Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

»lk ben de deur ; indien iemand door Mij ingaat die zal behouden worden.« Johannes 10 vers 9a.

De deur der Schapen.

Was er iemand die reden had om veel over zichzelf te spreken, dan is het zeker de Heere Jezus Christus geweest. Nietwaar, als een gewoon mensch over zichzelf spreekt dan kan hij eigenlijk nooit iets goeds zeggen. Immers daar is aan ons, menschen, niets geheels. En zelfs na ontvangene genade moet het onze belijdenis zijn : wij weten dat in ons, dat is in ons vleesch, geen goed woont.

Maar als Christus over zichzelf sprak dan had Hij niets dan goeds te zeggen. Verschillende malen heeft de Heiland dan ook van zichzelven gesproken. Onder verschillende zinnebeelden heeft Hij zichzelven voor gesteld. Wie herinnert zich niet, dat Christus telkens weer sprak: Ik ben ?

Ik ben het Brood, dat uit den hemel is nedergedaald.

Ik ben het Water des levens. Ik ben het Licht der wereld. Ik ben de wa.re Wijnstok.

Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.

Ik ben de goede Herder.

En zoo zegt Hij ook : Ik ben de deur.

Ik ben de deur. Om deze uitdrukking goed te verstaan, moeten we denken aan het Oostersche herdersleven. De herders in Palestina toch waren met hunne schapen vaak vele dagen van huis. Daarom hadden zij in de velden groote stallen of schaapskooien staan. Dat waren omheinde of ommuurde ruimten in de open lucht, voorzien van een deur en waar de schapen tegen den avond door den herder werden binnengeleid. Als echter de herder zijn schapen in zulk een stal ; binnen liet, dan plaatste hij zichzelf in de deuropening en dan liet hij ze als 't ware onder zijn hand doorgaan.

Aan deze gewoonte van den. Oosterschen herder moeten we denken bij de uitspraak van Jezus : Ik ben de deur. We weten immers dat het beeld van een kudde schapen een der meest geliefde beelden is waaronder het volk des Heeren in de Heilige Schrift wordt voorgesteld. Wij herinneren u slechts aan wat de Heiland oip een andere plaats gezegd heeft : Vreest niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. En we kunnen u ook herinneren aan dat bekende woord dat het eenmaal zal wezen : één kudde en één Herder. Nu heeft een schaap en vooral een kudde schapen echter noodig een stal, waar zij bij nacht en ontijden geborgen zullen zijn voor de gevaren die hen daarbuiten omringen.

En zoo is het ook met de schapen van Jezus. Vandaar dat de Kerk des Heeren en vooral de hemel dan ook niet zelden wordt voorgesteld onder het beeld van een schaapskooi. In dien stal nu zullen we hier in dit leven moeten ingaan. En daarom is het de groote vraag hoe wij in dien stal der schapen komen zullen.

Van nature toch dan is ieder mensch buiten dien stal. Door de zonde hebben wij allen onszelf buiten gesloten. Door de zonde hebben wij de plaats waar de gemeenschap des Heeren genoten werd, van alle zijden toegemuurd. Het is dan ook ten eenenmale onmogelijk om daar binnen te komen.

O, zeker, de mensch van nature tracht het wel. Hij tracht zelf allerlei deuren fn den stal der schapen aan te brengen. Hij tracht aan alle zijden van elders in te Idimmen. O, wat een middelen en wegen heeft de mensch zichzelf uitgedacht om weer in de gunst des Heeren hersteld te worden.

Maar de Heiland zelf heeft het met zoovele woorden gezegd : die niet ingaat door de deur der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.

Daar is maar één deur om in de schaapskooi te komen. En dat is een deur die de Heere ^zelf van voor de grondlegging der wereld in het plan, in het bestek, in de teekening van Zijn Kerk heeft opgenomen. Dat is een deur die aanstonds na den zondeval reeds aangebracht, maar die eerst in de volheid der tijden ontsloten is.

Die deur zegt Christus ben Ik zelf. Ik ben de deur. Ik, die van den Vader in de wereld ben gezonden, Ik die eenmaal uit een arme maagd geboren ben. Ik die toen aanstonds in doeken gewonden en in de kribbe ben nedergelegd. Ik die hier op deze aarde gewandeld heb als een eenzame, als een verlatene. Ik die straks mijn lichaam heb laten 'breken, mijn bloed heb laten vergieten, mijn leven gegeven heb. Ik die gestorven ben om uwe zonden en opgewekt om uwe rechtvaardigmaking, Ik die de straf gedragen heb, en die aan de strengste eischen van Gods heilig recht heb voldaan, Ik ben de deur.

Een andere deur om in den stal der schapen te komen is er dan ook niet, is er niet voor u en is er niet voor mij.

O, dat we dat mochten bedenken dat onze goede werken de deur niet zijn kunnen, dat onze vroomheid, dat onze braafheid, dat ons deugdzaam leven de deur niet wezen kan, dat onze goede voornemens, dat onze tranen, dat onze gebeden, dat zelfs onze ervaringen en bevindingen, dat zelfs ons geloof, onze hoop, onze liefde, dat ook de eerbied voor het volk des Heeren de deur niet vormen kunnen. O, dat we het mochten bedenken, als we door één van deze deuren trachten binnen te komen, dat we dan in den grond der zaak nog niet anders dan dieven en moordenaars zijn.

Daar is maar één deur. Die deur is door den Heere gemaakt, is door den Heere ontsloten geworden. Die deur is de Heere zelf.

O, dat het ons aller begeerte ware om door die deur in de schaapskooi te komen. Om door die deur weer in de gunste Gods en in de gemeenschap des Heeren te worden hersteld.

Ook dat ingaan door die deur bleek voor de schapen noodig te zijn.

Neen, het was voor de schapen van een Oosterschen herder niet genoeg, dat daar een schaapskooi in het veld was gebouwd en dat die schaapskooi van een deur was voorzien ; en ook nag niet genoeg dat de herder in de deur ging staan, om zijn schapen onder zijn hand te doen doorgaan. Om werkelijk in de schaapskooi te komen, was het noodig dat de schapen ook door die deur de kooi ingingen.

Welnu, zoo is het ook in het geestelijke. Het is niet genoeg dat er in Christus in het dal van Achor een deur der hope aangebracht en ontsloten is. Het is niet genoeg dat we weten dat er een Christus is, die Zijn bloed heeft gestort en Zijn leven gegeven heeft. Het is zelfs niet genoeg die deur van de schaapskooi van^habij te beschouwen en in bijzonderheden te kunnen vertellen hoe die deur er nu wel uitziet. Ach we weten wel dat er zoo velen zijn, die wei weten dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, die misschien ook over die deur wel kunnen spreken en soms tot in de kleinste bijzonderheden kunnen vertellen hoe die deur open en dicht wordt gedaan. Maar de Heiland zegt niet : Wie de deur ziet zal behouden worden. Ook niet : Wie over de deur kan spreken, zal behouden worden. Ook niet : Wie de deur voor een ander in den middel-•Jjken weg opent of wie de deur voor anderen ziet openen, zal behouden worden. Neen, maar Hij zegt zeer beslist : indien iemand door Mij ingaat.

De Heiland heeft het dus over een ingaan door de deur.

O, we weten dat er velen zijn, die vaak zeer dicht bij de deur komen, zonder er nochtans door in te gaan. We denken b.v. aan den rijken jongeling. Wat stond hij niet dicht bij de deur. De Heere Jezus zegt het zelf dat hij niet verre was van het koninkrijk Gods. Maar al stond hij er nog zoo dicht bij, hij is er niet door in den stal der schapen ingegaan.

En zoo zijn er zoovelen die wel dicht bij de deur leven, die als 't ware met de deur in aanraking komen, zonder dat zij er noch tans door ingaan.

Dat ingaan door de deur is ook niet zoo gemakkelijk. Dat ingaan door de deur geschiedt nooit zonder strijd. Immers waar sprake is van een ingaan, daar moet eerst zijn een uitgaan. Wie ingaat in den stal der schapen moet eerst uitgaan uit de wereld ; hij moet eerst uitgaan uit de begeerlijkheden, de genietingen, de ijdelheden van dit leven ; hij moet eerst breken met alles wat hem aan de wereld bond. En niet zelden is dat o zoo veel dat hem lief en dierbaar was. De Heiland Sipreekt dan ook ergens van een verlaten van ouders en vrienden, van broeders en zusters, van man en van vrouw, van akkers en wijngaarden.

Ja, wie door de deur wil ingaan, moet eerst uitgaan uit zich zelL De Heiland zegt immers dat wij ons zelf, dat we ons eigen leven moeten verliezen om het dan in Hem te gewinnen.

En nu is het zeker, dat dat uitgaan uit de wereld en dat verliezen van ons zelf niet voor allen dezelfde bezwaren heeft. Maar daar is toch niemand die uitgaat, daar is dus ook niemand die ingaat zonder strijd. Ja, daar is niemand die uitgaat, daar is dus ook niemand die ingaat zonder dat opzoekende liefde, zonder dat goddelijke genade aan hem verheerlijkt is ; daar is niemand die uitgaat, daar is dus ook niemand die ingaat zonder de trekkende kracht des Heeren, zon der de onweerstandelijke werking van den H. 'Geest.

Jezus zegt immers weer zelf: niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekke.

Bovendien is de deur der schapen waar we door moeten, niet wijd, maar wel eng. De Heere zegt : wijd is de poort, die tot het verderf, maar eng is de poort die tot het leven, eng is de poort die tot de schaapskooi leidt.

Wij kunnen dus die poort niet door, zooals we van nature zijn, rijk en verrijkt en hebbende geen dings gebrek. Wij kunnen die poort niet door zoolang we nog leven in onze zonden, of zoolang het kleed der eigen gerechtigheid ons nog om den schouder hangt. Wij kunnen er alleen door, als wij arme, ellendige, naakte en in onszelf verloren zondaren voor God zijn geworden ; als we gezien hebben dat we in onszelf verloren en doemwaardige zondaren zijn en als het eenige dat we nog hebben overgehouden de bede van den tollenaar, de bede om genade, de bede om vrije en souvereine genade is.

Maar als iemand zoo ook door die deur mag ingaan, zegt Jezus, die zal ook b e-houden worden. Ook deze uitdrukking is in de eerste plaats weer aan het Oostersche herdersleven ontleend. In het Oosten immers bleken de schapen 's nachts buiten niet veilig te zijn. Allerlei roofdieren gingen dan uit en «waren - er op uit de schapen te rooven en te verslinden. Hoe gemakkelijk dus kon een schaap dat niet door de deur in den stal was ingegaan, door zulk een roofdier gegrepen worden en als een weerlooze prooi worden meegesleurd. Maar als zij in den stal waren, waren zij veilig. De roofdieren mochten dan daarbuiten brullen, zij mochten zelfs woedend tegen de omheining en tegen de deur opspringen, zij konden toch de schapen en lammeren niet rooven ; zelfs kon hun niet het minste leed worden aangedaan.

Daar binnen de schaapskooi waren de schapen behouden ; daar konden zij veilig rusten en waren zij welbewaard.

Welnu, zoo is het nu ook met allen die door de deur Christus in de geestelijke schaapskooi mogen ingaan.

Ook zij zijn zoolang zij buiten de deur van de schaapskooi zijn, niet veilig ; integendeel, daar zijn allerlei gevaren, waaraan zij zijn blootgesteld. Wat een vijanden immers, die in den donkeren nacht van dit leven er op uitgaan om te rooven en te verslinden zooveel hun mogelijk is. We behoeven u slechts te noemen den naam van den Satan, van wien de Heere zelf ons zegt, dat hij rondgaat als een brieschende leeuw. We behoeven hieraan slechts toe te voegen den naam van een wereld, die in het booze ligt en die immers op allerlei wijzen haar netten heeft uitgespannen, opdat het argelooze schaap daarin zou worden verstrikt.

En wie van Gods kinderen kent niet dien arglistigen vijand van het eigen „ik" ; dien machtigen vijand van de zonde en niet het minst straks dien schrikkelijken vijand van den dood ?

Al deze vijanden hebben het op het leven van de schapen van Jezus' kudde gemunt. En zoolang zij buiten de deur zijn, is er ook o zooveel gevaar dat zij door één dezer vijanden verslonden zullen worden en het dus in hunne klauwen een omkomen zal zijn.

Maar ziet, indien iemand nu door Mij ingaat, zegt Christus, die zal behouden worden. Behouden. O, wat een zoet en rijk woord is dat voor iemand, die zichzelf verloren kent. Behouden, wat zegt dat, voor een drenkeling die in de golven dreigde weg te zinken ; wat zegt dat voor een ter dood veroordeelde, die reeds op weg was naar het schavot. Behouden. Dat wil dus zeg­ gen : gered, beveiligd tegen alle roofdieren die daar buiten brullen ; geen nood dus meer voor den satan, geen nood meer voor de wereld, geen nood meer voor het eigen „ik" ; geen nood meer voor de zonde ; geen nood meer voor den dood.

Wie binnen de deur Christus geborgen is, hij kan al deze vijanden in het aangezicht tarten ; hij kan het zelfs den dood en de hel toeroepen: dood, waar is uw prikkel ; hel, waar is uwe overwinning ?

Ja, indien iemand door Mij ingaat, die z a 1 behouden worden. De • Heiland zegt dus niet : die kan behouden worden, of die zal misschien behouden worden.

Neen, zoo beslist mogelijk, die zal behouden worden. Al was hij ook de grootste zondaar, al waren zijn zonden ook rood als schadaken, als karmozijn, al was zijn schuld ook tot aan den hemel geklommen, hij zal behouden worden. Ja, al zouden ook alle machten van zonde, wereld en hel er zich tegen verzetten, zoo iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden.

Zoo iemand kan dus niet verloren gaan. O, wat een vastheid ligt er dus in dit woord voor allen die waarlijk tot de schapen van den goeden Herder behooren, voor allen die binnen de deur Christus geborgen zijn. Binnen die deur toch zijn zij veilig ; binnen die deur vinden zij rust; binnen die deur kan het lied getokkeld worden op de snaren hunner ziel : Hoe groot is Uw goedgunstigheid, Hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid. Hier wordt de rust geschonken ; Hier 't vette van Uw Huis gesmaakt, Een volle beek van wellust maakt Hier elk in liefde dronken.

Is het ook u reeds te doen om door de deur in de schaapskooi te komen ?

Dat er een deur is, weten we allen. En als we 't niet wisten, kunnen we het telkens weer hooren en zien. Maar dat we van het bestaan van die deur weten, is niet genoeg. Immers dan zou het kunnen zijn dat we een maal de deur gesloten zullen vinden en dat het ons van achter die gesloten deur zal toegeroepen worden : Ik ken u niet vanwaar gij zijt.

Gelukkig daarom als ons oog hier geopend werd en we hebben gezien hoe .gevaarlijk het is om buiten de deur van den stal der schapen te zijn. Dan immers Is het ons zuchten en zoeken, ons begeeren en bidden geworden, dat de deur der schapen ook voor ons zal worden opengedaan.

Welnu, dan wordt het ons in de bediening van Woord en Sacrament telkens weer toegeroepen, dat er een deur der hope geopend i s. O, dat 'Ook wij dan door die deur, en door geen andere, mochten ingaan om behouden te worden. Ja, dat het met het oog op die deur Christus dan ons aller belijdenis ware :

Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden De poorten der gerechtigheid. Door deze zal ik binnentreden En loven 's Heeren Majesteit.

V.

J.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's