behoeft geen betoog, dat de Caesaropapie in strijd is met het wezen der Kerk, aangezien Christus het Hoofd is van Zijn Kerk en deze onmiddellijk door Zijn Geest vergadert, onderhoudt en regeert, terwijl ook de Schrift wel de plaatselijike kerk als openbaring van het lichaam van Christus kent en het opzienersambt, maar niet een wereldlijk hoofd der Kerk. Het blijkt dus, dat ook het heidendom niet naliet op de kerk zijn invloed uit te oefenen, die haar voor een tijd in uiterlijk vertoon en pracht ten goede kwam, doch haar geestelijke kracht ondermijnde. Ondanks vervolging en verachting werd de gemeente des Heeren sterk, doch in dagen van openbaar aanzien en macht werd het goud verdonkerd, wijl het voetspoor van het Woord des Konings werd verlaten.

De Kerk des Heeren had zich dienstbaar gemaakt aan het ideaal van den staat en stond daarin haar roeping in den weg. Zij had zich gehuwd aan den staat en bewees daarin, dat zij zich van die roeping niet welbewust is geweest. Te verklaren is .dit ongetwijfeld, zelfs kan het zijn, dat men meende langs dien weg de wereld voor Christus te kunnen winnen, doch ofschoon de Kerk zal gebouwd worden uit alle volken en tongen en natiën en dus de roep ter bekeering door de gansche wereld moet worden voort gedragen, zal de Kerk steeds voor oogen moeten houden dat zij als een zuurdeeg is. Het universalisme der Christelijke religie kent geen universeel Godsrijk op aarde in deze bedeeling. De Godsstad ligt aan de overzijde, haar openbaring in heerlijkheid in de voleinding der dingen.

Het edict van Milaan (313) gaf den Christenen vrijheid van godsdienst. Daarmede was de Kerk gediend, wijl zij alleen in vrijheid haar eigen wezen kan uitleven. In den keizerlijken bisschop echter verkreeg zij een beschermer, die ook haar meester werd ten nadeele van het kerkelijk leven zelf en het volbrengen van haar roeping. Evenals de heidensche priesters werden de kerkelijke ambtsdragers ambtenaren van den staat. In de caesaropapie schuilt dus 'n moment van staatsinrichting, dat van uit het wezen en de roeping der Kerk afkeuring verdient, wijl zij wortelt in een heidensche conceptie. Dit blijkt uit de ontwikkeling der caesaropapie zelf, zooals wij die hebben gezien. Haar aanvang ligt in het stamverband der primitieve volkeren, waar de eenheid der stamgemeenschap ligt in de vereering van den stamgod. Reeds in die primitieve gemeenschap ontleent het stamhoofd zijn autoriteit aan het volksgeloof, dat hij bijzonderlijk is bedeeld met goddelijke macht. In de saamsmelting der stammen werden ook de stamgoden vermengd of onderworpen aan den scepter van een enkelen, zoo ontstonden nationale goden met eene nationale vereering, waarbij het nauw verband tusschen overheid en godsdienst steeds bleef bewaard en zooals wij zagen in Rome aanleiding werd tot een staatsgodsdienst, die onder Helleenschen invloed in den keizercultus uitmondde.

Nu mag niet uit het oog verioren, dat de caesaropapie in dit opzicht van het paganisme verschilt, dat de keizer niet meer als een god wordt vereerd, doch als een opziener Gods wil worden beschouwd. In dit licht beschouwd is dus die vorm van staatsinrichting een verchristelijking van het oude inzicht, doch daarmede is zij nog niet in overeenstemming met de christelijke beschouwing van staat en kerk. Zij wordt nog gedragen door een ideaal, dat blijkens de historie in het hart van den mensch ligt gefundeerd, doch dat in den diepsten zin des woords geen rekening houdt met het feit der zonde en daarom het wezen der Kerk van Christus nu het oog verliest en haar roeping als orgaan en instituut van den Koning der Kerk om Zijn gemeente te vergaderen en te regeeren niet ten volle verstaat. Het ideaal van een Godsstaat op aarde kan in de gevallen menschheid niet worden gerealiseerd. Zij vindt haar eeuwige werkelijkheid in een nieuwe menschheid in Christus en dus .in de gemeente der heiligen. Het ligt dus voor de hand, dat juist de Gereformeerden, die ernst maakten met de leer der praedeslinatie ijverden voor de vrije Kerk. Dat zij desondanks de overheidsbemoeiing hebben toegelaten, zooals bekend is, heeft zijn oorzaak in omstandigheden, die bij de behandeling der kerkorde aandacht vragen.

Ongetwijfeld is het een moeilijke taak om een christelijke staat te onderscheiden van een kerkelijken staat, zooals ook een christelijke staatkunde geen kerkelijke politiek behoort te zijn. De Romeinsche staatsinrichting werd niet christelijk, toen de caesaropapie de plaats ging innemen van den keizer , god, maar bleef wat zij was in wezen heidensch. De christelijke wereldbeschouwing heeft echter ook 'n eigen visie op den staat op haar eigen beginselen gegrond. Slechts de realiseering van de christelijke beginselen van staatkunde zou den christelijken staat opleveren en deze zou zelfs van de christelijke Kerk vrij behooren te zijn, gelijk hij zelf haar vrij zou laten. Kerkelijke politiek en Staatskerk worden steeds geleid door verkeerd inzicht in de verhouding van Kerk en Staat. In het laatste vinden wij een vorm van caesaropapie, de overheldsbemoeiing in kerkelijke aangelegenheden, die ook na de Reformatie voortleeft, doch tot een juiste waardeering is het noodig ook een en ander omtrent het pausdom op te merken, waartoe wij thans overgaan.

 

 


1) Hand. 19.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Op Kerkelijk Erf

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's