Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo wordt gij ook zelven, als levende steenen, gebouwd tot een geestelijk huis. 1 Petrus 2 vers 5a.

Eera geestelijk imis.

Ge hebt zeker wel eens een huis zien bouwen. Verschillende dingen, die tot den bouw noodig zijn, vindt ge op het bouwterrein. Nu is er echter, aleer het zoover kwam, al heel wat geschied. Wat ge ziet gebeuren is niets anders dan de uitvoering van een bestek, dat reeds te voren was vastgesteld. In dat bestek is heel het gebouw uitvoerig beschreven en geen steen wordt er gelegd, die niet is overeenkomstig hetgeen in het bestek is voorgeschreven.

Zoo is het nu ook met het geestelijk gebouw van Gods onzichtbare Kerk. Ook die opbouw geschiedt naar een vast gemaakt bestek. Ook hiervan geldt : „Ik weet hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen, Naar uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen."

Ook in dat bestek is heel het geestelijk huis uitvoerig beschreven en geen steen wordt er gelegd, die niet is overeenkomstig hetgeen in het bestek is voorgeschreven. Zoo heeft dan ook de hemelsche Bouwheer, volgens het woord van Petrus, gewild dat Zijn huis zou worden opgetrokken van levende steenen. Geen andere steenen mogen worden gebruikt.

Nu is het duidelijk, dat Petrus hier allereerst een tegenstelling maakt met de levenlooze steenen van den ceremoniëelen tempel.

Zulk een tempel hebben wij echter niet meer. Voor ons geldt dus een andere^ tegenstelling, n.l. met de doode lidmaten, die ge in iedere zichtbare Kerk vindt.

Doode lidmaten zijn doode steenen. Een dood lidmaat is een onwedergeboren mensch. Hij ligt wel op het bouwterrein, waarop het geestelijk huis verrijst.

Maar de Bouwheer kon hem niet gebruiken in het gebouw.

Hij is een soort steen, die volgens het bestek niet mag v/orden gebruikt,

't Bestek schrijft voor levende steenen. Dat zijn levende lidmaten.

Wedergeboren menschen.

Nu hebben zij dat leven niet aan zichzelf te danken. Daarop wijst het woord „ook" in onzen tekst. Dat woord wijst terug naar den levenden steen Christus. Dat leven is uit Hem.

Door een verborgen band vloeit dat leven uit Hem in de, van nature, doode steenen.

Maar omdat zij dat leven nu uit Heni hebben en dus éénzelfde leven deelachtig zijn, worden ze, evenals Christus, steenen genoemd.

Daarom geldt ook van hen wat van Christus geldt. Is Hij van de menschen verworpen (vers 4), ook Zijn kinderen zijn als levende steenen onbruikbaar voor de wereld, niet geschikt voor den bouw van het leven.

Door de wereld verworpen, maar bij God uitverkoren. Ook dat zegt Petrus van Christus, en ook dat geldt dus van het verworpen volk.

Ja. meer nog. WantT zéf f-pmïM'''^»^ Christus, dat Hij bij God dierbaar is, ook die levende steenen zijn in Hem, dierbaar bij den Vader, die ze bev/aart als de appel van Zijn oog.

Maar in Christus.

In zich zelf en in eigen oog verworpen. Niet waardig een uitverkorene te zijn. Niet dierbaar, maar verachtelijk.

Zoo wordt het in het oog van die levende steenen een wonder dat God hen heeft verkoren.

En dat nu zijn de kenmerken van levende steenen.

Als ge deze kenmerken mist, zijt ge nog .een doode steen.

Misschien ligt ge wel op het terrein der Kerk. Maar als ge d, ood blijft wordt ge straks weggeworpen. Alleen levende steenen gebruikt Christus voor den opbouw van Zijn Kerk.

Deze levende steenen nu, zegt Petrus, worden gebouwd.

Bouwen is het opstapelen der steenen op elkander. Het gevolg daarvan is, dat de eene steen den ander draagt, terwijl tenslotte alle gedragen worden door het fundament.

Met dit beeld tracht nu Petrus de geestelijke dingen-ons duidelijk te maken

Ook de levende steenen worden gebouwd.

Ze worden op elkander gelegd en tevens in onderling verband, want een hoop los op en naast elkander gelegdesteenen vormen nog geen gebouw.

Zoo is er een onderlinge band tusschen de levende steenen van het geestelijk huis.

Wel dikwijls gedeeldheid wat het uitwendige betreft. Men komt immers in verschillende gebouwen van doode steenen samen.

Maar toch is er één band, één hecht cement dat alle levende steenen doet saamkleven.

En van die levende, onzichtbare Kerk die voorwerp des geloofs is, geldt het : „Een eenige is Mijne duive."

Ook dragen deze geestelijke steenen elkander, evenals bij een gebouw.

Men draagt elkanders lasten, al is het met veel gebrek. Men verdraagt elkander in zijn zwakheden en gebreken. Men draagt elkander door liefde en gebed.

En tenslotte hebben allen dit ^gemeen, dat zij steunen op het ééne fundament Jezus Christus, tot welken komende als tot een levenden steen, van de menschen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar.

Maar tot bouwen behoort nog meer.

Menige steen moet eerst worden pasklaar gemaakt. Ge hebt zeker wel eens gezien, dat de metselaar met zijn truffel er heele stukken afslaat.

Zoo is het ook met de levende steenen. De Heere hanteert voor Zijn volk de truffel van Woord en Geest, en dan moeten er heele stukken af.

Zoo moet er bijvoorbeeld den hoogmoed, die zoo diep in ieder mensch zit ingeworteld en zooveel ellende teweeg brengt, worden afgeslagen.

Dan moet er weer een stuk eigenliefde of eigendunk en, zelf-kunnen af.

En als de Heere komt doorwerken met Zijn Geest, dan wordt van die levende steenen ook nog het gebed afgeslagen en hun tranen en hunne ervaringen.

Ja, er moet wat afgehakt aleer de te worden gelegd.

Menige levende steen denkt zoo spoedig dat het genoeg is.

En geen wonder, want dat pasklaar maken voelt een levende steen. Het doet pijn.

Maar noodig is het.

En een dbode steen voelt niet.

Voelt zelfs niet de noodzakelijkheid van deze dingen. En ziet, als die steen dan pasklaar Is, wordt hij ingevoegd. Dan legt de Bouwheer hem op de juiste plaats.

ledere steen krijgt zijn eigen plaats.

De een dicht bij het fundament, de ander er ver van af. De een in den voorgevel, de ander in' den achtergevel. De een ontvangt veel genade, vele genietingen, de ander minder.

De een vele gaven, de ander weinige. Maar toch, als de levende steenen v/aarlijk op hun plaats zijn, zijn ze tevreden. Dan achten ze een ander uitnemender dan zichzelf. Zoeken geen eigen roem. Dan is het:

Alle roem is uitgesloten, Onverdiende zaligheên, Heb ik van mijn God genoten, 'kRoem in vrije gunst alleen.

Er staat ook : wordt gebouwd, of laat u bouwen. De levende steen is als leem in de hand van den pottenbakker.

Zoo vorden zij gebouwd en dat wel „tot een geestelijk huis."

We zien hier dus weer de tegenstelling met den Oud-Testamentischen tempel, die een stoffelijk huis was. Deze tempel is slechts zinnebeeld van het geestelijk huis.

Nu ligt het voor de hand, waarom dit huis een geestelijk huis wof dt genoemd.

Immers de steenen zijn geestelijke steenen.

Ze zijn door den Geest Gods bewerkt. De truffel des Geestes heeft ze behouwen.

Door Gods Geest zijn ze ontdekt, als armen met goederen vervuld.

Geen stoffelijke, maar geestelijke handen hebben ze ingevoegd in het geestelijk gebouw.

De Geest des Heereri heeft de' band gelegd aan God en aan elkander.

Het cement des geloofs plaatst het gebouw in zijn voegen.

De Geest des Heeren heeft de steenen doortrokken. En die Geest wijkt nimmer van hen, ook al zuchten ze met David : „Neem Uwen Heiligen Geest niet van mij."

Geestelijk is dat huis en daarom wordt God er in aangebeden in geest en waarheid.

Hoe meer de Kerk nu van dit geestelijke openbaart, hoe beter.

Uiterlijke pracht vermindert het geestelijke. -

Vandaar dat in druk de Kerk het meest geestelijk is.

En wat dan van de Kerk in haar geheel geldt is ook van toepassing op ieder lid, op iederen levenden steen afzonderlijk. „Eer ik verdrukt werd dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uwe geboden."

Toch is er overeenkomst tusschen den Oud-Testamentischen tempel en dit gees telijk huis.

In den tempel woonde de Heere.

Hij toonde er Zijn tegenwoordigheid. Zoo woont de Heere in Ziin volk en doet ieder afzonderlijk van Zijn tegenwoordigheid genieten.

Boven het verzoendeksel toonde Hij Zijn heerlijkheid. En in het geestelijk huis wordt de heerhjkheid Gods aanschouwd in de verzoening door Christus.

Daar aanschouwd de heerlijkheid Zijner deugden.

Daar genoten Zijn gunst en gemeenschap.

Maar ook is er een scherpe tegenstelling.

De tempel was stoffelijk. En wat uit stof is neemt een end, door den tijd, die alles schendt.

Doch deze geestelijke tempel is eeuwig De levende steenen zullen eeuwig leven.

De wereld gaat voorbij en hare begeerlijkheid.

Maar die den wil van God doet blijft tot in eeuwigheid.

Ik weet hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen.

Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen.

Zoo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken.

Zoo min zal Uwe trouw ooit wank'len of bezwijken.

En nu nog een vraag tot u persoonlijk.

Zal ook uw gebouw in eeuwigheid rijzen ?

Of zal het een eeuwige ruïne zijn ? Zijt gij reeds een levend mensch ?

Zijt gij reeds een geestelijk mensch ? Kent gij de werking des Geestes, zich openbarend in wedergeboorte en bekeering, in afbreken en laten opbouwen ?

Zonder deze dingen te leeren kennen zult ge een eeuwige ruïne zijn.

Ge zijt reeds een ruïne. Weet ge wat dat is ?

Een overblijfsel van vroegere heerlijkheid.

Waarin allerlei ongedierte zich ophoudt en een verblijf kiest.

Weet ge wat nu moet plaats hebben ? Met zulk een ruïne kan God niets beginnen.

Die moet afgebroken. Gij moet er aan, met al uw begeerten en neigingen.

• Zij dat dan uw bede. En als ge een levende steen zijt, weet dan, dat die wetenschap geen grond kan zijn.

Laat u bouwen.

Laat de Heere de stukken er maar afslaan.

Ook de stukken van uw gebed en ervaring.

Zoo alleen kunt ge gelegd worden op den hoeksteen Christus.

Dan wordt ge door Hem gedragen.

Dan moogt ge met vrede en blijdschap uitzien naar dat gebouw, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.

Gr.-A.

Gr.-A.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's