Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven. Mattheüs 11 : 28.

Een woord tot vermoeiden en belasten.

Hoezeer ook de machten van het ongeloof mogen voortgaan met hun poging om het Evangelie van Jezus Christus volkomen uit het midden der wereld te verbannen — toch zal het woord der Schrift, dat hier boven staat afgedrukt, blijven voortleven, zoolang het waar blijkt te zijn, wat de groote lijder uit den dag van het Oude Verbond heeft uitgeklaagd : dat het kind des menschen kort is van dagen en van onrust zat.

Door de meesten niet begrepen, door slechts weinigen in zijn diepte gepeild, zal het toch door het eene geslacht aan het andere worden overgereikt, zoolang er nog zondaren zwoegend op den doornigen weg van het leven treden, zoolang er nog een klagend smeeken van deze aarde zal opgaan : „Geef mij ruste, want mijn hart is zoo moede en mat."

Ook voor u, die dit leest, zal dit woord van den Heiland wel een klank zijn, dien gij reeds kent vanaf de dagen uwer jeugd, maar het moet meer voor u zijn dan een klank — ge moet de realiteit er van kennen in uw leven, bovenal wat den schuldenlast betreft, die daar ligt op uw ziel.

Immers in betrekking tot dien last vooral heeft Christus deze' noodiging om tot Hem te komen gesproken.

De vraag nu of deze noodiging van den Heiland ook u reeds in zich sluit, willen wij verder overdenken door nog nader te onderzoeken :

tot wie de Heiland Zich richt ; wat Hij van hen vraagt; en wat Hij hun belooft.

Tot wie richt de Heiland Zich hier ?

Wilf& n wij een juist antwoord op die vraag ontvangen, dan hebben wij er allereerst op te letten, wat het hoofddoel van Christus' komst op aarde was.

Dat hoofddoel was niet de uiterlijke levensnooden der menschheid weg te nemen.

Wij zeggen dit niet, alsof de Heere Jezus in het geheel geen oog zou hebben gehad tijdens Zijn omwandeling op aarde voor den zwaren last der stoffelijke nooden ; neen, - Hij, Die Zelf in ontferming heeft nedergezien op de hongerende schare, die Hem in de woestijn was gevolgd, heeft wel degelijk een open oog ook voor de uiterlijke levensnooden der menschheid, waarom Hij dan ook Zijn discipelen leerde bidden om hun dagelijksch brood.

Wat al lichaamsnooden heeft Hij gestild, wat al kranken genezen, wat al ellendigen gered !

Maar toch — het hoofddoel van Zijn l< omst op aarde was : te zoeken en zalig te maken, wat verloren was ; door Zijn lijden en sterven Zijn volk te verlossen en aldus de eere van Zijn hemelschen Vader te werken.

Als dan ook hier in ons tekstwoord staat: „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven" — dan treedt Hij hier voor ons oog als de groote en eenige Zaligmaker, Die Zijn volk zalig zal maken van hunne zonden ; als de Vrede-Vorst, onder Wiens schepter de arme en nooddruftige redding en verlossing zal vinden.

Dit blijkt ook duidelijk uit de omstandigheden, waaronder Christus deze noodiging sprak.

Zijn teeder hart was met droefheid vervuld over de steden, waarin Zijn krachten het meest waren geschied, omdat zij zich niet hadden bekeerd bij het zien van Zijn Goddelijke macht en Zijn gadeloos mededoogen.

Het schrijnt door Zijn ziel, als Hij het dien steden moet aanzeggen, dat het Sodom verdraaglijker zal zijn in den grooten oordeels-: dag dan het hun zal wezen, aan wie Hij Zijn krachten betoond had, doch zonder gevolg.

Doch te midden Zijner smart klemt Hij Zich vast aan het Goddelijk welbehagen Zijns hemelschen Vaders, Die aan de kinderkens had geopenbaard, wat den wijzen en verstandigen verborgen was.

De grooten en wijzen in eigen oog zouden zich hooghartig van Hem afwenden, maar de kleinen en de zwakken — die zouden dan toch komen, begeerig naar de rust, die Hij bood.

Zoo breidt Hij dan hier Zijn armen in het bijzonder uit tot die vermoeiden onder den zondelast, voor wie het levenspad te lang/ dreigt te worden om het ten einde toe te bewandelen.

Tol deze vermoeiden behooren niet de hardnekkige vijanden van Christus en Zijn Evangelie.

Het is waar, dat ook die bittere vijanden van Christus soms zoo vermoeid en belast kunnen zijn en hun luidruchtige • vreugde menigmaal slechts een middel is om den angst en de wroeging hunner ziel te verbergen, maar de rust van den Christus Gods begeeren zij niet.

Wie kent ze niet, die vermoeiden en belasten, die zoo diep gebogen de reis door dit leven vervolgen.

Helaas, zij zijn wel vermoeid en belast, doch niet onder de zonden zelf, welke zij bedreven, maar enkel en alleen vanwege de gevolgen hunner zonden.

Hun hart is wel moede, maar geenszins gebroken. Hun geest is wel mat, maar nog geenszins verbrijzeld. Zij zijn vermoeid en belast vanwege de geweldige zweep van den drijver, die hen voortjaagt op hun weg ; zij zijn vermoeid en belast, als zij denken aan hetgeen hun leven had kunnen zijn, als hun kracht niet was opgeteerd reeds in den bloei hunner jaren in den dienst van het schandelijkst zingenot; vermoeid en belast, als zij denken aan de toekomst, die hun nog wacht; vermoeid en belast, als zij in eenzame uren denken aan den dood en het oor deel en toch — zij hebben geen behoefte aan Christus en zij verstaan Zijn roepstem niet : „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt." i

Ik denk' weer aan andere vermoeiden en belasten.

Het zijn niet die ruwe zondaars, die van het eene zingenot tuimelen in het andere, maar het zijn menschen, die op allerlei wij­ zen pogen geld op geld te hoopen, huizen aan huizen en akkers aan akkers te trekken.

Zij zijn vermoeid en belast door al hun streven naar meerder geld en goed ; zij zijn vermoeid en belast door allerlei teleurstellingen, door allerlei vreeze en door allerlei kommer en toch willen zij zich niet vermoeid en beladen gevoelen.

Dezulken roept de Heere Jezus ook niet om ruste te zoeken bij Hem, maar Hij voegt hun het waarschuwend woord toe : „Gij dwaas, in dezen nacht zal uw ziel van u afgeëischt worden!"

Nog weer anderen worden er gevonden — en hun getal is zeer groot — die hun eigene gerechtigheid voor God pogen op te richten en die meenen door hun deugden en plichten de eeuwige zaligheid te zullen beerven.

Zij voelen zich wei vermoeid door hun vruchteloos pogen, maar zij zelf beseffen het niet, dat het hun krachten oneindig ver te boven gaat en zij in al hun pogen te kort zullen schieten.

En daarom, hoezeer zij zichzelven ook mogen afmatten, zij.voelen zich, helaas, niet zoo-moede, dat zij j.? zus noodig hebben en zij versmaden Zijn roepstem om te komen tot rfem. Die door den mond van Zijn Apos tel het beslissende woord tot hen spreekt : „Wie de geheele Wet zal houden en in één gebod zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle."

Neen, degenen die de Heere Jezus hier tot Zich roept, dat zijn allereerst de aanvankelijk ontdekte zondaren, wier afgematte ziel wordt gekweld door allerlei benauwende vragen.

Zij vragen het door genade zichzelven af, wie zij zijn voor den heiligen en alwetenden God, Die te rein is van oogen, dan dat Hij één enkele zonde ongestraft zou kunnen aanschouwen.

Het zijn dezulken, wien de schuld als een centenaarslast op het hart ligt en onder het looden wicht van hun zonden gebukt met den Psalmdichter klagen : „Uit de diepten roep ik tot U, o Heere, want zoo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan ? "

Het zijn de vermoeiden en belasten, die met ziïlk een schuldenlast op de ziel de eeuwigheid niet durven tegengaan en het met ontzetting bedenken dat dit leven als snelle jachtschepen voorbijgaat.

Het zijn die zondaars, die aan den bedorven staat van hun hart zijn ontdekt en nu in gestadige vrees verkeeren voor die onreine bronwei des harten, waaruit altijd weer opstuwen de troebele wateren der zonde.

Zij zijn het, die met hun ontwaakt geweten telkenmale op de knieën het belijden voor het luisterend oor des Heeren, dat zij verdoemelijk zijn voor Hem, maar die toch ook niet kunnen nalaten om een beroep te doen op de barmhartigheid Gods, of Hij ook genade v/il laten gelden voor recht.

Zij «worstelen, of zij ook mochten bevrijd worden van hun schulden-last, maar zij moeten tevens klagen, dat zij nog dagelijks voortgaan die 'S'chuld te vermeerderen en Gods Heiligen Geest te bedroeven.

En zij worden zoo moede en mat.

Hun ziel i-s zoo' uitgeput van den last, dien zij torsen ; hun oog is zoo moede van het zoeken naar hulp ; hun voet is zoo mat van het wandelen door dit dal van de tranen.

Zie, dit zijn de verm.oeiden en belasten, die de Heere Jezus hier roept en wien Hij ruste belooft.

Maar het zijn ook de aangevochten en bestreden zielen, die eens met den harpenaar zongen :

„Keer, mijne ziel ! tot uwe ruste weder ; Gij zijt verlost; God heeft u wèl gedaan!" maar die straks door den satan benauwd, en door helsche listen omringd, tot in uiterste engten gedrongen slechts ternauwernood nog de krachten bezitten gm het zwaard van Gods Woord den Satan in het aangezicht te slingeren.

Eens juichten zij : „want met U loop ik door een bende en met mijn God spring ik over een muur" — thans zijn door de vermoeienis van het strijden de knieën zoo slap en de handen zoo traag.

Eens was het : „De Heer' is zoo getrouw als sterk ; Hij zal Zijn werk voor mij volenden", nu dreigen zij neder te zijgen langs de bermen van het levenspad, totdat eindelijk in het midden van hun klachten de stem van den Heere Jezus tot hen doorklinkt : „O kom, kom toch tot Mij, gij vermoeide en belaste ziel en Ik zal u rust geven !"

Komen, herwaarts komen tot Hem — dat is het, wat de Heere Jezus nu van zulke vermoeiden en belasten vraagt.

Toen de Heiland op aarde was, zijn velen tot Hem gekomen, maar van de meesten kan niet worden gezegd dat zij zijn gekomen tot Hem in den zin, waarin het wordt bedoeld in ons tekstwoord.

Velen kwamen om Hem te verzoeken. Weer anderen kwamen alleen om de wonderen, die Hij verrichtte.

Er waren er ook, die kwamen omdat zij van de brooden hadden gegeten en verzadigd waren geworden.

Van al zulk komen geldt het woord, dat de Heere Jezus eenmaal Zelf heeft gezegd tot de Joden, die Hem zochten te dooden, omdat Hij een zieke - op den Sabbat had genezen-: „Gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben."

Wie dus in waarheid tot Christus wil komen, moet het leven bij Hem zoeken.

In den Hebreën-Brief wordt ons geleerd : „Die tot God komt, moet gelooven dat Hij, is, en een Belooner is dergenen, die Hem; zoeken."

Wie nu ook bij Christus ruste wil vinden, moet gelooven dat Hij ook waarlijk machtig is die rust te schenken.

De vraag dan ook, die Christus aan de vermoeiden en belasten doet om tot Hem te komen is niet anders dan de vraag des geloofs.

Hij vraagt van hen een hartelijk begeeren om tot Hem te komen in de vaste overtuiging, dat Hij machtig is om rust te geven ; en niet enkel machtig, doch ook bereidwillig.

Immers, wie niet vast overtuigd is van Zijn macht en Zijn bereidwilligheid — die zoekt het niet bij Hem.

Wie in Hem niet ziet den Zone Gods — die vraagt het schamper met spottende stem : „Zou deze Jezus mij kunnen helpen ? '

Wie het woord niet gelooft, dat Hem alle macht is gegeven in den hemel en op de aarde — die gaat, hoezeer ook vermoeid, aan Jezus voorbij en zoekt zijn hulp bij het schepsel.

Zoo ook, wie aan Zijn bereidwilligheid twijfelt, die draagt zijn last mede naar het graf om het eindelijk te laat te ervaren, dat ook de dood de ware rust niet brengt.

Soms gaat ook een zondaar zijn weg, wel wetend dat Jezus de Machtige is om hem van alle zonden-last te bevrijden, maar heidas, met een hart vol twijfel of de Heilan(^ hem wel helpen wil.

Hij ziet niet die uitgebreide armen ; hij ziet niet dat liefdevolle oog; hij kent niet de trouw van dat Middelaars-hart.

Zoo blijft hij van verre staan, tot Gods Heilige Geest leven en kracht aan de noodigende woorden van Christus bijzet en dan kan hij niet anders meer dan tot Hem vluchten.

Gelukkig, wie spoedig tot Jezus mag vluchten.

Welzalig dè zondaar, die zich niet tevreden stelt met te hooren, wat de Heiland aan anderen deed, maar Zijn rust aan de eigen ziel wil ervaren.

Toen de Heere Jezus op aarde was, stonden menigwerf velerlei hindernissen den kranken in den weg om tot Hem te komen.

Maar hoe beschamend voor u en voor mij ! Het geloof dier ellendigen overwon alle hindernissen.

Denk slechts aan den geraakte, die door het dak tot Jezus kwam.

Denk ook aan zoovele anderen, die eerst na lang verbeiden, na spannend wachten, antwoord op hun klacht ontvingen, maar des te meer smeekten om Zijn hulp, naar mate Hij oogenschijnlijk het oor voor hen sloot.

Nog altijd gaat de roepstem van den Heiland uit : „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven !"

Nu is de Heere Jezus wel niet meer op aarde, maar in den hemel, doch juist het feit, dat Hij in den hemel is, is niet tot schade der vermoeiden en belasten, maar integendeel juist tot hun nut.

Immers, nu behoeven wij niet verre te gaan om Jezus te zoeken, want Hij wil daar in het midden zijn met Zijn Woord en Geest waar twee of drie in Zijnen Naam vereenigd zijn. Hij is daar^ waar een zondaar om genade bidt. Hij is daar, waar de klacht ruischt van het gebroken hart en de zucht wordt gehoord van den verbrijzelden geest.

Gij moogt komen, als ge al het uwe maar verliest, want rijken zendt Hij ledig heen, maar aan armen bewijst Hij genade.

Zijn .genade aan vermoeiden is rust.

Het vragens-moede hart schenkt Hij verhooring. Aan de dragens-matte ziel ontneemt Hij den last.

En zoo ontvangt de moede kracht en wordt de sterkte vermenigvuldigd dien, die geen krachten heeft.

Dit tot Hem kom^ rusten in Hem ; rusten in Zijn volbrachte werk ; rusten in de victorie, die door Hem is bevochten.

De bange onrust voor den dood wijkt uit de ziel, want Christus heeft Zich aan den dood ontworsteld.

De dood kon Hem niet houden, want de dood kan enkel houden dien hij eigenmachtig aangrijpt.

Dit nu was, bij den Heere Jezus niet. Hij had het leven afgelegd van Zichzelven en daarom ook had Hij macht het wederom aan te nemen.

En nu is Zijn belofte tot de vermoeiden en belasten uit onzen tekst : „Ik zal ze allen tot Mij trekken."

Immanuël heeft Zich niet alléén ontworsteld aan den dood.

Neen, al Zijn volk heeft Hij bevrijd. Dat geeft hun rust bij het jachten van den levenstijd.

Zoo schenkt Hij hier reeds rust tegen de vreeze des doods en den schrik van het graf.

Rust — als de Satan wijst op het bezoedelde kleed van den zondaar, want Jezus vs/ijst op den mantel der gerechtigheid, waar mee Hij al Zijn volk bekleedt.

Rust — door Zijn woord : „Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die .bij Mij zijn, die Gij Mij hebt gegeven !"

Rust door Zijn belofte, dat niemand hen ooit zal rukken uit Zijn hand.

Rust, volkomen rust — in Zijn eigen land, het land van Immanuël, waar de vrede storeloos heerscht.

Zalig, wie hier waarlijk ontrust tot Christus mag vluchten.

Wee den gerusten in Sïon en den zekeren op den berg van Samaria !

Eeuwige onrust zal eenmaal hun deef zijn ! Weening en knersing der tanden.

Het is waar, dat ook voor Gods volk dit land de rust niet zal zijn, maar mag hier ook hun rust nog telkens worden gestoord — eens komt de rust van den hemel, waar geen ziel meer vermoeid is : de rust, die daar overblijft voor het volk van God.

Wapenveld.

B. N. B. BOUTHOORN.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's