Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ingezonden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijnheer de Hoofdredacteur,
Als getrouw lezer van „De Waarheidsvriend", van nummer één af, vraag ik beleefd een bescheiden plaatsje in genoemd blad voor het navolgende.
Ik gevoel mij gedrongen om (als het mij vergund wordt) uiting te geven aan hetgeen al zoolang bij mij verwondering heeft gewekt en bij de laatste vergadering op 19 April werd dit nog meer versterkt, omreden ik toen vernam dat er ± 4000 abonné's op de Waarheidsvriend waren ; dus dat men veilig kon aannemen, dat er wel 6 a 7000 lezers zijn.
En waar nu die verwondering in bestaat, Mijnheer de Redacteur, is, dat bij mij de gedachte dikwijls is opgekomen : wat zijn die lezers van „De Waarheidsvriend" toch een eigenaardig soort van menschen, en wel om de volgende reden : dat er tcoh voortdurend zoo weinig advertentiën geplaatst worden. Zou het zijn oorzaak kunnen hebben : Ie. dat er van al die duizenden lezers zoo weinig sterven ; 2e. dat er zoo weinig huwelijken worden voltrokken ; 3e. dat er zoo weinig kinderen worden geboren, en ten 4e. dat er zoo weinigen hun 12'/2-, 25-, 40-en 50-jarig huwelijk gedenken (wat de Penningmeester zoo graag heeft) ?
Want dat er andere redenen zouden bestaan, kan ik voor mij niet gelooven.
't Kan toch niet zijn, omdat het een weekblad is ? Want ach, wat beteekent een paar dagen later voor een overlijdensadvertentie, en wat beteekent een paar dagen later voor een huwelijksadvertentie, dat, naar men hoopt, voor vele jaren zal mogen zijn ; en wat beteekent een paar dagen later voor een geboorteadvertentie, wat naar men hoopt, voor 60, 70, of, zoo men zeer sterk is, 80 jaar ; en tenslotte wat beteekent een paar dagen later voor een advertentie van een koperen-, zilveren-of gouden jubiileum ?
Zoo zou ik nog voort kunnen gaan.
Dit nu was het. Mijnheer de Redacteur, wat aldoor mijn verwondering gewekt heeft. Er staat zoo in de Heilige Schrift : doet wel aan allen, maar het meest aan de huisgenooten des geloofs. Dat kan men toch in dezen ook wel toepassen, want ik mag toch wel verondersteilen dat „De Waarheidsvriend" door die duizenden lezers met sympathie en instemming wordt gelezen. Zoo ja, dan is men tooh moreel verplicht zoo'n blad te steunen, niet alleen door abonné te zijn, maar óók door er zooveel mogelijk in te adverteeren, waardoor toch immers de grootste winst wordt gemaakt en verkregen en de vele advertentiën van allerlei aard lokken ook, naar mijn meening, nog weer meerdere abonné's en lezers uit.
Ik hoop van harte dat deze eenvoudige opmerkingen een vloed van advertentiën zullen tengevolge hebben, opdat wij, zoo de Heere ons allen door Zijn genade het leven schenken mag, op een volgende Bondsvergadering van onzen geaohten en ijverigen Penningmeester mogen hooren, dat de winst van „De Waarheidsvriend" tot een aanzienlijk bedrag gestegen is. Dat zou niet alleen mij, maar ik vertrouw toch zeker alle abonné's en lezers zeer verblijden.

Met dank en hoogachting,
UEd. dn., Koudekerk. Ph. O.

Geachte Redacteur!
Mag ik naar aanleidling van het belangrijke referaat van ds. Woelderink, over : „Het Wezen des Geloofs", gehouden op de jaarvergadering van den Gereformeerden Bond, een plaatsje vragen in uw veelgelezen blad.
Met veel aandacht 't stuk gelezen hebbende, komt het mij toch voor, dat de zaak, waarover het gaat, zeer eenzijdig voorgesteld wordt. En het onderwerp is toch van zoo groot belang, dat ik, als eenvoudige lezeres, het gewaagd heb een enkele aanteekening te maken, al komt het uit de pen van een ongeletterd lid der gemeente.
Ter zake dan.
De tijdgeloovige, die zich altijd verzekerd houdt, wordt vooropgezet, en de oprechte, doch zwakgeloovige, wordt verdrongen. Waar blijft men zoo met Ezech. 34 vers 4 ? Geen wonder als men er toe komt den grooten Willem Brakel, dat „klinkend Kerk-orakel" ter zijde te zetten en zoovele nu reeds zalige godgeleerden met hem zonder zelf iets zakelijks, klaar weer te geven, dat men tot ontzettende verwarring van denkbeelden komen zou. De uitdrukking : „geloovig toevlucht nemen" (zie referaat) heb ik nog nimmer in eenig godgeleerd werk gevonden, en men zal het toch wel niet aandurven om een „verstandelijk toevlucht nemen", zooals ds. W. het noemt, voor het wezen des geloofs aan te zien. Een waarlijk aan zichzelf ontdekte ziel zal idaar nimmer genoeg aan hebben. Ook Comrie vraagt naar meer, als hij zegt en handelt over de Vereeniging met Chrisitus ^) : „Onderzoekt uzelven, of gij, nadat gij overtuigend overreed waart van de noodzakelijkheid van met Christus vereenigd te worden, bevindelijk zaagt uwe volkomen machteloosheid, om het geloof tot vereeniging van uwe ziel met Christus, zoo ais het behoort te kunnen oefenen, en of dit niet menigmaal heeft doen roepen en worstelen bij den genadetroon, opdat gij een oog dies geloofs mocht ontvangen, om Hem te zien ; voeten des geloofs om op zijn roepende stem tot Hem te kunnen komen ; armen des geloofs, om Hem te kunnen omhelzen."
„Wij beleven toch wonderlijke tijden. De menschen komen tot de grootste en voornaamste zaken van het Christendom, zoo schielijk, met zoo weinig strijd en met zoo weinig worsteling, dat ik moet zeggen, hoe hebt gij het zoo schielijk en gemakkelijk gevonden ! Hoe zijt gij zoo sipoedig tot Jezus, tot verbondsonderhandeling en geloofsverzekerdheid gekomen ! Heeft het u menige worsteling in .het gebed gekost ? Hebt gij ook in deze uwe algeheele machteloosheid leeren kennen ! O, ik vrees voor velen van dit geslacht. Evenwel zij, die bevindelijk aan hunne machteloosheid zijn ontdekt geworden, hebben niet te vreezen, dewijl zij het geloof tot vereeniging niet hebben kunnen oefenen, totdat God het hun gaf, derhalve is uw geloof niet nagebootst, maar Gods eigen maaksel."
Comrie eischt dus geloofs-oefening om tot geloofs-verzekerdheid te komen, en die oefening zal wel altijd bestaan in de toevlucht-neming.
Dr. J. D'Outrein, in zijn schets van goddelijke waarheden ') vraagt :
„Wat stelt gij dan te zijn het wezen des geloofs" ? Antwoord : Het vertrouwen op Jezus en Zijn verdienste tot rechtvaardigmaking, heiligmaking en heerlijkmaking. Verder vraagt hij : Verstaat gij dit zoo, dat.het geloof is een zeker vertrouwen des harten, dat mij alle mijne zonden om Christus' wil vergeven zijn ? Antwoord : Dat is ook geloof ; maar het is een^ groote trap en volmaaktheid des geloofs, waartoe alle geloovigen niet komen ; doch als men het wezen des geloofs beschrijft, moet men er een zoodanige beschrijving van doen, die in alle geloovigen, zelfs de kleinste en minste, kan gevonden worden, en ook wezenlijk wordt gevonden, zooals dit in onze Ned. Geloofsbelijdenis (art. 22) : dat het is een omhelzen van Christus Jezus met al Zijne verdiensten, en Hem zich eigen te maken, en niet anders buiten Hem te zoeken. Vraag : Wat voor een vertrouwen stelt gij dan het wezen des geloofs te zijn ? Antwoord: in het Hebr. zijn twee woorden, die beide door vertrouwen vertaald worden : Chasah en Batach. De beteekenis van het woord Chasah is : ergens zijn toevlucht toe te nemen, met vertrouwen, dat men daar zijnde, veilig, behouden en gelukkig zou zijn. Van zoodanig vertrouwen wordt gesproken Spr. 18 vers 10 : „De Naam des Heeren is een sterke toren, de rechtvaardige zal daarhenen loopen, en in een hoog vertrek gesteld worden." Zoo ook in Psalm 2 : 12 : „Welgelukzailig zijn allen, die op Hem vertrouwen" ; eigenlijk : toevlucht nemen. Dit wordt niet onbekwamelijk genoemd, een zoekend, verlangend of toevluchtnemend vertrouwen." (Psalm 118 vers 10).
Anders is de beteekenis van Batach ; dit beteekent een zoodanig vertrouwen, waardoor iemand, reeds in een veilige plaats of staat gesteld zijnde, zich daarop verlaat, verzekerd zijnde, dat hem niets kan schaden. Jes. 12 vers 2 : „God is mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vreezen." Dit wordt met recht genoemd een genietend, bezittend of verzekerd vertrouwen. Nu komt de vraag : Welk vertrouwen stelt gij in het wezen van het zaligmakend geloof te zijn ? En dan is het antwoord : Het eerste, waardoor de ziel ja en amen zegt op Gods getuigenis ; nevens Christus, hartelijk begeert in Christus gevonden te worden, om tot Hem en Zijne gerechtigheid hare toevlucht neemt, vertrouwende, dat in Hem gerechtigheid en sterkten zijn, en dat men in en door Hem kan en zal alleenlijk moeten behouden worden, (Jes. 45 vers 22—25).
Nu rest nog de vraag : Hoe bewijst gij, dat het geloof bestaat in dat toevluchtnemend, begeerend of toestem­mend vertrouwen, en niet allereerst in het genietend of verzekerd vertrouwen ? En dan is dit het antwoord : Omdat de verzekering een vrucht is van het geloof. (1 Joh. 5 vers 13); dit in de eerste plaats. En vervolgens : dat de beloften des Evangeliums niet gedaan zijn eigenlijk aan hen, die verzekerd zijn van hunne zaligheid, maar aan degenen, die hun toevlucht nemen tot Christus. (Jes. 45 vers 22 en Matth. 11 vers 28).
Zoo moet dan in dat toevlucht nemen, de natuur des geloofs bestaan, dewijl de beloften der genade en zaligheid, aan niemand toebehooren, dan die gelooft. (Joh. 3 vers 36).
Ds. W. wijst in zijn referaat als het wezen des geloofs aan : „zooals het ons weer in relatie of betrekking tot God brengt." Ik vraag mijzelven af : Wat is de bedoeling van den geachten Referent ?
De geleerde ds. T.H. v. d. Honert schrijft hiervan in zijn boek O : „De waarachtige wegen, die God met den mensch houdt" : „In het voorgaande hoofdstuk hebben we met een volle overtuiging gezien, dat de vaten der Barmhartigheid op Christus' volwichtig lijden van de verdoemenis worden ontslagen, en dat hun op Christus' volmaakte gehoorzaamheid het recht ten leven wordt toegewezen. Dies worden de vaten der Barmhartigheid om niet gerechtvaardigd, uit Gods genade, enkel en alleen door de verlossing of rantsoeneering die in Christus Jezus is (Rom. 3 vers 24) Doch dewijl deze rechtvaardiging van de vaten der Barmhartigheid voor zooverre dezelve tot nog toe beschouwd is, buiten de vaten der Barmhartigheid, enkel en alleen op Christus' volwichtig lijden, en volmaakte gehoorzaamheid geschiedt ; zoo spreekt het vanzelf, dat deze rechtvaardiging den vaten der Barmhartigheid geen nut kan doen, of ze moet hun bekend gemaakt, en toegepast worden. Deze bekendmaking nu aan de vaten der Barmhartigheid, dat zij op Christus' volwichtig lijden, en volmaakte gehoorzaamheid zijn gerechtvaardigd en de dadelijke toepassing van die rechtvaardiging geschiedt, volgens de H. S. dooreen Heiligen Geest. (Rom. 8 vers 16—17 ; Hand. 15 vers 8). Dit getuigenis dat de Heilige Geest in de harten van de vaten der Barmhartigheid werkt, om hen van hunne rechtvaardiging, wegens en ter oorzake van het volwichtig lijden, en de volmaakte gehoorzaamheid van Christus te verzekeren, bestaat enkel en alleen in het verwekken van het geloof, door hetwelk Hij de vaten der Barmhartigheid wederbaart tot een levendige hope en hunne harten reinigt (Hand. 15 vers 8 en 9). En omdat de Heilige Geest dit geloof, door hetwelk de harten van de vaten der Barmhartigheid gereinigd worden, verwekt, zoo wordt het geloof niet alleen een vrucht des Geestes (Gal. 5 vers 22), maar de Heilige Geest zelve wordt ook de Geest des geloofs genoemd. (2 Cor. 4 vers 13).
Dit geloof, door welks verwekking de Heilige Geest de vaten der Barmhartigheid van hunne rechtvaardiging, wegens en om Christus' volwiohtige verdiensten verzekert, als niets anders als de dadelijke toevlucht, die de vaten der Barmhartigheid, op de krachtige bewerkingvan den Heiligen Geest tot den Heere Jezus nemen, om in Zijn volwichtig lijden hun ontslag van de verdoemenis, en in Zijne volmaakte gehoorzaamheid het recht ten eeuwigen leven te vinden. (Joh 6 vers 31 ; Filipp. 3 vers 8 en 9).
Het geloof bestaat, eigenlijk gesproken, in een uitgaan uit zichzelf, door eene oprechte verzaking en verloochening van eigen krachten, en een oprecht, ernstig toevlucht nemen tot Christus, om door Zijn volwichtig lijden alleen, van de verdoemenis ontslagen te worden, en door Zijne volmaakte gehoorzaamheid alleen, het recht ten leven te verkrijgen. Daarom lezen we zoo gedurig in de Psalmen : Welgelukzalig is hij, die zijn toevlucht tot Hem neemt. Dit toevlucht nemen tot Christus wordt wel voornamelijk het geloof genoemd, omdat men in dat toevluchtnemen een dadelijke blijk geeft, dat men het getuigenis van God aanneemt. Want had God ons in Zijn Woord niet geopenbaard dat de eenigste weg, door welke de zondaar kan behouden en zalig worden, was, met eene volkomene verzadiging van alles tot Christus de toevlucht te nemen, wij zouden den weg, die alleen ten leven leidt, niet kennen. (Joh. 3 vers 33; 1 Joh. 5 vers 10 en 13). Dit toevlucht nemen dan tot Christus wordt geloof genoemd, omdat men in het zelve een openbaar blijk geeft, dat men Christus op en om de goddelijke openbaring, houdt voor den eenigsten Zaligmaker, dien men onze behoudenis alleszins kan en mag toevertrouwen. (Hebr. 7 vers 25; Joh. 6 vers 37).
Ds. W. schrijft (zie referaat) : „Comrie heeft duidelijk ingezien, dat het geloof wortelt in de natuur van den nieuwen mensch, hij heeft 't weergegrepen."  Brakel zegt echter ^) : „Het eerste beginseltje des levens ontvangt hij met de eerste daad des geloofs ; geloof en leven zijn in tijd gelijk, maar in orde gaat het geloof vóór als oorsprong des levens."
Was dit aan de aandacht van ds. W. ontglipt ? Dus hebben we trachten aan te toonen dat de eigenlijke formeele daad des geloofs bestaat in een vertrouwen des harten op Christus, om door Hem gerechtvaardigd en geheiligd tot de zaligheid gebracht te worden ") : „De natuur des geloofs bestaat in het aannemen van Christus tot rechtvaardig making, in toevlucht nemen, zich Hem toe te vertrouwen ; tot rechtvaardigmaking, heiligmaking en heerlijkmaking op Hem te vertrouwen, op Hem te leunen. ')
Ds. W. zegt verder o.m.: „Men kan dan ook gerust zeggen, dat hier alle zekerheid de bodem wordt ingeslagen", enz., en vervolgens : „de wedergeboorte ziet op het herstel der menschelijke natuur", enz. ; en nog verder : „zonder geloof is het niet mogelijk deze openbaring, laat ik zeggen, deze openbarende God in zich te ontvangen."
Het volgende zij hierbij opgemerkt :
De wedergeboorte is de kiem van het nieuwe leven door den Heiligen Geest in het hart gewerkt, waaruit, als een bron, alle genade, zoowel als geloof, ontspringt ; welke bron zijn oorsprong in God heeft. Het is dat zaad, hetwelk niet zondigen kan, want het is uit God geboren. (1 Joh. 3 vers 9). De ziel, nu wedergeboren, ziet zijn Godsgemis, en leert zijn verlorenheid bevindelijk kennen. Gods Geest ontdekt nu Christus en Zijne gerechtigheid ; en nu leert de ziel toevlucht nemen tot Jezus, door het geloof, dat in beginsel aanwezig is, om gerechtvaardigd, geheiligd en volkomen gezaligd te worden. Hoe meer nu de ziel in dit toevlucht nemen tot Christus gedurig bezig is, (hetwelk die natuur des geloofs meebrengt) hoe sterker het betrouwen en het geloof op God in Christus wordt. Langs dien weg wordt de ziel almeer dan zijzelf wel weet van haar geloof verzekerd. Totdat zij op Gods tijd, door de werking des Heiligen Geestes, zichzelve geheel ontvalt, en leert verliezen, om op den eenigen Rotssteen des Behouds, Jezus Christus, neer te zinken. En dan getuigt Gods Geest met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Belieft het den Heere de ziel nog dieper en verder te leiden door Zijn Geest, dan leert Hij haar zien die dingen, die haar van God geschonken zijn (1 Cor. 2 vers 12). Zoo wordt de ziel verzegeld ; dan blijft er geen twijfel meer over (Ef. 1 vers 13). Doch ook na dit alles blijft de ziel gedurig het toevluchtnemend geloof oefenen ; hoe zou ze anders in Gods gemeenschap kunnen blijven deelen !
Die dus dit toevluchtnemend geloof het meest in beoefening brengen mag, zal het meest van zijn God genieten.
Tenslotte nog één aanhaling van Comrie^) :
„De wetbestrijders veroordeelen het vluchten, het hongeren en dorsten, het reikhalzen naar Jezus, en het uitgaan van de ziel tot Jezus, alsof het slechts een werk der wet was, en geen geloofswerk. Wacht u, mijn geliefden ! voor zulk een misvatting en verkeerdheid dewijl gij gezien hebt, dat het geloof een uitgaande daad van de ziel is, om den Borg te omhelzen ; de Bijbel beschrijft het ook alzoo, en het is 't best om bij de Bijbelsche beschrijving te blijven."
Hierbij, Mijniheer de Redacteur, wil ik het nu maar laten. Ik hoop, dat velen tot een recht begrip des zaligmakenden geloofs mochten gebracht worden, en bovenal, dat deze eenvoiudige letteren meerdere helderheid voor menigeen moge brengen in het wezen des geloofs.
Bij voorbaat mijn dank voor de welwillende opname.

Uw getrouwe abonné-lezeres,
Oldebroek. CORNELIA

De nood in de Saksische Predikantsgezinnen.
Die nood is schreiend. Grooter, ontzaggelijk veel grooter zelfs dan in de bangste oorlogsperiode wordt daar nu gebrek geleden. Er is schier geen pastoriebewoner meer, groot of klein, die niet in bedenkelijke mate lijdt van de ondervoeding sinds laugen tijd. Ondergeteekenden doen daarom namens 't onlangs opgerichte hulp-comité een herhaalden oproep tot de Nederlandsche Christenheid tot voortgezette hulp in verhoogde mate. De eerste oproep bleef, Gode zij dank, niet onbeantwoord. Tot heden werd ontvangen aan giften in geld een totaal bedrag van f4431.37 en vele offers in natura. Reeds driemaal werd een bedrag van f 1000.— verzonden, de vierde duizend volgt dezer dagen. Voorts werden 5 wagons aardappelen en drie groote kisten met kleederen en andere voorwerpen voor huishoudelijk gebruik geëxpediëerd. Als een voorbeeld op hoe eenvoudige en toch verrassende wijze de harten tot ontferming kunnen bewogen worden en tot daden van barmhartigheid gewekt, moge de mededeeling van dit feit dienen : Een Ned. Hervormd predikant op een klein landelijk dorp las dezer dagen het persverslag der rede door prof. Slotemaker de Bruine in de Regentessekerk te 's Gravenhage uitgesproken. Hij laschte daaruit eenige medededingen in een zijner predikatiën in en beval een collecte voor den nood in Saksen aan. Deze collecte bracht de som van f 160.— op, welk bedrag het comité in het begin der week met groote dankbaarheid mocht ontvangen.
Ontroerend zijn de berichten van dank, die de ontvangst dezer zendingen melden. Het comité beveelt zich bij den voortduur aan tot ontvangst van gelden aan het adres van den derden ondergeteekende. Gaven in natura gelieve men te zenden aan het Gereformeerd Burgerweeshuis, Oude Gracht te Utrecht, met de bijvoeging „Voor Saksen."
Het Comité :

Dr. F. VAN QHEEL GILDEMEESTER, Eerevoorzitter, 's Gravenhage.
A. W. F. IDENBURG. voorzitter, 's Hage.
J. DOUMA, Geref. predikant, 's Gravenhage.
H. JANSSEN, Leger-en Vlootpredikant in Alg. Dienst, 's Gravenhage.
Dr. E. J. W. POSTHUMUS MEYES, Hervormd predikant, 's Gravenhage.
Dr. F. W. ORiOSHBIDE. Hoogleeraar V. Univ., Amsterdam.

Dr. P. A. KUAP, Amsterdam.

Dr. J. W. PO'NT. 'Hoogleeraar, Amsterdam M. VAN QRiIBKlBN. Hervormd predikant. Rotterdam.

Dr. A. F. KRÜLL, Hervormd predikant, Rotterdam.

J. J. KNAP, Hervormd predikant, Groningen. J. H. KOK, Kampen.

Dr. J. R. SLOTEMAKER 'DE BRUINE, Hoogleeraar, Utrecht. Secretaris.

Jhr. L. iHUIJDBCOPER VAN NIQTEVECHT, penningmeester, Postr. Utrecht, no. 57061.


^) Lijkdicht L. van Burgvliet Brakels Red. Qodsd.

°) Comrie Eigensch. des gel. Hoofdstuk 1, Wadz. 23.

") Schets van Qod. Waarh. Hoofdstuk 21, bladz. 349.

*) De waarachtige wegen, die Qod met den mensoh houdt; 2e deel, 6e boek. Hoofdstuk 5.

°) Brakels Red. Qodsd. Hoofdst. 31, bh.. 748.

') Brakels Red. Qodsd. Hoofdst. 32, blz. 783.

O Brakels Red. Qodsd. Hoofdst. 34, blz. 860.

*) Comrie : Eigensoh. des geloofs. Hoofdst. 2, bladz. 64.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Ingezonden.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's