Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herziening noodig.
Er is bij de jongste Grondwetsherziening heel wat te doen geweest over het toenmalige voorstel van de regeering tot verhooging van de schadeloosstelling van de leden der Tweede Kamer van ƒ3000.— op ƒ5000.—.
Ook wij hebben destijds het voorstel niet kunnen toejuichen.
Niet om het bedrag van ƒ 5000.—, maar om het tijdstip, waarop de regeering met de verhooging kwam. Het was toen, zooals men zich herinneren zal, reeds in de dagen, dat het financieel beleid van de regeering een zuinig beheer van de geldmiddelen eischte.
Dat een schadeloosstelling voor een Kamerlid van ƒ 5000.—, vergeleken met wat in andere ambten of bedieningen voor ongeveer gelijke werkzaamheden wordt betaald, te hoog zou zijn, zouden wij niet gaarne durven beweren. Te meer niet, wanneer men bedenkt, dat wat de Grondwet aan een Kamerlid toelegt, maar een nominaal bedrag is. Vandaar het woord „schadeloosstelling". Immers van deze schadeloosstelling heeft het Kamerlid alle kosten te betalen, welke aan de uitoefening van zijn ambt verbonden zijn. En deze zijn reeds voor het Kamerlid, dat zijne woonplaats in 's Gravenhage heeft, laat staan dat er nog velen zijn, die buiten de Residentie wonen, en zijn ambt zorgvuldig waarneemt, vrij hoog.
In de afgeloopen week kwam opnieuw in höt Parlement de financiëele positie van de Kamerleden aan de orde en wel kan die Kamerleden, die in ambtelijke verhouding tot den Staat staan.
De Volksvertegenwoordiging kent tweeërlei soort landsdienaren ambte­naren, wier ambt vereenigbaar is met het Kamerlidmaatschap en ambtenaren, die tijdens hun lidmaatschap op non-activiteit worden gesteld.
Artikel 97 van de Grondwet bepaalt, dat de wet voor zooveel noodig de gevolgen regelt van de vereeniging van het lidmaatschap van een der beide Kamers met uit 's Lands kas bezoldigde ambten.
Ter uitvoering van het genoemde artikel van de Grondwet had de regeering een wetsontwerp ingediend.
Twee onderdeelen trokken daarbij de bijzondere aandacht.
In de eerste plaats de regeling van de vereenigbaarheid.
De regeering wilde de bepaling van de al of niet vereenigbaarheid overlaten aan het bevoegde gezag. Daartegen rees, zooals te verwachten was, ernstig bezwaar. Men wilde niet, dat de regeering, maar dat de wet zélf de betrekkingen zou aanwijzen, welke met het Kamerlidmaatschap onvereenigbaar waren, want bleef de beslissing aan de regeering, dan zou daarvan het gevolg zijn, dat naast willekeur ook het verlies van de zoo gewenschte onafhankelijkheid der Kamerleden in gevaar kwam.
Aan het bezwaar is tenslotte, toch slechts gedeeltelijk, tegemoet gekomen, doordat is bepaald geworden, dat bij algemeenen maatregel van bestuur de betrekkingen zullen genoemd worden, die met het Kamerlidmaatschap onvereenigbaar zijn.
En in de tweede plaats de financiëele regeling.
Deze regeling voldoet al evenmin. De moeilijkheid daarvan zit in de omstandigheid, dat tegenwoordig het Kamerlidmaatschap den geheelen mensch eischt.
Want zooals de werkzaamheden in de Kamer thans geregeld zijn, met al den arbeid welke bovendien aan het Kamerlidmaatschap verbonden is, blijft er eigenlijk geen tijd over om naar behooren een ander Staatsambt te bekleeden.
En laat de wet dan toch de vereenigbaarheid toe, dan werkt de regeling onbillijk ten opzichte van hen, wier ambt met het Kamerlidmaatschap onvereenigbaar wordt verklaard.
Zoo zijn er Kamerleden, die naast hun schadeloosstelling nog een groot tractement genieten en anderen, die of niets bij hun gereduceerde schadeloosstelling ontvangen of zich een kleinie non-activiteits-vergoeding zien toegekend.
En toch zijn al deze Kamerleden rijksambtenaren.
b, De eenige uitweg, welke billijk is, is dat zoolang het Kamerlidmaatschap op den geheelen tijd van het Kamerlid beslag legt, alle ambtenaren, in dienst van het Rijk, de Provincie, en de Gemeente, op non-activiteit worden gesteld.
En wil men dit niet, waarvoor ook wat te zeggen is, men .de Kamerwerkzaamhaden zoo inkort, dat naast het Kamerlidmaatschap, ook nog voldoende tijd overschiet — en dit moet de wet dan ook mogelijk maken —om nog een volledig ambt te kunnen blijven vervullen.
Het zal voor het hoog houden van de positie van de Kamer van belang zijn, dat de pers, die zich wel wat te eenzijdig bezighoudt met de financiëele positie van de op wachtgeld gestelde Kamerleden, het geheele vraagstuk van het Kamerlidmaatschap onder de aandacht neemt.
Want zooals de zaken nu staan, gaat het niet langer.
Ook de toestand van 's Lands schatkist eischt herziening.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's