Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Kerk.
VII.
Bij de nieuwe wijze van Kerkregeering, door den Koning aan de Gereformeerde Kerken wederrechtelijk opgelegd, kwam uit, dat hij leefde uit den geest die in Duitschland gevonden werd. Luther heeft het immers nooit zoover gebracht als Calvijn, ook op het gebied van het Kerkrecht niet. En zoo komt 't, dat in Duitschland, in de Luthersche Kerk, leenstelsel van Kerkregeering gevonden werd, waarbij de Vorst des lands in kerkelijke zaken zoo goed als alles te zeggen had. De wereldlijke Overheid moest daarbij zorg dragen, dat het volk bij de Kerk bleef en dat de Kerk voor het volk ingericht werd. Met dit Nationale of Consistoriale stelsel — zooals het Duitsch-Luthersche systeem van Kerkregeering wordt aangeduid — was het beginsel van de volkssouvereiniteit in de Kerk binnengehaald. En in dien weg is Koning Willem I de Duitsche Kerk achteraan gewandeld. Hij, de Souvereine Vorst van Nederland, zou er wel voor zorgen, dat het volk in de Ned. Hervormde Kerk saamkwam en hij zou er wel voor zorgen, dat de Kerk voor dat Nederlandsche volk ingericht werd. Daarom kwam hij met het Synodaal systeem van Kerkregeering, waar alles gelijk geschaafd moest worden, zóó, dat het Nederlandsche volk rustig in die Hervormde Kerk saam zou kunnen wonen, als in een Vereeniging, gebaseerd op een geloof boven geloofsverdeeldheid.
De dogmatische onderscheidingen wèg en de kerkelijke grenslijnen uitgewischt — om zoo saam te wonen in het algemeen Protestantsch Kerkgenootschap ! Natuurlijk moest in deze met verstand en met beleid, met kalme voorzichtigheid, worden gehandeld. Want men moest geen slapende honden wakker maken !
Maar men zou toch doen wat mogelijk was !
Daarvoor werd nu een systeem van Kerkregeering gekozen, waarbij de plaatselijke Gereformeerde Kerken met zelfstandige Kerkeraden werden opgesmolten in de groote nationale-of landskerk. De eigenlijke Classicale Vergaderingen weg. De Provinciale Synoden voortaan niet meer. En geen eigenlijke Nationale of Generale Synode voortaan. Héél anders zou 't gaan. 't Zou nu van bovenaf beginnen, van den Landsvorst en van de Synode door hem samengesteld — welke in niets, niets op 'n echte Synode gelijkt ! — en dan zou het alles over de geheele landskerk afvloeien wat door de Synode besloten werd, waarbij eigenmachtige besturen toezicht zouden houden, dat de bevelen en wetten van de Synode werden gehandhaafd.
Men weet zelf niet, of men moet zeggen, dat dit alles naar het model van de Duitsch-Luthersche Kerk is of van de Roomsche Kerk. Want de macht van Christus gaat óf over in de handen van den Paus óf van den Staatsambtenaar. En maakt dat wel veel verschil ? Intusschen kregen we hier de Nationale Overheidskerk, waarbij het met de Gereformeerde wijze van kerkelijk samenleven gedaan was en waarbij men ook zou zorgen, dat de leer der Kerk, zóó werd bewaard, dat men kon zeggen : „ze is er nog". Dat maakte, dat men sinds 1816 met woorden is gaan spelen, zóó walgelijk, dat een man als de moderne dr. Hooykaas 13 Januari 1914 in het „Alg. Handelsblad" het volgende schreef :
„Hoe is het nu gesteld met de Ned. Hervormde Kerk ? Is zij Confessioneel? , Is zij anti-Confessioneel ? Er is geen antwoord op te geven ; zij is allebei en geen van beiden. Zij leeft, zooals de lezer wellicht reeds eerder heeft vernomen in een opzettelijke dubbelzinnigheid. Hare reglementen schrijven „handhaving der leer" voor, maar noemen den inhoud dezer leer nergens ; dwingen tot het stellen van confessioneele vragen en het afleggen van confessioneele verklaringen, maar breken daarvan aanstonds het confessioneele karakter door zich te vergenoegen met „geest en hoofdzaak." Dit is — met de beste bedoelingen — een onwaardig en onwaarachtig geschipper I Men heeft er wel is waar alle partijen mede bijeengehouden, maar men heeft niemand bevredigd en een bron gegraven voor telkens mieuw opborrelende twist en oneenigheid.
De Confessioneelen zeggen: „de Kerk heeft een leer" — de Vrijzinnigen antwoorden : „laat eens kijken." De Gereformeerden zeggen : „de Kerk is orthodox" — de Vrijzinnigen vinden er zich meer dan de leerdrijvers op hun plaats.
En zij hebben allemaal gelijk, de Vrijzinnigen misschien nog iets méér dan de anderen, omdat de opzettelijke dubbelzinnigheid om hunnentwille is ingevoerd. Maar even opzettelijk zijn dan toch de gevoelens der behoudenden ontzien. En dubbelzinnig blijft het." Tot zoover dr. Hooykaas, de redacteur van de rubriek „het Kerkelijk leven" in het Handelsblad.
Een mooie historie dus sinds 1816. Een synodale organisatie, waarover we een reeks van getuigenissen gaven van onderscheidene mannen, die toch wel doen uitkomen, dat zij „onnederlandsch", „onprotestantsch", „ongrondwettig", „hiërarchisch" is ; een „gouvernements-creatuur." Waarbij de Commissaris-Generaal 28 Maart 1816 wel verzekerde „dat de geheele verandering van Kerkbestuur slechts het uitwendig Kerkbestuur betreft" — alsof daarmee al niet heel de Gereformeerde, presbyteriale wijze van Kerkregeering op gewelddadige wijze om hals gebracht was, maar waarbij we nu bovendien krijgen, dat heel dat doen van den Koning — en zijn ambtenaren — opzettelijke dubbelzinnigheid inhield inzake de leer der Kerk ; en dus een onwaardig en onwaarachtig geschipper zou worden ; waarbij de Orthodoxe zoo'n beetje gelijk zou krijgen, als hij zei : de Nederl. Hervormde Kerk heeft een belijdenis ; maar waarbij de Vrijzinnige méér gelijk zou krijgen — volgens dr. Hooykaas — als hij zei : de Ned. Hervormde Kerk heeft geen belijdenis meer.
Laat men nu niet zeggen, dat dr. Hooykaas dit geschreven heeft in 1914, niet speciaal het oog hebbend op de daad des Konings in den jare 1816.
Want die de geschiedenis van de Ned. Hervormde Kerk — of moeten we zeggen „Ned. Herv. Kerkgenootschap" ? — sinds 1816 nagaat, vindt aanstonds op de eerste bladzij, het geharrewar over „de leer der Kerk" ; waarbij dan natuurlijk de Landsautoriteit, bij monde van den Commissaris-Generaal, de beslissingen neemt en de uitleggingen geeft en de beloften doet !
In artikel 9 van het Synodaal Reglement van 1816 werd over de-leer-der Kerk gesproken. Want daar stond dit (tegenwoordig is dit artikel 11) :
„De zorg van de belangen, zoo van het Christendom in het algemeen, als van de Hervormde Kerk in het bijzonder, de handhaving harer leer, de vermeerdering van godsdienstige kennis, de bevordering van christelijke zeden, de bewaring van orde en eendracht en de aankweeking van liefde voor Koning en Vaderland, moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn."
Daar heeft men dus de onderscheidene besturen !
Vroeger nooit van gehoord !
Die zouden in een breeden geest werken, want ze zouden eerst de belangen van het Christendom in het algemeen voorstaan. Lutherschen,  Remonstranten, Doopsgezinden — ja, wie zelf maar zeide, dat hij tot het Christendom behoorde — zou men trachten saam te brengen in het midden van het Nationaal of Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap, door den Landsvorst Koning Willem 1 in elkaar gezet. Die Hervormde Kerk zou men tot middel-en gloriepunt maken.
En de leer van die Kerk zouden de onderscheidene besturen handhaven.
Zouden er nu nog menschen zijn, die dit prijzenswaardig vonden.
Zouden er nu nog menschen zijn, die durfden komen met aanmerkingen, met waarschuwingen ?
Zouden er menschen zijn, die zich daar vierkant tegen zouden gaan verzetten ?
Die echt Hervormd, Gereformeerd waren, moesten er tegen protesteeren. Want het was onzin. Het was onrecht. Het was in strijd met heel de geschiedenis, met heel het wezen van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken in dezen lande. Die voelden, dat dit de zekere weg was om de Gereformeerde Kerken hier om hals te helpen en libertijn en remonstrant in de kaart te spelen.
En dat met een koninklijke machtsdaad, in een spanne tijds en als met stillen trom !
Dat mocht niet gebeuren !
En het is de eere van de Classis Amsterdam, dat zij reeds den 7den Maart 1816, dus twee maanden na de afkondiging, hare bezwaren ter kennisse bracht bij den Koning in een uitvoerig schrijven (uitgegeven bij W. Brave — Amsterdam, 1816) waarin op ernstige en waardige wijze tegen de ongeoorloofde handeling van den Vorst werd opgekomen, gelijk in de tweede plaats de vrees werd uitgesproken, dat de godsdienstige vrijheid en de zuiverheid van de leer der Hervormde Kerk gevaar zouden loopen, voornamelijk ook waar nu alle macht in handen was gelegd van de Synode, die zoo weinig talrijk in leden was en zoo gemakkelijk zou kunnen vervallen tot onmatigheid in het besturen der dingen en verkeerden ijver inzake de nieuwere leeringen, welke in strijd waren met de oude belijdenisschriften."
En wat was inzake dat laatste bezwaar het antwoord ?
28 Maart 1816 kreeg de Classis Amsterdam — die in haar ouden vorm toen nog bestond — van den Commissaris-Generaal een schrijven, waarin o.a. stond : „wat de leer betreft zijn de verplichtingen van de leden der Synode en die van alle andere Kerkbesturen, begrepen in het 9de artikel van het Algemeen Reglement, hetwelk met ronde woorden van hen vordert, de handhaving van de leer der Hervormde Kerk."
En op uitdrukkelijken last van Z. M. den Koning werd er bij verklaard : dat Hoogstdezelve nooit eenige inbreuk vermag en nog minder wil maken of doen maken op de godsdienstleer eener Kerk, welke Z.M. oprechtelijk is toegedaan.
Zou men nu alom gerust en tevreê en blij zijn ?
Natuurlijk niet ! Want is dat nu toch eigenlijk een antwoord bij zoo'n veelomvattende zaak als hier aanhangig is ?
In Juli 1816 waagden eenige predikanten uit de „voormalige" classen van Leiden en Woerden (op den 31sten Maart waren de classen volgens orders van Z.M. ontbonden !) zich ook met hunne bezwaren tegen de nieuwe organisatie en de wijze van invoering hij den Koning te vervoegen. Maar het antwoord was toen al in een anderen toon gesteld en zeide, dat nu de grond gelegd was „ter instandhouding van een Kerkbestuur, hetwelk door niemand ongestraft kon verbroken worden en waaraan dus elk welgezind lid der Hervormde Kerk en hoeveel te meer nog Leeraars, zich met blijdschap en liefde moeten onderwerpen."
Dat „ongestraft" voorspelt niet veel goeds, voor degenen die met het gouvernements-creatuur maar geen vrede konden krijgen.

(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's