Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De antithese.

Bij het groote politiek debat, dat de vorige en ook deze week als inleiding op de beraadslagingen der Staatsbegrooting in de Tweede Kamer gevoerd werd, is een onderwerp opnieuw aan de orde gesteld, dat om zijn groote belangrijkheid voor de ontwikkeling der beginselen onder ons volk van ongemeen gewichtige beteekenis blijft.

iDit onderwerp is de realiteit van de tegenstelling in ons volksleven die wordt - «cj.rs^'juiu nice uen naam van antitnese. Door den leider van de Sociaal Democraten, en bij hem voegden zich de voormannen der onderscheidene vrijzinnige groepen in de Kamer, werd de klacht geuit, dat de verkiezingen in Juli van dit jaar waren ontaard, doordat ook bij deze verkiezingen de antithese weder op den voorgrond was gesteld.

Terecht herinnerde de heer Colijn er aan, dat de scheidingslijn, waarop de aandacht was gevestigd, inderdaad niet kunstmatig is, maar dat die scheidingslijn een ernstige realiteit is in het leven van ons volk.

Reeds heeft de liberale Minister Cort van der Linden de realiteit der antithese gevat, toen hij in zijn nog altijd merkwaardig geschrift : „Richting en beleid der Liberale Partij" deed uitkomen, dat aan de eene zijde zij staan, die zich op politiek gebied bij hunne handelingen laten leiden alleen door de menschelijke rede, terwijl aan de andere zijde zij staan, die als grondslag aanvaarden de Goddelijke openbaring.

In een kloek getuigenis stelde de leider der Anti Revolutionaire Partij het vereenigingspunt der rechtsche groepen in de Kamer voor het. iJolitleke terrein D

Dit vereenigingspuntTconit, zoo zeide hij, uit in de belijdenis van een God Almachtig, den Schepper van hemel en aarde, voor Wien wij ons buigen, ook op * het terrein van het politieke 'leven. Wie met den aanhef van de Apostolische geloofsbelijdenis zijn geloof belijdt in een Almachtig God, den Schepper van hemel en van aarde ; wie dagelijks de bede op de lippen neemt : „Uw wil geschiede gelijk. in den hemel alzoo op de aarde", die beeft daarin een uitgangs punt, ook voor zijn politiek denken en voor zijn politiek handelen. e v w d m

Tegenover hen, die niet willen erkennen, dat de grond en de bron van alle gezag worden gevonden in de goddelijke souvereiniteit, in de Almacht, die heerscht over alles, wat leeft en beweegt op deze aarde, staan zij, die die souvereiniteit wel aanvaarden, die gelooven, dat God zich in Zijn Woord heeft geopenbaard en dit Woord ook aanvaarden als richtsnoer voor hun leven. d k b h g h

En wie dat Woord als richtsnoer voor zijn leven aanvaardt, stelt zijn eigen den ken en handelen ook onder de tucht van dat Woord, die ziet zoowel den enkelen mensch als de gemeenschap, die ziet de rpeping en de taak van de Overheid in v l a e s het liclit va|i^4^t Woord.

En, zoo eindigde de heer Colijn dit gedeelte vaij. zijn rede, dat Woord heeft invloed op zijn inzicht inzake de opvoeding der kinderen, oefent invloed uit ter zake. van schuld en straf, inzake huwelijk en huisgezin en bepaalt zijne oj)vatting#n m, ^t betrekking tot de juiste verhouding tusschen de rechten van het individu en de eischen van de gemeenschap.

Wij, zijn den leider van de Anti Revolutioïiaire Partij dankbaar voor zijn kloek ivoord in de Kamer en voor zijn heldere uiteenzetting van de beide levensrichtingen, die zich ook in ©nze dagen openbaren. - ^rilil^

Alleszins juist was het, wat hij tenslotte nog opmerkte ten opzichte van de sterke actie, waarmede de humanistische geestesstrooming zich in ons land gekeerd heeft tegen de christelijke grondslagen en de christelijke elementen in ons volksleven. Die humanistische geestesstrooming bestond al vóór de reformatie en is blijven doorloopen na de reformatie, maar zij heeft eerst in het midden van de 19de eeuw zich gericht op de ondermijning van de christelijke elementen in het leven van ons volk en van ons Staatsbestuur.

De antithese is niet geboren uit den schoolstrijd. Neen, het is precies andersom. Die tegenstelling in levensbeschouwing was er en deze heeft geleid tot den strijd om de opvoeding van bet kind.

Kentering.

Bij meer dan eene gelegenheid hebben wij onze bezwaren kenbaar gemaakt ten opzichte van het aanhangige wetsontwerij)' tot „technische herziening van de Lager Onderwijswet 1920."

Edn onzer gewichtigste bedenkingen betrof de schrapping van artikel 100 der wet, waardoiir aan de Openbare als aan de Bijzondëfe School de gelegenheid wordt; ontnorüen om onverplichte Jeerkrachten aan'te stellen. Deze gelegenheid moet o.i; tot eiken prijs openblijven. Want met deze wijziging staat of valt de vrijheid van ons Christelijk Onderwijs.

Dat wij in dit ons bezwaar niet alleen staan, bewijzen ook de verschillende ingezonden stukken, die zoo nu en dan in het Christelijk Historisch dagblad „D e Nederlander" voorkomen, laatst nog in het nummer van 13 November, waarin een pleit gevoerd wordt voor het stuk gewaagt van het onrecht dat door de technische herziening aan duizenden kinderen wordt aangedaan, die gedwongen zullen worden minderwaardig onderwijs te ontvangen.

Nu is het bekend, dat „De N e d e r-lande r" het voor den Minister van Onderwijs heeft opgenomen, althans niet de ernstige bedenkingen onderschrijft, welke door de Anti Revolutionaire pers zijn-geuit geworden. Gelukkig schijnt hierin kentering te komefi, want ials onderschrift onder het genoemde ingezonden stuk van 13 November-plaat-st de redactie deze opmerking, dat reeds veel gewonnen zou zijn als, mét behoud van artikel 100, vrijheid zou blijven voor de plaatselijke Besturen, om boven het wettelijk maximum, onderwijzers voor eigen rekening aan te stellen. Dit is de eerste stap in de goede richting.

is dit zoo?

In zijn rapport over het wetsontwerp-D e Visser schrijft de Schoolraad :

Ernstig bezwaar rijst tegen de bepaling, dat op wachtgeld gestelde onderwijzers, als zij tegen hun wil benoemd worden aan een Openbare School, door het niet aanvaarden vandie benoeming hun wachtgeld zullen verliezen.

Is dit zoo ? H^t zal noodzakelijk zijn daarnaar een onderzoek bij de regeering in te stellen.

Zeker, ook wij zijn voor beperking van onderwijsuitgaven. Maar als-'deze weg tot bezuiniging werd ingeslagen, dan zouden wij weigeren op dit punt met de regeering mede te gaan. Het gaat hier om de consciëntié van den onderwijzer. '•'

I De ondérwijs-weÉgeving.

In h^t voorloopig verslag met betrekking fpi' hoofdstuk V. A. van de staatsbegro.Q|, ing voor 1923, handelend over het ÓlK/^rwws zijn enkele opmerkingen gemaakt door - Kamerleden, , - welke we hier laten volgen:

1. Opgemerkf-werd, dat van een streven naar bezuliiiging, als bestaat ibij de lager oji derwifs-wetgeving nog nie-ts bemerkt wordt., in deze begrooting ten aanzien van het^/joojere/', het middelbaar en 't niiverheids-, en hartdels onéenviïs', sommige ledign. betreurden, dat het lager onderwijs voorshands alleen de lasten der bezuiniging moet dragen. 2. Vele leden, die de wenschelijkheid van vereenvoudiging in onze onderwijswetgeving erkenden, wenschten op te merken, dat daarbij de pacificatie op onderwijsgebied niet mag worden geschonden en aan de gelijkstelling van bijzonder-en openbaar onderwijs niet mag worden geraakt. : ^^Ï .(fe

3. Den minister werd-ïh'overweging gegeven op gezette tijden besprekingen te houden 'met personen uit de kringen van het bijzonder onderwijs, die van tevoren gelegenheid zouden moeten hebben den minister opgaaf te doen van de punten, die zij zouden willen bespreken.

4. De meening werd geuit, dat de Onderwijsraad ten spoedigste dient te worden opgeheven, daar niet is gebleken, dat deze instelling in.een behoefte voorziet. Deze meening werd door anderen bestreden.

; ."5. Hooger onderwijs. Vele leden-twai-eh-van oordeel, dat er meer nog dan vroeger reden is, de vraao-te stellen, of de regeling van-pnsf hooger onderwijs niet grondig moet worden herzien. Herh; pldelijk is er vroeger on gewezen.j dat 4-, volledig uitgeruste universiteiten .voor ons land te veel is. Binnen niet te langen tijd is bovendien te verwachten de uitbouw van de Vrije Universiteit en de oprichting van een Katholieke, waardoor het teveel nog, meer in 't oog zal springen. Men achtte het hoog tijd, dat de overheid zich met de zaak bezig hield. Men vroeg den minister een staatscommissie te willen benoemen, ten einde na te gaan, hoedanige wettelijke regeling zou kunnen bevorderen, dat eenerzijds er voldoende openbaar hooger onderwijs in ons land zij, anderzijds zonder te groote offers" voor de schatkist het bijzonder universitair onderwijs zich vrijelijk kunne ontwikkelen.

6. Middelbaar onderwijs. Eenige leden waren van meening, dat door de sterke toeneming van het aantal hoogere burgerscholen te veel leerlingen worden onttrokken aan de m.u.l.o. en de u.l.o. scholen, die over het algemeen beter geschikt zijn om bruikbare personen op te leiden voor handel en industrie.

7. Lager onderwijs. Verscheidene leden achtten het bezv/aarlijk, bij deze begrooting te treden in algemeene beschouwingen, betreffende het beleid der regeering inzake het lager onderwijs. De richting, welke de minister te dien aanzien vooT de naaste toekomst vvenscht in te slaan, komt voornamelijk tot uitdrukking in het bij de Kamer ingediende wetsontwerp tot wijziging van de Lager-Onderwijswet. Terwij men derhalve op de punten, bij dat wetsontwerp ter sprake komende, thans meende niet te moeten ingaan, wenschten verscheidene leden te verklaren, dat zij bereid waren den minister krachtig te steunen in zijn streven naar beperking der uitgaven voor het lager onderwijs mits zulks niet gepaard zou gaan met een vermindering van het nuttig effect van dat onderwijs.

Gevraagd werd hoe de werking is van het z.g. stopbouw-wetje. Eenige leden kwamen op tegen de wijze van toepassing dier wet.

Vele leden drongen met klem aan om weer vrijheid te laten in het 5e en 6e leerjaar een vreemde taal te onderwijzen. Verscheidene leden drongen er op aan het voorgeschreven aantal van ten minste 14 uren waarin op U.L.O. scholen les moet worden gegeven in de vakken van het lager onderwijs tot 10 te verminderen. Volgens sommige leden zou met het oog op de tijdsomstandigheden voorloopig geen sprake kunnen zijn van invoering van het 7de leerjaar. Vi^rscheidene Jeden hadden bezwaar tegqn de wijziging van de eischen voor de oprichting van een bijzondere school. Met de verhooging. van het thans daarvoor vastgestelde-ièantal leerlingen konden zij niet meegaan. Zij achtten de voor gestelde wijziging in strijd met de paclf)eatie. Andere leden konden zich^hiermede niet vereenigen. Sommige leden die wel wilden meegaan met eenige verhooging waren echter van oordeel dat de voorgestelde verhoo^ing te ver gaat.

Verscheidene andere leden waren van oordeel dat de bezwaren tegen te groote klassen sterk overdreven zijn. Voor de kleine scholen echter zal inderdaad een andere schaal moeten worden ontworpen ; daar moet men zoo spoedig mogelijk tot drie onderwijzers kunnen komen. Anders zal het onderwijs ten plattelande al te zeer de nadeelen van de voorgestelde wijziging .ondervinden.

Verscheidene leden kwamen op tegen het schrappen van het woord „tenminste" in artikel 28. Moest hierin inderdaad een verlpd worden gezien, zoowel voor gemeente-als schoolbesturen, om uit eigen middelen surnumeraire onderwijzers aan te stellen, dan achtten zij een dergelijke inbreuk op de.autonomie der gerneentebesturen en op de vrijheid der schoolbesturen onaannemelijk. Vrij algemeen werd bezwaar gemaakt tegen de breed opgezette inspectie bij het lager onderwijs, waarvoor de kosten sedert de invoering der Lager-Onderwijswet enorm zijn gestegen. Zoo ergens, dan kan hierop veel worden bezuinigd, vooral oqk door .wijziging van de inrichting der'.inspe^Me, waardoor deze wordt een: instituiit, dat de scholen en het onderwijs inderdaad inspecteert.

Gevraagd werd of de Minister de bestaande onzekerheid aangaande de opleiding der onderwijzers zou kunnen wegnemen.

8. Bewaarschoolonderwijs. Aangedrongen werd op wettige regeling van liet bewaarschoolonderwijs. Het voorloopig verslag, dat op 23 April 1921 uitgebracht werd, bleef nog steeds onbeantwoord. Door deze onzekerheid wordt , het werk der Vereenigingen verlamd, daar ook de gemeentebesturen geen stgun verleenen, nu zij niet weten, waaraan zij toe zijn. Andere leden drongen op intrekking van bedoeld wetsontwerp aan.

9. Lichamelijke oefening. Verscheidene leden waren van meening, dat, nu de ideëele belangen door het streven naar bezuiniging allicht eenigermate zul len worden gedrukt, het moeilijk aangaat, zoo hooge bedragen ten behoeve van lichamelijke opvoeding en van Sportvereenigingen beschikbaar te stellen.

Etezuiniging opleiding Onderwijzers.

In „de School met den Bijbel" van 9 November 1922 lezen we enkele cijfers betreffende de „Rijksuitgaven-voor de opleiding." Daar staat dat in 4919 de Rijksuitgaven gemiddeld vooreenkweekeling(e), die de onderwijzersakte verkreeg, als volgt is : !•

een kweekeling van een.'Rijks-' kweekschool kost het: Rijk ƒ 5805.— een kweekeling van een Gemeentelijke kweekschool kost het Rijk „ 1542.— een kweekeling van een Prot. kweekschool kost het Rijk „ 1745.— een kweekeling van een R. K. kweekschool kost het Rijk „ 2524.— een kweekeling van een Rijksnormaalles kost het Rijk „ 2032.— een kweekeling van een Bijz. normaalles kost het Rijk „ 646.—

„De School met den Bijbel" merkt hierbii OD. dat geen vergeliikiner der ODleidingskosten tusschen die van eene Rijks-en Gemeente-kweekschool gemaakt kan worden, daar de gemeenten evenals de Bijzondere Kweekscholen Rijksbijdragen ontvangen, waardoor net alle kosten gedekt worden.

Maar waar de aandacht op gevestigd wordt is het groot verschil dat er blijkt te bestaan tusschen de gemiddelde Rijksbijdragen aan Protestantsche en die aan Roomsch Katholieke Kweekscholen ; 't welk ten deele kan worden verklaard uit het verschil tusschen de gemiddelde aantallen kweekelingen die de scholen bezoeken. jl^i^^^Pi; ^

Daaromtrent zegt het'bovengenoemd Schoolblad dan :

„De 19 Christelijke Kweekscholen telden gemiddeld 58 leerlingen, de 39 R.K. Kweekscholen gemiddeld 53 leerlingen.

Bij elk dezer groepen treffen we miniatuur-inrichtingen aan. Eene Christelijke Kweekschool staat genoteerd voor 24, , en een R.K. voor 25 leerlingen !

In ééne gemeente treffen we, naast eene R.K. Kweekschool voor jongens, twee voor meisjes aan, deze laatste onderscheidenlijk 57 en 59 leerlingen tellende.

In eene andere gemeente zijn eveneens twee R.K. Kweekscholen voor meisjes, met respectievelijk 74 en 42 leerlingen.

In een derde weer twee R.K. Kweekscholen voor jongens met 47 en 42 leerlingen.

In een vierde behalve een Kweekschool voor jongens weer twee voor meisjes met 59 en 43 leerlingen.

Op dit opleidingsterrein valt nog heel wat te 'bezuinigen.

De Rijkskweekscholen hebben klassen van 24 leerlingen.

Is het dan geen krachts-en geldverspilling een staf van leeraren voor 24 of 25 kweekelingen, over vier klassen verdeeld, aan te houden.'*

Wij willen hier niet veel aan toevoegen. Maar wij weten bij ervaring, dat op dit terrein zeer zeker veel te bezuinigen valt. • - •

En men zal goed doen eens-te overwegen of de Rijkskweekscholen'met een doorsnee van 24 leerlingen zoo maar mogen worden vrijgelaten bij al het geld verspillen. En men zal bij het Bijzonder Onderwijs krachtig moeten - tegenstaan en tegengaan, dat er gesplitst en nog eens gesplitst wordt, waar samenwerking heel goed mogelijk is. Protestanten en Roomschen en vooral de laatsten moeten dan maar eens wat leeren de zuinigheid t^ betrachten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's