Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reorganisatie of Modus Vivendi.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reorganisatie of Modus Vivendi.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV. {Slot)

Dat reorganisatie bij Hoedemaker meer beteekent dan een terugkeer van de onschriftuurlijke bestuursorganisatie tot de presbyteriale kerkinrichting is gemakkelijk uit zijn geschriften aan te toonen. Reorganisatie beteekent voor hem de bekeering der Kerk tot den levenden God. In zijn „Wat staat de vrijmaking der Kerk in den weg ? " deelt hij de tegenwerping mee, door sommigen gemaakt, dat n.l. reorganisatie prematuur zou zijn. Deze tegenwerping stelde hem zeer teleur, o.a. ook „omdat ze een kern van waarheid bevatte, die zeer vele voorstanders der reorganisatie, tot mijn ergernis en mijn verbazing scliijnen voorbij te zien. Dit is in mijn oog het kenmerk van het kerkelijk farizaeisme, dat nog evenals de Joden in Jezus' tijd in de meening verkeert, dat men gebaat zou zijn met een zuivere uitwendige verandering zonder waarachti­ge bekeering." 1) Hoedemaker begrijpt zeer goed, dat de Kerk, zooals ze heden is, niet past in een presbyteriale kerkinrichting ; daarom is het noodig, dat ze in een weg van waarachtige bekeering en verootmoediging tot God terugkeert. Dit doet hem zelfs schrijven : „Indien wij een middel wisten om de Hervormde Kerk van heden om te tooveren in een niet langer geadministreerde Kerk, die haar eenheid in engeren en in ruimeren kring naar het voorschrift der vroegere kerkorden openbaarde, zouden wij onder de laatsten zijn om van dit middel gebruik te maken. De vrijheid is een begeerlijk goed, maar niet ieder kan, niet ieder wil vrij zijn en niet ieder verstaat de kunst het goede op Gode waardige wijze te gebruiken." 2)
Me dunkt : dit is duidelijke taal. Men kan ijveren voor reorganisatie als eisch des Heeren, maar de Hervormde Kerk, zooals ze heden bestaat, kan maar niet zoo van de bestuursinrichting tot de presbyteriale kerkinrichting terugkeeren evenmin als de zondaar tot een godvruchtig leven kan komen zonder inwendige vernieuwing des harten. De Kerk is daarvoor te ver afgedwaald.
Terloops zouden we dr. Kr. willen vragen : „Wanneer wordt dit in de Geref. Kerk op den voorgrond gezet ? " Tegen farizaeisme, dat uit valsche scheiding voortkomt, wordt gedurig gewaarschuwd ; ieder, die voor een modus Vivendi pleit, wordt er van verdacht. Wanneer zal men eens gaan waarschuwen tegen het farizaeisme, dat Hoedemaker in zijn aangehaald woord teekende en dat hij in zoovele voorstanders van reorganisatie ontmoette ?
Wanneer iemand jaren achtereen gebonden is geweest, kan hij, wanneer hij ontbonden wordt, niet onmiddellijk loopen ; hij moet weer leeren te loopen. Dat geldt ook van de Kerk, die reeds meer dan een eeuw door de Bestuursinrichting gebonden is. De Hervormde Kerk kan niet zoo maar tot de presbyteriale kerkinrichting terugkeeren, zelfs niet al werd allerwege de wensch daarnaar gehoord. Er moet gezocht naar een weg van geleidelijken overgang. Die weg is voor ons een modus vivendi ; ook Hoedemaker zag gedurig geen anderen weg. Ds. Lingbeek haalt in de Geref. Kerk van 21 December 1.1. wel eenigszins triumfeerend een woord van Hoedemaker aan, waarin deze heeft geroepen : „geen scheiding, geen boedelscheiding, geen modus vivendi-geknutsel enz., maar de eenvoudige toepassing van het Gereformeerde Kerkbegrip", maar dit is niet afdoende.
Ik kan op het oogenblik niet beoordeelen in welk verband Hoedemaker dit heeft geschreven, wijl ik het geschrift (Op het fundament) waaruit het woord is aangehaald, tot nu toe nimmer heb machtig weten te worden. Indien het echer waar is, dat Hoedemaker toen van een modus vivendi in het algemeen niet weten wilde (wanneer is dit woord geschreven ? ) dan kan ik tevens verzekeren, dat hij later daarvan is teruggekomen. Immers in zijn laatste kerkrechterlijk geschrift uit den jare 1906 schrijft hij aan het adres van M. Etienne Giran, Waalsch predikant te Amsterdam : „Ik eindig met de hoop uit te spreken, dat dit uwerzijds zal worden gevoeld, opdat men een afdoende bespreking zal kunnen erlangen in verband met een tijdelijken modus vivendi en indien het onverhoopt noodzakelijk mocht blijken, een vreedzaam uiteengaan." 3). Aan de noodzakelijkheid van het laatste gelooft hij nog niet; hij hoopt dat in den weg van een modus vivendi velen, die nu tegenover elkander staan, tenslotte elkander toch nog vinden zullen ; zooals we de vorige keer schreven is een modus vivendi het begin van een nieuwe ontwikkeling, waarvan het einde niet vooruit is aan te wijzen ; mocht echter het einde uitwijzen, dat een vreedzaam uiteengaan noodzakelijk is, dan deinst Hoedemaker, blijkens zijn bovenaangebaald woord, daarvoor niet terug.
Wanneer wijst de Geref. Kerk op deze lijn in Hoedemaker's geschriften ? Wanneer zal ze er ernst mee maken om ook deze lijn door te trekken ? Zelfs in het woord, door ds. L. aangehaald, schrijft H. : „wij behoeven alleen een middel te vinden om een toestand van overgang te verkrijgen, waarin kan ds. L. ons zeggen, welk dit middel volgens hem is ? Het is meer dan noodig, dat de Geref. Kerk ons dienaangaande inlicht, want tal van Confessioneelen zien niet in, dat zulk een middel en zulk een toestand van overgang vereischt wordt, misschien onder invloed van de Geref. Kerk, die over deze dingen meestal zwijgt.
Natuurlijk is in het woord van ds. Kr. dat de gedachte aan modus vivendi bij Hoedemaker door de gedachte aan reorganisatie verdrongen werd, eenige waarheid gelegen, maar in de eerste plaats moet op de verklaring daarvan gelet worden en in de tweede plaats zijn beide gedachten ook voor H. geen tegenstellingen, zooals we duidelijik mee­nen aangetoond te hebben.
Dat de reorganisatie-eisch bij hem op den voorgrond staat, is eenerzijds daaruit te verklaren, dat hij gedurig merkte hoe weinigen het onschriftuurlijke en alle ontwikkeling doodende van de tegenwoordige bestuursorganisatie inzagen. Indien de besturen de belijdenis maar handhaafden, zouden velen met de bestuursinrichting tevreden zijn. Dit gebrek aan inzicht in het wezen en dé roeping der Kerk deed hem gedurig den nadruk leggen op reorganisatie.
Anderzijds vindt het zijn verklaring in zijn eigenaardig karakter, waarover we boven schreven. Modus vivendi is een practisch middel om tot een bepaald doel te komen, maar Hoedemakers karakter leent zich er niet toe om zich diep met de practijk bezig te houden. Hij ziet liever vol verlangen, naar den bergtop in de verte, dan dat hij den weg wenscht af te teekenen, die naar dien bergtop leidt, hij vermeit zich in de uiteenzetting der beginselen.; hoe deze in de practijk toe te passen ? Hij wenscht niet altijd een antwoord daarop te geven, zoodat hij zelfs errgens schrijft.: „Het is soms een voordeel. Om bij machte te zijn een zuiver beginsel in de gegeven omstandigheden te kunnen toepassen, maar plaats te moeten maken voor hen, die dichter bij de werkelijkheid staan."
Eén vraag van dr. Kromsigt rest ons nog ter beantwoording, n.l. hoe wij over de doleantie en dr. Hoedemakers houding daartegenover oordeelen. Met een gerust geweten kan ik hem verzekeren, dat ik met met Hoedemakers beginselen, in dien strijd verdedigd, volkomen eens ben, zoodat ook m.i. het zwaartepunt der fout niet in het breken met de bestuursorganisatie, maar in ihet breken met het Kerkverband is gelegen, waardoor de doleantie werkelijk op scheiding is uitgeloopen, hetgeen al zeer duidelijk in uitgekomen in 1905 bij de wijziging van Artikel 36, toen de Geref. Kerken gedaan hebben alsof de drie formulieren hun eigendom waren en niet de belijdenis vormden van de gansche Geref. Kerk, zooals die ook leeft in de Hervormde Kerk onder de bestuursorganisatie en eveneens in de Chr. Geref. Kerk en de oud-Geref. Gemeenten.
Maar ik wil niet nalaten te zeggen, dat tot die beginselen van Hoedemaker ook behoort, wat in deze zijn woorden ligt uitgedrukt dat „verwarring tusschen Kerk en Kerkbestuur de Overheid parten heeft gespeeld in 1887, als deze de macht van het zwaard ter beschikking stelt van de Besturen in strijd met den wil van de plaatselijke Kerk." 5). De doleantie veroordeelerde, veroordeelen wij evenzeer èn het optreden der Besturen èn het optreden der Overheid in die dagen.
Dit is, dunkt me, genoegzaam om te doen zien, dat wij geen nieuwe doleantie wenschen. Toen is de scheiding gemaakt, o.i. moet de scheiding tusschen hen, die uit gansch verschillend levensbeginsel leven en welke scheiding op den duur toch niet uit kan blijven, zich in den weg van natuurlijke ontwikkeling voltrekken. Voorzoover ik het nu zien kan, geeft alleen een modus vivendi daartoe gelegenheid.
Bovendien kan ik dr. Kr. verzekeren, dat ik niet allereerst een modus vivendi begeer om tot opheffing van de tegenwoordige valsche eenheid te komen, maar veel meer om de positieve zijde der zaak, n.l. om verlost te worden van den tegenwoordigen machtsstrijd en den weg te banen, waarlangs het kerkelijk leven opnieuw tot gezonde ontwikkeling kan komen in overeenstemming met zijn aard en wezen, d.i. dus ook in gebondenheid aan den Christus en Zijn Woord. Of om het in andere woorden uit te drukken: om den strijd van het terrein der Kerk, waar tenslotte altijd de meerderheid, de macht beslist, over te brengen naar dat van de theologie, waar gestreden kan worden met het zwaard des Geestes, d.i. Gods Woord.
R.

J. G. W.


1) Dr. Hoedemaker aw. pag. 13 (Cursiveering van mij, W.)
2) Dr. Hoedemaker', Advies inzake de Reorganisatie 1903, pag. 60.
3) Dr. Hoedemaker. Wat staat de Vrijmaking der Kerk in den weg, pag, 7, (Cursiveering van mij, W.)
4) Dr, Hoedemaker, Advies etc, pag. 65. (Cursiveering van mij, W.).
5) De Congresbeweging, pag. 32.

P.S. In de „Geref. Kerk" van 11 Januari gaat ds. Lingbeek reeds op ons eerste artikel in en schenkt naar zijn zeggen andere thee dan wij. Of ze werkelijk klaarder is ? De lezer, die beide stukken vergelijken kan, beantwoorde zelf de vraag. We merken op, dat nóch onze vraag, hoe dr. Hoedemaker reorganisatie-eisch en modus vivendi èn in 1886 èn in 1906 vereenigen kon, nóch de vraag, waarom de Confessioneelen nooit Hoedemakers advies om de plaatselijke Gemeenten het initiatief te laten nemen inzake reorganisatie opvolgden, beantwoord wordt in de Geref. Kerk.
Dat wij het natuurlijk en onverbreekbaar verband tusschen de plaatselijke Kerken handhaven, blijkt uit dit artikel voldoend. De beschuldiging van independentisme is volkomen ongegrond.
Ds. Lingbeek maakt echter in zijn aanhaling van Hoedemaker (men kan ze vinden op pag. 165 van „De Kerk en het moderne Staatsrecht") een kleine verandering, die voor ds. Lingbeek teekenend is. Hoedemaker schrijft van zuster-Kerken ; Lingbeek in een woord met kleine zusterkerken ; Hoedemaker schrijft Hervormde Kerken (meervoud) ; Lingbeek haalt aan alsof er enkelvoud stond, n.l. Hervormde Kerk. Men ziet hier iets van de bril, waardoor ds. Lingbeek de werken van Hoedemaker leest.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Reorganisatie of Modus Vivendi.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's