Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Den levenden Christus kennen en de kracht Zijner Opstanding
Paaschfeest bracht herdenking van 't feit der Opstanding en haar zegen voor Qods Kerk. En die zegen is veelvoudig : de rechtvaardigmaking van 's Heeren volk werd in de opwekking van Jezus Christus uit de dooden bezegeld ; de levendmakende Geest verwonnen ; de prikkel des doods weggenomen en het graf der geloovigen geheiligd ; leven en onverderfelijkheid aan het licht gebracht ; een onderpand der zalige opstanding ten jongsten dage verkregen en de heerlijkmaking der heiligen verzekerd.
Maar toch, dat wij het levendig bewust mogen zijn : om dien rijken zegen te genieten, is noodig, bevindelijke kennis aan de kracht van Christus' opstanding. En daarnaar gaat het vurig verlangen van den waren christen uit. Dat blijkt uit onze tekstwoorden, Filippenzen 3 vers 10—14 :
„Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijiner Opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens. Zijnen dood gelijkvormig wordende ;
Of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden. Niet dat ik het alreede gekregen heb of alreede volmaakt ben ; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.
Broeders ! ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb.
Maar één ding doe ik : vergetende hetgeen aohter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, Jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus."
De Apostel Paulus staat, blijkens deze tekstwoorden, naar bevindelijke kennis van Christus' Opstandingskracht;
2e. Klaagt hij over onvolmaaktheid bij zichzelf;
3e. Worstelt en jaagt hij naar het wit der roeping Gods.
In het voorafgaande gedeelte van ons teksthoofdstuk verklaart Paulus geleerd te hebben, alles schade en drek te achten om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus. En dat, terwijl hij in een Joodsche gedachtensfeer, heel wat in het vleesch te roemen had : hij was ten achtsten dage besneden ; uit Israels geslacht ; naar de leer een rechtzinnig Parizeer geweest ; naar den ijver een vervolger der gemeente ; naar de rechtvaardigheid der wet onberispelijk. En dat alles achtte hij nu schade, verfoeide hij als drek.
Voor een anderen rijkdom was door genade zijn oog opengegaan. Christus te gewinnen en in Hem gevonden te worden tot rechtvaardigmaking, dat was zijn eenig zoeken geworden : „niet hebbende mijne rechtvaardigheid, die uit de wet is (dat was zijn farizeeuwsche roem vóór zijn bekeering geweest), maar die door het geloof van Christus is, n.l. de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof." (vers 9).
Christus gewinnen en in Hem gevonden te worden, was echter ook zijn eenig zoeken tot heiligmaking. Daarover handelen onze tekstwoorden, als Paulus zegt in vers 10 : „Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner Opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens. Zijnen dood gelijkvormig wordende."
Hierin staat de Apostel naar bevindelijke kennis van den levenden Christus en Zijn Opstandingskracht. Met een geestelijk oog wenscht hij te zien de algenoegzaamheid van zijn Borg en Zaligmaker voor al zijn nooden. Daaraan gevoelde hij een voortdurende behoefte. Als oud man in de gevangenis had hij in zijn leven der bekeering, dat achter hem lag, reeds veel daarvan gezien, maar hij wenschte daardoor aangevuurd in steeds nauwer betrekking met Christus te komen, wat hij uitdrukt met de woorden : „Christus gewinnen" — „in Hem gevonden te worden."
„Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner Opstanding."
Wij weten, dat Jezus Christus in Zijn Opstanding toegerust is met den levendmakenden Geest, waardoor Hij leven wekt, waar de geestelijke dood heerscht. Die kracht van Christus' Opstanding heeft Paulus leeren kennen op Damascus' weg, toen de Heere hem van een vijand en vervolger der Gemeente maakte tot een boetvaardig smeekeling aan Zijn voeten.
Maar dien levendmakenden Geest heeft de Apostel nog voortdurend noodig. Gelijk stoom in de machine noodig is, niet slechts voor den eersten stoot, die haar in beweging brengt, maar haar raderwerk voortdurend moet drijven. Zoo heeft het geestelijk leven van Gods volk voortdurend noodig, door de Opstandingskracht van Christus in stand gehouden te worden. Paulus wil den levenden, opgestanen Heiland ervaren in zijn hart en leven. Dat in hem werkelijkheid zij, wat Christus zeide : „Ik leef en gij zult leven." Of zooals de Apostel het zelf uitdrukte : „Ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij."
Die kracht van Christus' Opstanding is een machtige kracht : • De Overwinnaar van den dood openbaart zich als een levendmakende Geest, die het leven schept uit den dood. Meer, die ook het geestelijk leven der Zijnen onderhoudt, zooals in het voorjaar door den Adem des Almachtigen, levenskrachten in boom en plant werken, zoodat blad, bloesem en vrucht te voorschijn komen.
„Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner Opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijnen dood gelijkvormig wordende."
Paulus wenscht dus niet alleen bevindelijke kennis van Christus' Opstanding, maar ook van Zijn lijden en sterven.
Hier bevreemdt misschien de volgorde. Bij Christus toch is er eerst lijden en sterven, daarna opstanding uit de dooden. En Paulus begeert hier bevindelijke kennis in omgekeerde orde.
Terecht, want bij den christen wordt bevindelijk eerst de opwekking uit den dood der zonden en misdaden ervaren in de wedergeboorte. Dan volgt ontdekking aan onze diepe ellende en het bederf van ons gansche bestaan. En tevens werkt de Heere de waarachtige bekeering des zondaars, openbaar komend in een afsterven van den ouden mensch en het opstaan van den nieuwen mensch.
Onze kruisgezant in banden, het is duidelijk uit dit Schriftgedeelte, jaagt naar heiligmaking, 't zaligmakend werk Gods in den zondaar, waardoor de geheele mensch vernieuwd wordt. Ook daarvoor zoekt hij Christus te gewinnen en in Hem gevonden te worden, om alzoo gemeenschap Zijns lijdens te erva­ren. Zijn dood gelijkvormig wordende. Daarin komt zijn geestelijk leven openbaar : hij wenscht niet slechts de rechtvaardiging, de vrijspraak van schuld en straf, als vrucht van Christus' dood en Opstanding, maar ook de heiligmaking : hij wil met Christus lijden, met Hem aan het kruis, met Hem sterven. Elders wordt dat genoemd, ; de lidteekens van den Heere Jezus te dragen. Die gedachte ligt ook in zijn woord : „ik sterf alle dagen." Hij wenscht in gemeenschap met Christus te sterven aan eigen ik, eigen begeerten en verlost te worden van het lichaam der zonde. Hij wil sterven met Christus, maar ook door Zijn Opstandingskracht staan in den strijd tegen satan, wereld en eigen vleesch.
„Of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden." (vers 11) Die verre toekomst ten jongsten dage licht hem hoopvol tegen : naar Christus' beeld vernieuwd, met lichaam en ziel volkomen God te kunnen dienen en in Zijn gemeenschap te leven.
Staat ook gij naar die bevindelijke kennis van Christus' Opstandingskracht ? Het is niet genoeg het feit der Opstanding te kennen en haar zegen te verstaan voor het Christendom en Gods Kerk. Wij moeten persoonlijk Christus door een levend geloof zijn ingeplant. Dan zijn wij niet slechts hemel-zoekers, maar God-zoekers. Dan zullen wij niet alleen het eeuwige leven hiernamaals zoeken, maar hier begeeren de beginselen daarvan te beleven, er naar jagen de Opstandingskracht van Christus te ervaren in verstand, wil, hart en wandel. Dan zijn wij het er mee eens, dat ons eigen leven met zijn begeerlijkheid gekruisigd worde, om met Christus op te staan in een nieuwe leven, Gode gewijd.
Men moet echter niet meenen, dat het hier in dit leven bij Gods kinderen tot volmaaktheid leidt. De allerheiligsten hebben in dit leven maar een klein beginsel der gehoorzaamheid. Hoort het maar aan Paulus, hoe hij in vers 12 over onvolmaaktheid bij zichzelf klaagt :
„Niet, dat ik het aireede gegrepen heb of aireede volmaakt ben ; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben."
Dit mogen de Perfectionisten, de Volmaaktbaarheiddrijvers, die meenen, dat zij in dit leven reeds heilig, zonder zonde, kunnen leven, ter harte nemen :
Paulus, een uitverkoren vat, boven velen rijk begenadigd, verklaart hier aan 't einde zijns levens, als hij in de stilte der gevangenis zichzelf onderzoekt, dat hij het nog niet gekregen heeft en nog niet volmaakt is.
En dat is de klacht van al Gods ware volk : hun heiligmaking is in dit leven slechts ten deele. Zij verstaan Paulus, als hij klagen moet over een doorn in 't vleesch, een Satansengel, die hem met vuisten slaat. Ook zij kennen den strijd, in Rom. VII beschreven van de wet der zonde, die strijdt tegen de wet des gemoeds, zoodat zij treurend hem nazeggen : „het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil. dat doe ik." Hun zwakheid tegen de zuigkracht der wereld hebben zij menigmaal met smart ervaren.
Als Paulus hier klaagt over onvolmaaktheid, hebben wij goed te verstaan, dat hij hier handelt over de heiligmaking en niet over wedergeboorte en verzekerdheid des geloofs.
Dat laatste heeft hij wel verkregen, blijkens zoovele uitspraken in zijn brieven. Bovendien zinspeelt hij daar ook op in het slot van vers 12 : „waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben." Daar heeft hij het oog op zijn krachtdadige bekeering op Damascus' weg, hoe de levende Christus hem daar in het hart gegrepen en omgezet heeft. De opstandingskracht van Jezus Christus heeft machtig in zijn zieleleven ingegrepen, hem begiftigd met het eeuwige leven en het zaligmakend geloof. Hij is verzekerd in het geloof en rekent zich blijkens vers r 15 onder „de volmaakten" : „zoovelen als wij volmaakt zijn." Daarmede bedoelt hij niet een absolute volmaaktheid, maar een betrekkelijke, in dezen zin, dat hij niet meer een kind of zuigeling in de genade is, maar opgewassen is tot een man in geloof en genade.
Hij is echter niet van Christus Jezus gegrepen, om een groot man in zichzelf te worden, maar om te jagen en te grijpen naar een leven, Gode gewijd, een leven der heiligmaking en van voortgezette bekeering.
Waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben : hij was naar Christus' eigen woord een uitverkoren vat, niet slechts om zalig te worden, maar om 's Heeren Naam in woord en leven uit te dragen onder de heidenen.
Kent ook gij die levende klacht over onvolmaaktheid bij uzelf ?
Niet een doode klacht, waarin ge u beroept op Paulus' woord, om uw leven in de zonde goed te praten, terwijl de zonde u als een zoete bete op de tong is.
Neen, kent gij deze levende klacht, die opkomt uit smart der ziel, die openbaar komt in een jagen naar gemeenschap met Christus, dat gij zoekt Hem te kennen in de kracht Zijner Opstanding, Zijn dood gelijkvormig wordende ? Leeft deze klacht bij u, omdat het ervaring der ziel is, gegrepen te zijn van Christus Jezus, niet om een groote man of vrouw te schijnen, maar om Gode te leven ?
Zulk een levende klacht is een levensteeken, gelijk omgekeerd die doode klacht, die als een oorkussen der zonde wordt gebruikt, een doodsteeken is, dat gij gevaar loopt met een ingebeelden hemel verloren te gaan.
Broeders! ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb. Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus (vers 13 en 14).
Paulus worstelt en jaagt dus naar het wit der roeping Gods.
Met deze woorden beschaamt hij de Filippenzen. Met hun Joodsche en Wettische voorrechten, hun onderhouden van Joodsche ceremoniën, van dagen en weken, enz., meenden vele z.g.n. chris­tenen te Filippi, dat zij volmaakt waren en ver uitstaken boven eenvoudige christenen uit de heidenen, Toch hadden zij allen nog wel het besef, dat Paulus rijker is begenadigd was dan zij. En nu zegt Hij hun : „broeders ! ik acht niet, daf Ik zelf het gegrepen heb."
Dat is geschreven tot verootmoediging van hen en ons, indien wij meenen zelf iets te zijn.
Maar Paulus stelt op andere wijze zich hun ten voorbeeld in zijn worstelen en jagen naar de volmaaktheid : Alles wat achter hem was, afkomst enz., acht hij als schade en drek te zijn, maar Christus gewinnen, in Hem gevonden te worden, met Hem te sterven en op te staan, dat is zijn worstelen en jagen, dij denkt blijkbaar aan de worstelperken en loopbanen der Grieken. Daar ziet men niet om, met voldoening metende hoe grooten afstand men al afgelegd heeft of roemende in zelfvoldaanheid over reeds behaalde overwinning, want wat nut zou het hebben ?
Neen, zulke worstelaars en loopers hebben den prijs aan het einde der baan In het oog. Dat heeft hun worstelen en Ioopen ten doel. Welnu, zegt Paulus : „vergetende hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus."
De roeping Gods lag voor hen en die roeping bestond niet in besnijdenis en dergelijke, maar God in den Geest te dienen en in Christus Jezus te roemen en niet in het vleesch te betrouwen, (vers 3).
Die roeping was van boven, uit den hemel tot hem gekomen, op Damascus' weg en hem verder door Gods Geest en Woord bekend gemaakt.
Van boven in Christus Jezus : de levende Christus in den hemel schitterde hem in het oog. Die riep en trok hem. Hem te kennen, in Hem gevonden te worden. Hem gelijkvormig te worden, in lijden, sterven en opstanding, daar strekte zich al zijn lust en jagen heen.
Uit deze woorden bruist u het Opstandingsleven tegen, waarover dood en graf niet meer heerschen zullen. In dat leven komt de opgestane Christus en de kracht Zijner opstanding openbaar.
Wat wordt er veel geworsteld en gejaagd, maar dat de levende Christus en de kracht Zijner Opstanding niet het doelwit is. Misschien wordt menige prijs behaald, maar niet de prijs der roeping Gods. Misschien worden die prijzen door anderen en uzelf zeer hoog geacht, maar als ge niet anders bezit en ze worden voor Gods rechterstoel als schade en drek geacht, zal het niet ontzettend zijn ? Daarom gelukkig, wie in dit leven met het Avondmaalsformulier leert verstaan, dat wij midden in den dood liggen, maar dat de Opgestane Christus het leven Zijns volks is. Dan roemt dat volk niet in hetgeen achter is, maar gelijk de looper in de loopbaan zich uitstrekt naar hetgeen voor is, zal er een jagen der ziel zijn naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.

Z.

B. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's